NJ 2018/299
Ne bis in idem? Vervolging wegens art. 8 WVW 1994, voor welk feit aan verdachte al een verplichting tot deelname aan geschiktheidsonderzoek door het CBR is opgelegd.
HR 26-06-2018, ECLI:NL:HR:2018:1014
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
26 juni 2018
- Magistraten
Mrs. J. de Hullu, M.J. Borgers, A.E.M. Röttgering
- Zaaknummer
16/05878
- Conclusie
A-G mr. B.F. Keulen
- Noot
Red. Aant.
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS110988:1
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht / Verkeersstrafrecht
Strafprocesrecht / Terechtzitting en beslissingsmodel
Materieel strafrecht / Algemeen
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2018:1014, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 26‑06‑2018
ECLI:NL:PHR:2018:682, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 15‑05‑2018
Beroepschrift, Hoge Raad, 08‑06‑2017
- Wetingang
Art. 8, art. 130 lid 1, art. 131 lid 1, art. 132 lid 1 en 2, art. 133 lid 1, 4 en 5, art. 134 lid 2 WVW 1994
Essentie
Ne bis in idem? Vervolging wegens art. 8 WVW 1994, voor welk feit aan verdachte al een verplichting tot deelname aan geschiktheidsonderzoek door het CBR is opgelegd.
Mede gelet op art. 131 lid 1 onder c WVW 1994 en art. 134 lid 2 WVW 1994 betreft het onderzoek naar de rijvaardigheid of geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen een bestuurlijke maatregel die strekt tot bevordering van de verkeersveiligheid en die geen punitief karakter heeft. Het oordeel dat het OM het recht tot strafvervolging niet verliest door de omstandigheid dat in verband met ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.