HR, 17-04-2012, nr. 11/01457
ECLI:NL:HR:2012:BV9202
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
17-04-2012
- Zaaknummer
11/01457
- Conclusie
Mr. Vellinga
- LJN
BV9202
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2012:BV9202, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 17‑04‑2012
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BV9202
ECLI:NL:HR:2012:BV9202, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 17‑04‑2012; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BV9202
Beroepschrift, Hoge Raad, 29‑06‑2011
- Wetingang
art. 4 Besluit kennisgeving gerechtelijke mededelingen
- Vindplaatsen
NJ 2012/323 met annotatie van T.M.C.J. Schalken
NbSr 2012/236
Conclusie 17‑04‑2012
Mr. Vellinga
Partij(en)
Nr. 11/01457
Mr. Vellinga
Zitting: 7 februari 2012
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Verdachte is bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 8 maart 2010 niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep tegen het bij verstek gewezen vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Amsterdam van 4 december 2008, waarbij de verdachte wegens "Overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994" werd veroordeeld tot een geldboete van € 300,--, subsidiair 6 dagen hechtenis en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 maanden.
2.
Namens verdachte heeft mr. J.J.O. Zandt, advocaat te Amsterdam, één middel van cassatie voorgesteld.
3.
Het middel klaagt over het kennelijke oordeel van het Hof dat de dagvaarding in hoger beroep rechtsgeldig was uitgereikt. Daarbij wordt erop gewezen dat de in art. 4, eerste lid, Besluit kennisgeving gerechtelijke mededelingen genoemde termijn van zeven dagen niet is nageleefd.
4.
Blijkens de aan het dubbel van de appeldagvaarding gehechte akte van uitreiking is de appeldagvaarding op 19 januari 2010 aangeboden op het adres [a-straat 1] te [plaats]. Omdat aldaar door de met uitreiking belaste ambtenaar niemand werd aangetroffen om de appeldagvaarding in ontvangst te nemen werd een bericht van aankomst achtergelaten waarin was vermeld dat de brief binnen een in dat bericht gestelde termijn kon worden afgehaald op een in dat bericht genoemd (post)kantoor of politiebureau. Op 25 januari 2010 te 8.00 uur is de appeldagvaarding teruggezonden naar de afzender waarna deze op 8 februari 2010 is uitgereikt aan de griffier van de rechtbank en een afschrift van de appeldagvaarding is gezonden naar het hiervoor genoemde adres.
5.
In zijn arrest van 14 september 2010, LJN BM4385, NJ 2010, 500 overwoog de Hoge Raad:
"2.4
Het middel berust op de opvatting dat de niet-inachtneming van de in art. 4, eerste lid, [van het Besluit kennisgeving gerechtelijke mededelingen; WHV] genoemde termijn van zeven dagen leidt tot nietigheid van de betekening van de desbetreffende gerechtelijke mededeling, in dit geval de inleidende dagvaarding. Die opvatting is onjuist, aangezien de wet bedoeld verzuim niet met nietigheid bedreigt en uit de stukken van het geding niet blijkt van omstandigheden op grond waarvan moet worden aangenomen dat het verzuim desalniettemin zou behoren te leiden tot nietigheid van de betekening van de dagvaarding. De Hoge Raad neemt daarbij in aanmerking dat het middel niets inhoudt omtrent enig belang waarin de verdachte is getroffen doordat de dagvaarding niet de volle zeven dagen op het postkantoor is bewaard."
6.
In cassatie moet er gelet op het bepaalde in art. 4, eerste lid, van het Besluit kennisgeving gerechtelijke mededelingen vanuit worden gegaan dat in het bericht van aankomst een termijn is genoemd van zeven dagen na de dag van aanbieding.
7.
In het onderhavige geval is de appeldagvaarding op de zesde dag van de termijn van zeven dagen, 's morgens om acht uur, teruggezonden naar de afzender. Daarmee miste de verdachte (bijna) twee volle dagen van de termijn van zeven dagen waarbinnen hij de appeldagvaarding op het in het bericht van aankomst genoemde (post)kantoor of politiebureau kon afhalen en bestaat er dus een gerede kans dat hij zich tijdig naar het op het bericht van aankomst vermelde adres heeft begeven om de appeldagvaarding in ontvangst te nemen terwijl deze al was teruggezonden aan de afzender, dus in weerwil van de in het bericht van aankomst vermelde termijn te vroeg.
8.
