Rb. Utrecht, 30-01-2004, nr. 16/351046-03
ECLI:NL:RBUTR:2004:AO2699
- Instantie
Rechtbank Utrecht
- Datum
30-01-2004
- Zaaknummer
16/351046-03
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBUTR:2004:AO2699, Uitspraak, Rechtbank Utrecht, 30‑01‑2004; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHAMS:2004:AQ0382
Uitspraak 30‑01‑2004
Inhoudsindicatie
Inrijden op pompbediende na tanken zonder betalen. Slachtoffer aan verwondingen overleden. Boven eis, 7 jaar gevangenisstraf en 5 jaar OBM.
RECHTBANK TE UTRECHT
Parketnummer: 16/351046-03
Datum uitspraak: 30 januari 2004
Tegenspraak
Raadsman: mr. R.G. Standhardt
G/T: Ja
VERKORT VONNIS
van de rechtbank te Utrecht, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte]
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Utrecht te Nieuwegein.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van
14 november 2003 en 16 januari 2004.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Een kopie van die dagvaarding is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan op de wijze als is vermeld in bijlage II van dit vonnis. De inhoud van deze bijlage geldt als hier ingevoegd.
Hetgeen onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Bewijsoverweging I
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde
Verdachte heeft blijkens zijn verklaring geen opzet gehad op de dood van het slachtoffer; de rechtbank volgt verdachte hierin. De rechtbank acht echter wel bewezen dat verdachte heeft gehandeld met voorwaardelijk opzet.
Verdachte wilde, blijkens zijn verklaring bij de politie, het benzinestation na het tanken verlaten zonder te betalen. Kort nadat hij wegreed - volgens verschillende getuigen: met piepende banden - heeft hij gezien dat het slachtoffer zich op zijn motorkap bevond. Hij heeft er toen voor gekozen om niet te stoppen, integendeel: hij is doorgereden, met de bedoeling het slachtoffer van de motorkap van zijn auto af te krijgen. Hij is daartoe volgens zijn eigen verklaring, en dit is tevens door diverse getuigen waargenomen, slingerend verder gereden, afwisselend remmend en weer optrekkend, net zolang tot het slachtoffer van de auto was gevallen. Verdachte heeft gezien dat het slachtoffer zich vastklemde aan de ruitenwissers, maar is ook toen niet gestopt. Zijn enige doel was wegkomen, omdat hij anders, naar hij aannam, klappen zou krijgen. Door op deze wijze weg en vervolgens door te rijden heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank bewust de aanmerkelijke kans aanvaard en op de koop toegenomen dat degene die op de motorkap lag, zodanig zou vallen dat hij daaraan zou komen te overlijden.
Verdachte heeft weliswaar ter terechtzitting verklaard dat hij niet had verwacht dat de gevolgen van zijn handelen zo ernstig zouden zijn, doch de rechtbank acht dit niet geloofwaardig. Gelet op de, hierboven omschreven, aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden, was het gevolg van die gedragingen op grond van algemene ervaringsregels wel degelijk te voorzien en te verwachten. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat verdachte, voordat hij in de auto stapte, alcohol had gedronken, waardoor zijn oordeelsvorming wellicht is beïnvloed, welke omstandigheid geheel voor rekening van de verdachte komt.
Bewijsoverweging II
Ten aanzien van feit 2
De rechtbank acht de strafverzwarende omstandigheid, het gebruik van alcohol, resulterend in een ademalcoholgehalte van 385 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht, wettig en overtuigend bewezen.
De raadsman heeft aangevoerd dat de uitslag van de ademanalyse niet correct is, aangezien de getuige [getuige] heeft verklaard dat verdachte, na terugkomst in het café, nog enkele glazen bier heeft genuttigd.
De rechtbank gaat echter bij de bewezenverklaring uit van de verklaring van verdachte, die heeft verklaard dat hij, na terugkomst in het café, geen alcohol meer heeft genuttigd.
