NJB 2022/1139
Aangifteplicht omtrent vervoer liquide middelen bij het verlaten van de Europese Unie, art. 3 lid 1 Verordening (EG) 1889/2005: de plicht in deze bepaling ontstaat niet pas eerst nadat de natuurlijke persoon die de liquide middelen vervoert de buitengrenzen van de Unie heeft overschreden. De aangifte door een natuurlijke persoon bij de bevoegde autoriteiten van de lidstaat via welke de bewuste liquide middelen de Unie verlaten, moet geschieden voorafgaand aan het moment dat de natuurlijke persoon het grondgebied van de Unie daadwerkelijk verlaat.
HR 10-05-2022, ECLI:NL:HR:2022:595
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
10 mei 2022
- Magistraten
Mrs. J. de Hullu, M.J. Borgers M. K,uijer
- Zaaknummer
20/04390
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2022:595, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 10‑05‑2022
ECLI:NL:PHR:2022:303, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 29‑03‑2022
Beroepschrift, Hoge Raad, 28‑06‑2021
Beroepschrift, Hoge Raad, 24‑06‑2021
- Wetingang
(art. 3 lid 1 Verordening 1889/2005)
Essentie
Aangifteplicht omtrent vervoer liquide middelen bij het verlaten van de Europese Unie, art. 3 lid 1 Verordening (EG) 1889/2005: de plicht in deze bepaling ontstaat niet pas eerst nadat de natuurlijke persoon die de liquide middelen vervoert de buitengrenzen van de Unie heeft overschreden. De aangifte door een natuurlijke persoon bij de bevoegde autoriteiten van de lidstaat via welke de bewuste liquide middelen de Unie verlaten, moet geschieden voorafgaand aan het moment dat de natuurlijke persoon het grondgebied van de Unie daadwerkelijk verlaat.
Uitspraak
Inleiding
Verdachte is veroordeeld omdat zij – kort gezegd – ‘op 24 juni ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.