Vgl. ook. HR 3 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:585, NJ 2013/411.
HR, 15-09-2020, nr. 19/05404
ECLI:NL:HR:2020:1415
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
15-09-2020
- Zaaknummer
19/05404
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2020:1415, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 15‑09‑2020; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2020:620
ECLI:NL:PHR:2020:620, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 30‑06‑2020
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2020:1415
Beroepschrift, Hoge Raad, 06‑03‑2020
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2020-0291
JIN 2020/143 met annotatie van Oort, C. van
JIN 2020/143 met annotatie van Oort, C. van
Uitspraak 15‑09‑2020
Inhoudsindicatie
Art. 416.2 Sv na veroordeling t.z.v. rijden onder invloed (art. 8.5 WVW 1994) en rijden terwijl overgifte rijbewijs is gevorderd (art. 9.7 WVW 1994). Dubbel verstek. Dient (ná 14-dagentermijn maar vóór tz. in h.b.) door raadsman van verdachte naar hof gezonden faxbericht (“h.b. is gericht tegen bewezenverklaring en strafmaat”), dat zich bij stukken van geding bevindt, te worden aangemerkt als “schriftuur houdende grieven”? In art. 416.2 Sv bedoeld geval dat verdachte geen schriftuur houdende grieven heeft ingediend doet zich niet voor indien schriftuur buiten in art. 410.1 Sv genoemde termijn van 14 dagen na instelling van h.b. maar wel voorafgaand aan tz. in h.b is ingediend (vgl. ECLI:NL:HR:2013:585). Hetzelfde geldt indien dergelijke schriftuur kennelijk met het oog op naderende tz. in h.b. niet op griffie van gerecht dat vonnis heeft gewezen maar op griffie van hof waar zaak in h.b. dient, is ingediend (vgl. ECLI:NL:HR:2019:1480). Hof heeft mede op de grond dat door verdachte geen schriftuur houdende grieven is ingediend, verdachte ex art. 416.2 Sv n-o verklaard in ingesteld h.b. Uit namens verdachte naar hof gezonden faxbericht moet echter worden afgeleid dat namens verdachte schriftuur houdende grieven is ingediend. ‘s Hofs andersluidende oordeel is daardoor onbegrijpelijk. Volgt vernietiging en terugwijzing.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 19/05404
Datum 15 september 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 14 november 2019, nummer 23/000891-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft M. van Viegen, advocaat te Utrecht, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing van de zaak naar het hof Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
De raadsman van de verdachte heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel keert zich tegen de beslissing van het hof tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het hoger beroep.
2.2.1
De verdachte is in eerste aanleg bij verstek veroordeeld ter zake van 1. “overtreding van artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994” tot een geldboete van € 850, subsidiair zeventien dagen hechtenis, en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden en ter zake van 2. “overtreding van artikel 9, zevende lid, van de Wegenverkeerswet 1994” tot een gevangenisstraf van twee weken. Namens de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
2.2.2
Het hof heeft de verdachte - bij verstek - niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep en heeft daartoe het volgende overwogen:
“Door of namens de verdachte is geen schriftuur houdende grieven ingediend. Evenmin zijn mondeling bezwaren tegen het vonnis opgegeven. Ook overigens is niet gebleken van enig rechtens te respecteren belang dat is gediend met enig onderzoek van de zaak. Om die reden wordt de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het ingestelde hoger beroep, gelet op het bepaalde in artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering.”
2.2.3
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 14 november 2019 houdt onder meer het volgende in:
“De voorzitter merkt op dat in deze zaak geen schriftuur houdende grieven is ingediend.”
2.2.4
Bij de door het hof aan de Hoge Raad gezonden stukken bevindt zich een kopie van een faxbericht dat namens de verdachte op 9 oktober 2019 aan het hof is gezonden. Dit faxbericht houdt onder meer het volgende in:
“Het hoger beroep is gericht tegen de bewezenverklaring en de strafmaat.”
2.3
Het in artikel 416 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) bedoelde geval dat de verdachte geen schriftuur houdende grieven heeft ingediend doet zich niet voor indien de schriftuur buiten de in artikel 410 lid 1 Sv genoemde termijn van veertien dagen na de instelling van het hoger beroep, maar wel voorafgaand aan de terechtzitting in hoger beroep is ingediend (vgl. HR 3 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:585). Hetzelfde geldt indien een dergelijke schriftuur kennelijk met het oog op de naderende terechtzitting in hoger beroep niet op de griffie van het gerecht dat het vonnis heeft gewezen, maar op de griffie van het gerechtshof waar de zaak in hoger beroep dient, is ingediend (vgl. HR 1 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1480).