De strafbaarheid van de feiten
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Ten aanzien van feit 1
Doodslag, voorafgegaan van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij straffeloosheid, hetzij het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
Ten aanzien van feit 2
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood, terwijl degene die schuldig is aan dit feit verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
Ten aanzien van feit 3
Diefstal.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen sanctie
Onder 1 is aan de verdachte ten laste gelegd overtreding van artikel 288 van het Wetboek van Strafrecht, terwijl onder 2, cumulatief, overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 ten laste is gelegd. Met de raadsman van verdachte is de rechtbank van oordeel dat sprake is van eendaadse samenloop, immers de feiten 1 en 2 hebben beide betrekking op hetzelfde feitencomplex. Hieraan doet niet af dat aan feit 1 de strafverzwarende omstandigheid van diefstal is toegevoegd en aan feit 2 het alcoholgebruik.
Voorts heeft de raadsman van verdachte aangevoerd dat het onder 2 ten laste gelegde feit dient te worden aangemerkt als een specialis van het onder 1 ten laste gelegde feit, zodat er sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 55, lid 2 van het Wetboek van Strafrecht, op grond waarvan alleen dat feit voor beoordeling in aanmerking komt.
De rechtbank verwerpt dit verweer omdat het miskent dat bij het strafbare feit doodslag het bestanddeel opzet dient te worden bewezen en bij het strafbare feit als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 het bestanddeel schuld. Aldus kan feit 2 niet als een specialis van feit 1 worden aangemerkt en is het tweede lid van artikel 55 van het Wetboek van Strafrecht in de onderhavige zaak niet van toepassing.
Naar het oordeel van de rechtbank staat het voorgaande de bewezenverklaring en kwalificatie van feit 2 van de tenlastelegging niet in de weg.
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Op de dagvaarding is aan verdachte medegedeeld dat het ad informandum gevoegde strafbare feit ter bepaling van de strafmaat ter kennis van de rechtbank wordt gebracht en dat verdachte daarvoor niet afzonderlijk zal worden vervolgd indien de rechtbank met dat feit rekening houdt.
Nu verdachte het feit heeft bekend zal de rechtbank rekening houden met het ad informandum gevoegde feit, zoals vermeld in bijlage III, waarvan de inhoud als hier ingevoegd geldt.
Nu evenwel het gebruik van alcohol reeds als strafverzwarende omstandigheid bij feit 2 bewezen is verklaard, zal de rechtbank voor wat betreft de strafmaat aan dit feit geen afzonderlijke betekenis toekennen.
Hetzelfde geldt voor feit 3, nu de diefstal van benzine bij feit 1 reeds als strafverzwarende omstandigheid in aanmerking is genomen.
Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen:
Verdachte heeft zich, nadat hij een hoeveelheid alcoholhoudende drank had gedronken, vanuit zijn woonplaats [woonplaats] begeven naar het Shell pompstation De Slaag, gelegen aan de A1 tussen Baarn en Amersfoort. Hij heeft dit gedaan met het vooropgezette doel om aldaar zijn auto vol te tanken zonder daarvoor te betalen. Hij heeft bewust voor voormelde locatie gekozen, omdat deze locatie, gelegen aan een autosnelweg, hem een goede vluchtweg bood.
Verdachte heeft verklaard meerdere malen te hebben getankt zonder te betalen. Daarbij is ten minste een keer sprake geweest van een confrontatie met medewerkers van een pompstation, waarbij is getracht te voorkomen dat verdachte zou wegrijden zonder de door hem getankte benzine te betalen. Verdachte kon dus weten dat de mogelijkheid bestond dat er opnieuw een confrontatie met personeel van het pompstation zou kunnen plaatsvinden als hij weg zou rijden zonder de getankte benzine te betalen. Dat risico heeft verdachte bewust voor lief genomen.
Door het optreden van het latere slachtoffer, [slachtoffer], heeft die confrontatie ook plaats gevonden.
De rechtbank acht het aannemelijk dat verdachte, op het moment dat [slachtoffer] zich voor de auto van verdachte bevond, met zijn auto is gaan rijden. Blijkens diverse getuigenverklaringen gebeurde dat onverhoeds en met piepende banden.