2.4
Het hof heeft mede op de grond dat door de verdachte geen schriftuur houdende grieven is ingediend, de verdachte op de voet van artikel 416 lid 2 Sv niet-ontvankelijk verklaard in het ingestelde hoger beroep. Uit hetgeen onder 2.2.4 is vermeld moet echter worden afgeleid dat namens de verdachte een schriftuur houdende grieven is ingediend. Het andersluidende oordeel van het hof is daardoor onbegrijpelijk.
2.5
Het cassatiemiddel is terecht voorgesteld.
3. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 september 2020.
Conclusie 30‑06‑2020
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Had de fax van de raadsman van de verdachte, gericht aan het hof en inhoudende “Het hoger beroep is gericht tegen de bewezenverklaring en de strafmaat” moeten worden opgevat als een schriftuur i.d.z.v. art. 410 jo. 416 Sv? De concliusie strekt tot vernietiging van het arrest van het hof.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 19/05404
Zitting 30 juni 2020
CONCLUSIE
A.E. Harteveld
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992,
hierna: de verdachte.
De verdachte is bij arrest van 14 november 2019 door het gerechtshof Amsterdam niet‑ontvankelijk verklaard in het hoger beroep.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. M. van Viegen, advocaat te Utrecht, heeft één middel van cassatie voorgesteld.
Het middel komt op tegen de niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het hoger beroep.
De niet-ontvankelijkverklaring is in het bestreden arrest als volgt gemotiveerd:
“Door of namens de verdachte is geen schriftuur houdende grieven ingediend. Evenmin zijn mondeling bezwaren tegen het vonnis opgegeven. Ook overigens is niet gebleken van enig rechtens te respecteren belang dat is gediend met enig onderzoek van de zaak. Om die reden wordt de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het ingestelde hoger beroep, gelet op het bepaalde in artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering.”
5. De van belang zijnde bepalingen uit het Wetboek van strafvordering (Sv) luiden:
Artikel 410 Sv
“1 De officier van justitie dient binnen veertien dagen na het instellen van hoger beroep een schriftuur, houdende grieven, in op de griffie van het gerecht dat het vonnis heeft gewezen. De verdachte kan aldaar binnen veertien dagen na de instelling van het hoger beroep een schriftuur, houdende grieven, indienen. De schriftuur van de verdachte kan langs elektronische weg worden ingediend met behulp van een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen elektronische voorziening. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over het gebruik van de elektronische voorziening.
2 (…).
3 (…).
4 Ingeval door de verdachte geen schriftuur als bedoeld in het eerste lid wordt ingediend, dient hij binnen veertien dagen na het instellen van het hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank als bedoeld in artikel 410a, eerste lid, een schriftuur in op de griffie van het gerecht dat het vonnis heeft gewezen, met een opgave van de redenen voor het instellen van het hoger beroep. Deze verplichting geldt niet in het geval, omschreven in artikel 410a, tweede lid.”
Artikel 410a Sv
“(…)
2 De behandeling ter terechtzitting van een ingesteld hoger beroep tegen een bij verstek gewezen vonnis van de rechtbank, niet zijnde de kantonrechter, is in ieder geval in het belang van een goede rechtsbedeling vereist indien de dagvaarding of oproeping om op de terechtzitting in eerste aanleg te verschijnen of de aanzegging of oproeping voor de nadere terechtzitting aan de verdachte niet in persoon is gedaan of betekend en zich geen andere omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de dag van de terechtzitting of van de nadere terechtzitting de verdachte tevoren bekend was. De vorige zin is niet van toepassing in geval de dagvaarding of oproeping binnen zes weken nadat door de verdachte op de voet van artikel 257e verzet is gedaan, rechtsgeldig aan de verdachte is betekend met inachtneming van artikel 36g.
(…)”.
Artikel 416 Sv
“(…)
2 Indien de verdachte geen schriftuur houdende grieven heeft ingediend noch mondeling bezwaren tegen het vonnis opgeeft, kan het door de verdachte ingestelde hoger beroep zonder onderzoek van de zaak zelf niet-ontvankelijk worden verklaard.
(…)”.