Verdachte is vervolgens gaan rijden zoals beschreven onder bewijsoverweging I.
Uiteindelijk is het slachtoffer [slachtoffer] van de motorkap van verdachtes auto geworpen, waarbij hij zodanig (hersen)letsel heeft opgelopen dat hij enkele dagen later aan deze verwondingen is overleden.
Zonder zich te bekommeren om de toestand van het slachtoffer heeft de verdachte, nadat het slachtoffer van de rijdende auto was gevallen, met hoge snelheid zijn weg naar [woonplaats] vervolgd.
Zowel door de politie als ter terechtzitting is verdachte herhaalde malen gevraagd waarom hij niet is gestopt om het slachtoffer in de gelegenheid te stellen om van de motorkap af te springen. Telkens heeft verdachte daarop geantwoord dat hij bang was dat hij klappen zou krijgen. Geconfronteerd met het onbegrijpelijke van deze reactie is verdachte daarin blijven volharden.
Samenvattend weegt voor de rechtbank zwaar dat verdachte enkel en alleen uit winstbejag, teneinde te ontkomen na de diefstal van benzine, op dermate niets ontziende wijze te werk is gegaan dat als gevolg daarvan het slachtoffer [slachtoffer], die als pompbediende zijn werk naar grote tevredenheid van zijn werkgever en collega's deed en uit dien hoofde zijn verantwoordelijkheid nam en wilde ingrijpen, is komen te overlijden.
Voor de nabestaanden, zijn vrouw, kinderen en kleinkinderen, is dit alles, zo blijkt ook uit de in het dossier gevoegde schriftelijke slachtofferverklaring van 6 november 2003, onbegrijpelijk. Verdachte heeft geen antwoord kunnen of willen geven op hun vraag waarom hij zo heftig heeft gereageerd en het leven van het slachtoffer niet heeft gespaard.
Even onbegrijpelijk en zinloos is het gebeurde voor de collega's van het slachtoffer, waarvan er een aantal ooggetuige is geweest van het bewezen verklaarde feit. Zo heeft een medewerker van het pompstation verklaard dat hij het handelen van verdachte ten opzichte van het slachtoffer [slachtoffer] heeft ervaren als een "aanslag".
Het onderhavige feit, waarbij ook het gebruik van alcohol een belangrijke rol speelt, heeft begrijpelijkerwijs veel maatschappelijke onrust en verontwaardiging veroorzaakt. Niet te begrijpen valt dat een gewaardeerde medewerker van een pompstation langs een autosnelweg, derhalve een voor het publiek toegankelijke plaats, die niets meer en niet minder deed dan waartoe een goed werknemer gehouden is, op deze manier door verdachte op niets ontziende wijze van het leven is beroofd.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 28 augustus 2003.
- een voorlichtingsrapport betreffende de verdachte, van de Stichting Reclassering Nederland, unit Utrecht, d.d. 11 januari 2003, opgemaakt door N.J.A. van Luijk, reclasseringswerker.
- een omtrent verdachte opgemaakt psychiatrisch rapport d.d. 8 oktober 2003 van drs. H.A. Gerritsen, inhoudende als conclusie -zakelijk weergegeven-
Betrokkene is lijdende aan een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens. Diagnostisch is er sprake van cocaïneafhankelijkheid bij een 27-jarige man met een persoonlijkheid met antisociale trekken en een ontwikkelingsstagnatie. Ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde was er sprake van een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens. Betrokkene kan als toerekenbaar worden beschouwd.
- een omtrent verdachte opgemaakt psychologisch rapport d.d. 10 oktober 2003 van mr. drs. R.A. Sterk, inhoudende als conclusie -zakelijk weergegeven-:
Betrokkene was ten tijde van het telastegelegde lijdende aan een persoonlijkheid met antisociale trekken en aan een cocaïneafhankelijkheid.