6. De stukken van het geding houden, voor zover van belang voor de bespreking van het middel, het volgende in:
(i) Een “aantekening mondeling vonnis” inhoudende dat de verdachte door de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, op 29 januari 2019 bij verstek is veroordeeld wegens 1. “overtreding van artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994” en 2. “overtreding van artikel 9, zevende lid, van de Wegenverkeerswet 1994”;
(ii) een akte instellen hoger inhoudende dat een medewerker ter griffie van de rechtbank Noord-Holland – daartoe door de verdachte "blijkens de aan deze akte gehechte brief" bij bijzondere volmacht gemachtigd – op 7 maart 2019 namens de verdachte hoger beroep heeft ingesteld tegen voornoemd vonnis;
(iii) de dagvaarding van de verdachte voor de zitting in hoger beroep op 14 november 2019 om 10:30 uur, waarop is vermeld:
“U bent gedagvaard om te verschijnen op een ROLZITTING van het hof omdat u hoger beroep heeft ingesteld tegen een uitspraak van de kantonrechter/politierechter/meervoudige kamer van de rechtbank. Omdat u geen bezwaren heeft opgegeven tegen het vonnis waartegen u hoger beroep heeft ingesteld zal uw zaak op de in de dagvaarding aangegeven datum en tijdstip worden behandeld op een zogenaamde ROLZITTING van het gerechtshof te Amsterdam. Deze zitting is bedoeld om u in de gelegenheid te stellen alsnog uw bezwaren op te geven tegen het vonnis, waarna de behandeling van uw strafzaak direct zal worden aangehouden tot een nadere datum waarop uw strafzaak inhoudelijk behandeld zal worden. Tijdens de behandeling bestaat niet de mogelijkheid om inhoudelijk op uw strafzaak in te gaan of om onderzoekswensen naar voren te brengen. U bent immers al in de gelegenheid gesteld om onderzoekswensen op te geven, van welke mogelijkheid u geen gebruik heeft gemaakt. Deze behandeling is uitsluitend bedoeld om te inventariseren of en zo ja, wat de bezwaren zijn tegen het vonnis waartegen door of namens u hoger beroep is ingesteld. U dient er rekening mee te houden dat indien u niet verschijnt en door u ook niet voorafgaand aan of tijdens de zitting bezwaren zijn opgegeven tegen het vonnis waartegen u beroep heeft ingesteld de kans bestaat dat het hof u conform artikel 416 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering niet ontvankelijk verklaart in het door u ingestelde hoger beroep.”
(iv) een fax van de raadsman van de verdachte aan het hof d.d. 9 oktober 2019, die het volgende inhoudt:
“Edelgrootachtbare Heer, Vrouwe,
In bovengenoemde zaak bericht ik u namens cliënt, de heer [verdachte] , als volgt.
Het hoger beroep is gericht tegen de bewezenverklaring en de strafmaat.
In verband met het plannen van de inhoudelijke behandeling geef ik u op voorhand mijn huidige verbinderdata:
Okt: 10,11,14,15,16, 18 en 21 t/m 28
Nov: 1,4, 5,6, 8,11,14, 18,22, 25,26 en 28
Dec: 2, 4,20, 30 en 31
De processtukken zijn thans nog niet in mijn bezit, ik verzoek u mij deze op korte termijn te verstrekken.
In afwachting van uw reactie, verblijf ik.
Hoogachtend,
M. van Viegen
advocaat”
(v) een e-mail van de raadsman aan het hof d.d. 9 oktober 2019, die het volgende inhoudt:
“Edelgrootachtbare Heer, Vrouwe,
Ter aanvulling op mijn faxbericht van heden, meld ik u dat zowel cliënt als ik niet zullen verschijnen op de rolzitting d.d. 14 november 2019 te 10.30 uur.
Met vriendelijke groet.
mr. M. (Maarten) van Viegen
advocaat”
(vi) een proces-verbaal van de zitting in hoger beroep, voor zover voor de bespreking van het middel van belang, inhoudende:
“De verdachte, gedagvaard als
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992, adres: [a-straat 1] , [postcode] [plaats] .
is niet ter terechtzitting verschenen.
De advocaat-generaal legt een akte van betekening over en een SKDB-formulier, welk laatste stuk inhoudt dat de verdachte zich niet in detentie bevond op de daarin genoemde dagen. De voorzitter deelt als beslissing van het hof mede dat de dagvaarding op rechtsgeldige wijze is betekend.
Het hof verleent verstek tegen de niet verschenen verdachte en beveelt dat met de behandeling van de zaak zal worden voortgegaan.
De advocaat-generaal draagt de zaak voor.
De voorzitter merkt op dat in deze zaak geen schriftuur houdende grieven is ingediend.
De advocaat-generaal voert het woord en vordert dat de verdachte niet-ontvankelijk wordt verklaard in het ingestelde hoger beroep.
Na kort beraad verklaart de voorzitter het onderzoek gesloten en spreekt het arrest uit.”
7. In de toelichting op het middel wordt gesteld dat de verdediging wel haar bezwaren heeft meegedeeld, namelijk door in bovengenoemde fax te vermelden: “Het hoger beroep is gericht tegen de bewezenverklaring en de strafmaat”. Volgens de steller van het middel had het hof de zaak moeten aanhouden.
8. Uit de motivering van het hof blijkt niet of het geen kennis heeft genomen van de fax van de raadsman van 9 oktober 2019 dan wel dat het van oordeel is dat hetgeen in die fax is vermeld niet is aan te merken als schriftuur houdende grieven in de zin van art. 410 lid 1 jo. art. 416 lid 2 Sv.
9. Van de door de raadsman op 9 oktober 2019 verstuurde fax zou men kunnen beweren dat deze niet aan de in art. 410 Sv gestelde eisen voldoet, aangezien deze zowel na afloop van de daarvoor geldende termijn als wel bij het onjuiste adres, namelijk bij het hof en niet bij de rechtbank is ingediend.
10. Niettemin had, ondanks deze ‘gebreken’, het hof het bedoelde schrijven wel als een appelschriftuur in de zin van art. 416 Sv moeten opvatten. De Hoge Raad overwoog omtrent een vergelijkbare situatie, in HR 1 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1480, als volgt:
“2.3 Het in art. 416, tweede lid, Sv bedoelde geval dat de verdachte geen schriftuur houdende grieven heeft ingediend doet zich niet voor indien de schriftuur buiten de in art. 410, eerste lid, Sv genoemde termijn van veertien dagen na de instelling van het hoger beroep, maar wel voorafgaand aan de terechtzitting in hoger beroep is ingediend (vgl. HR 3 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:585). Hetzelfde geldt indien een dergelijke schriftuur kennelijk met het oog op de naderende terechtzitting in hoger beroep niet op de griffie van het gerecht dat het vonnis heeft gewezen, maar op de griffie van het gerechtshof waar de zaak in hoger beroep dient, is ingediend.”1.
11. Voorts volgt uit HR 19 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ1702, NJ 2007/626 m.nt. Mevis dat aan de formulering van grieven geen hoge eisen worden gesteld. De Hoge Raad overwoog hierover als volgt:
“3.5.1. Ingevolge art. 410 Sv dient een appelschriftuur de grieven tegen het vonnis in eerste aanleg te bevatten. Nadere materiële eisen waaraan die schriftuur dient te voldoen, worden in die bepaling niet gesteld. Ook de geschiedenis van die bepaling - waaronder die van de Wet - geeft daarover geen uitsluitsel.
Nu de appelschriftuur ook door de verdachte zelf kan worden ingediend, terwijl die schriftuur aan belang heeft gewonnen door de mogelijkheid om daarin - met consequenties voor de aan te leggen maatstaf - getuigen en deskundigen op te geven, ligt het in de rede aan de formulering van de grieven geen hoge eisen te stellen.
In dat verband past de kanttekening dat in gevallen waarin alleen een verkort vonnis beschikbaar is, het formuleren van grieven tegen de bewijsvoering dan wel de verwerping van bewijsverweren niet wel mogelijk is.
In een geval waarin in het desbetreffende geschrift niet met zoveel woorden grieven zijn geformuleerd, maar wel een opgave van een of meer getuigen of deskundigen wordt gedaan, zal de rechter op grond van die opgave mogen aannemen dat is voldaan aan het voor de appelschriftuur geldende vereiste dat het de grieven tegen het vonnis bevat.”
12. Waar dus aan de formulering van grieven in het algemeen al geen hoge eisen worden geldt dat in het onderhavige geval te meer, omdat er slechts een aantekening mondeling vonnis beschikbaar was, waardoor de verdediging geen klachten kon formuleren die zich richten op de bewijsmotivering van het oordeel van de rechtbank. Een standaardformulier waarop grieven tegen het vonnis en/of redenen voor het instellen van hoger beroep kunnen worden weergegeven (een zogenoemd grievenformulier), kan ook als een appelschriftuur worden aangemerkt, zelfs als alleen is aangekruist “Ik heb bezwaren tegen de (hoogte van de) opgelegde straf”.2.De in de fax van de raadsman gegeven motivering voor het instellen van het hoger beroep, te weten: het hoger beroep is gericht tegen de bewezenverklaring en de strafmaat, is niet summierder dan dat.3.