Betrokkene moet in staat geacht worden om het strafwaardige van zijn handelen in te kunnen zien en hij moet eveneens in staat geacht worden, gezien de milde aard van zijn psychische problematiek, om dienovereenkomstig dit inzicht zijn wil in vrijheid te kunnen bepalen. De rechtbank wordt geadviseerd om betrokkene ten aanzien van het tenlastegelegde -indien bewezen- volledig toerekeningsvatbaar te achten.
De rechtbank neemt de conclusie van deze deskundigen over en maakt deze tot de hare.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte ter zake van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten onder meer wordt veroordeeld tot -kort gezegd-:
- een gevangenisstraf van 5 JAREN met aftrek van het voorarrest;
- ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 5 JAREN.
De rechtbank acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf en een ontzegging van de rijbevoegdheid van na te melden duur passend en geboden.
Dit betekent dat aan verdachte een hogere straf wordt opgelegd dan door de officier van justitie is gevorderd, aangezien met de door de officier van justitie gevorderde straf, gelet op de omstandigheden zoals die onder de strafmotivering worden geschetst, niet kan worden volstaan.
Verbeurdverklaring:
Het inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- een personenauto, merk [...] met kenteken [...],
is vatbaar voor verbeurdverklaring, aangezien met behulp van dit voorwerp, dat aan verdachte toebehoort, het onder 1 en 2 bewezenverklaarde is begaan.
Voornoemd voorwerp zal daarom verbeurd worden verklaard.
Onttrekking aan het verkeer:
De inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- pony pack voor harddrugs open gevouwen;
- papier verpakkingen die gebruikt worden bij harddrugs;
- papier met tekst: snow seal, verpakking voor meestal cocaïne;
- pijp voor harddrugs,
zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer, aangezien deze aan verdachte toebehorende voorwerpen bij gelegenheid van het onderzoek naar het door verdachte begane misdrijf zijn aangetroffen en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
Voornoemde voorwerpen zullen daarom onttrokken worden aan het verkeer.
Teruggave inbeslaggenomen goederen:
I
Met betrekking tot het inbeslaggenomen voorwerp, te weten:
- de videoband,
acht de rechtbank [ .....] degene die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt. De rechtbank zal de teruggave van dit voorwerp aan genoemde rechtspersoon gelasten.
II
Met betrekking tot de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
- een telefoon, merk Ericsson;
- een brief van Gooi en Vechtstreek;
- een Golden Tyger spaarkaart van Esso;
- een brief met tekst schulden en bedragen;
- een brief met schulden met bedragen en namen;
- een agenda,
zal de rechtbank de teruggave gelasten aan verdachte, bij wie deze voorwerpen in beslag zijn genomen.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
Behoudens op de reeds aangehaalde artikelen zijn de op te leggen straffen en maatregelen gegrond op de artikelen 27, 33, 33a, 36b, 36d, 55, 63, 287, 288, 310 van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 175, 179 en 179a van de Wegenverkeerswet 1994.
DE BESLISSING:
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals vermeld in bijlage II van dit vonnis, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van 7 (zeven) JAREN.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Veroordeelt de verdachte wegens het onder 1 bewezenverklaarde feit voorts tot ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 5 (vijf) JAREN.
Bepaalt dat de tijd gedurende welke het rijbewijs van de veroordeelde ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 voor het tijdstip waarop de bijkomende straf ingaat, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van die straf geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart verbeurd:
- een personenauto, merk [...] met kenteken [...].
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
- pony pack voor harddrugs open gevouwen;
- papier verpakkingen die gebruikt worden bij harddrugs;
- papier met tekst: snow seal, verpakking voor meestal cocaïne;
- pijp voor harddrugs,
Gelast de teruggave van de videoband aan [ ......].
Gelast de teruggave van:
- een telefoon, merk Ericsson;
- een brief van Gooi en Vechtstreek;
- een Golden Tyger spaarkaart van Esso;
- een brief met tekst schulden en bedragen;
- een brief met schulden met bedragen en namen;
- een agenda,
aan de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door mrs J.R. Krol, voorzitter en M.N. Noorman en E. Akkermans, rechters, bijgestaan door mr. M.A. van Loon als griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 januari 2004.