13. Ik acht de niet-ontvankelijkverklaring door het hof derhalve ontoereikend gemotiveerd.
14. Het middel slaagt.
15. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
16. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing van de zaak naar het hof Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Beroepschrift 06‑03‑2020
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
Kamer voor Strafzaken
Postbus 20303
2500 EH DEN HAAG
SCHRIFTUUR, houdende middelen van cassatie van mr. M. van Viegen
in de zaak van:
[verzoeker], verzoeker tot cassatie van de door het Gerechtshof te Amsterdam op 14 november 2019 onder zaaknummer 23/000891-19 uitgesproken arrest.
Middel 1
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan niet-naleving nietigheid meebrengt. In het bijzonder de art. 416 lid 1 Sv, doordat het gerechtshof verzoeker niet- ontvankelijk in het hoger beroep heeft verklaard.
Toelichting:
De verdediging heeft in overeenstemming met de toelichting bij de dagvaarding van de verdachte in hoger beroep van de rolzitting, op 9 oktober 2019 een faxbericht toegezonden waarbij vooraf bezwaren en verhinderdata zijn opgegeven. Voorts is door de verdediging ter aanvulling op 9 oktober 2019 per e-mail een bericht gestuurd met de inhoud dat verzoeker en raadsman niet op de rolzitting zullen verschijnen. Verzoeker heeft deze stukken op 20 februari 2020 opgevraagd en bij bericht van 26 februari 2020 is kenbaar gemaakt, dat deze processtukken onderdeel zijn van het dossier, vide productie 1.
Uit de toelichting (slot) bij de dagvaarding van verdachte in hoger beroep d.d. 25 september 2019, vide productie 2, blijkt dat:
‘Indien u voorafgaand aan de zitting uw bezwaren opgeeft en er voor kiest om niet ter terechtzitting te verschijnen, is het verzoek om tevens uw verhinderdata op te geven, opdat de strafzaak kan worden aangehouden tot een nadere datum. Opgave van uw verhinderdata vanaf 4 weken tot 18 weken na de datum van de ROLZITTING is afdoende.’
De verdediging heeft het gerechtshof op 9 oktober haar bezwaren medegedeeld, het volgende is schriftelijk medegedeeld:
‘Het hoger beroep is gericht tegen de bewezenverklaring en strafmaat.’
Voorts zijn verhinderdata overhandigd en ter aanvulling is tevens medegedeeld dat zowel verzoeker als zijn raadsman niet zullen verschijnen op de rolzitting. Gezien de datum van de rolzitting, te weten 14 november 2019, zijn de berichten tijdig verzonden en heeft het gerechtshof op voorhand kennis kunnen nemen van de inhoud.
Het gerechtshof is voorbijgegaan aan de inhoud van deze berichten en had de zaak moeten aanhouden voor het plannen van de inhoudelijke behandeling. Zij is immers voorbijgegaan aan het feit dat er conform de toelichting van de dagvaarding van de rolzitting schriftelijke bezwaren en verhinderdata zijn opgegeven.
Het gerechtshof heeft verzoeker derhalve ten onrechte niet-ontvankelijk in het hoger beroep verklaard. Het oordeel van het gerechtshof is tegen de achtergrond van het voorgaande in strijd met het recht, althans onbegrijpelijk.
Daarom kan het gerechtshof haar beslissing derhalve niet in stand blijven.
Uw Raad heeft in arresten aangegeven dat ambtshalve cassatie bijzonder spaarzaam wordt toegepast en dat ervan wordt uitgegaan dat het achterwege blijven van klachten die zijn toegespitst op misslagen in de bestreden uitspraak of op fouten in de aan die uitspraak voorafgegane procedure, berust op een weloverwogen keuze.
Ondergetekende hecht eraan op te merken dat het beslist niet zijn bedoeling is om (kansrijke) cassatieklachten te laten liggen. Hij kan echter niet uitsluiten dat hij onbedoeld iets over het hoofd ziet. Mocht het zo zijn dat Uw Raad constateert dat over een bepaald punt dat tot cassatie zou moeten leiden, niet is geklaagd, dan mag U ervan uitgaan dat dit niet berust op een weloverwogen keuze van verzoeker. Verzocht wordt in dat geval gebruik te maken van Uw bevoegdheid om ambtshalve te casseren. Aldus kunt U inhoud aan de taak die U heeft op het terrein van de ‘rechtsbescherming’ (naast die op het terrein van de ‘rechtseenheid’ en de ‘rechtsontwikkeling’).
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr. M. van Viegen, advocaat te Utrecht aan het adres Maliesingel 2, die verklaart dat verzoeker hem daartoe bepaaldelijk heeft gevolmachtigd,
Utrecht, 6 maart 2020
M. van Viegen