In de toelichting op het middel wordt gesteld dat toen de verdachte het schrijven vlak na 24 januari 2010 trachtte af te halen hem werd verteld dat het stuk was geretourneerd aan afzender. Voorts wordt erop gewezen dat aan het bericht van aankomst niet valt te zien dat dit betrekking heeft op een gerechtelijk schrijven. Daarmee heeft verdachte in de omstandigheden van het onderhavige geval voldoende concreet te kennen gegeven dat hij door het niet in acht nemen van genoemde termijn van zeven dagen in zijn belang op de hoogte te worden gesteld van de dag van behandeling van zijn zaak in hoger beroep is geschaad in die zin dat hij de appeldagvaarding op het in het bericht van aankomst vermelde adres in ontvangst had kunnen nemen wanneer genoemde termijn van zeven dagen in acht was genomen. Nauwkeuriger opgave kan van de verdachte moeilijk worden verlangd omdat aan het bericht van aankomst niet valt te ontlenen welk stuk op hem lag te wachten en hij dus geen reden had datum en tijdstip waarop hij het stuk heeft pogen af te halen vast te leggen.
9.
In voormelde omstandigheden heeft het Hof door zonder meer aan het negeren van genoemde termijn voorbij te gaan zijn kennelijke oordeel dat de appeldagvaarding op juiste wijze is betekend onvoldoende met redenen omkleed.
10.
Het middel slaagt.
11.
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen waarop het bestreden arrest zou dienen te worden vernietigd.
12.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof dan wel verwijzing van de zaak naar een aangrenzend Hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Uitspraak 17‑04‑2012
Inhoudsindicatie
Geldigheid dagvaarding hoger beroep. De opvatting in het middel dat de niet-inachtneming van de in art. 4.1 Besluit kennisgeving gerechtelijke mededelingen, genoemde termijn van zeven dagen zonder meer leidt tot nietigheid van de betekening van de dagvaarding in hoger beroep, is in zijn algemeenheid onjuist (vgl. HR LJN BM4385). In cassatie moet ervan worden uitgegaan dat is verzuimd de desbetreffende gerechtelijke mededeling gedurende de termijn van zeven dagen na de dag van aanbieding te bewaren op de in het bericht van aankomst vermelde plaats als bedoeld in art. 4 van het Besluit kennisgeving gerechtelijke mededelingen. Dit verzuim kan alleen tot nietigheid van de betekening van de dagvaarding leiden, indien blijkt van omstandigheden op grond waarvan moet worden aangenomen dat de verdachte als gevolg van dit verzuim de desbetreffende mededeling niet tijdig in ontvangst heeft kunnen nemen op de in het bericht van aankomst vermelde plaats en hij daardoor is getroffen in zijn belang tijdig op de hoogte te worden gesteld van de behandeling van zijn zaak in hoger beroep. De stelling van de verdachte houdt niet met voldoende mate van verifieerbare duidelijkheid in dat de verdachte, aan wiens GBA-adres een afschrift van de dagvaarding is toegezonden, binnen de termijn van zeven dagen heeft getracht de gerechtelijke mededeling af te halen op de in het bericht van aankomst vermelde plaats en dientengevolge niet tijdig op de hoogte was van de behandeling van zijn zaak in hoger beroep. Het in de bestreden uitspraak besloten liggende oordeel dat de dagvaarding in hoger beroep geldig is, is juist.
17 april 2012
Strafkamer
nr. S 11/01457
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 8 maart 2010, nummer 23/001654-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.J.O. Zandt, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof dan wel verwijzing naar een aangrenzend hof teneinde opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte de dagvaarding in hoger beroep niet nietig heeft verklaard.
2.2.1. De akte van uitreiking, gehecht aan het dubbel van de dagvaarding van de verdachte om op 8 maart 2010 ter terechtzitting in hoger beroep van het Gerechtshof te Amsterdam te verschijnen, houdt in:
(i) dat die dagvaarding op 19 januari 2010 te 13.00 uur tevergeefs is aangeboden op het adres waarop de verdachte op dat moment blijkens het aan de akte gehechte uittreksel uit de Gemeentelijke Basisadministratie stond ingeschreven, te weten [a-straat 1] te [plaats], omdat aldaar niemand werd aangetroffen, en dat ter plaatse een bericht van aankomst is achtergelaten waarin is vermeld dat de dagvaarding kon worden afgehaald op het in dat bericht genoemde (post)kantoor of politiebureau;
(ii) dat de dagvaarding op 25 januari 2010 te 8.00 uur met de akte is teruggezonden aan de afzender, waarna de dagvaarding op 8 februari 2010 is uitgereikt aan de griffier van de Rechtbank te Amsterdam onder toezending van een afschrift van de dagvaarding naar het GBA-adres van de verdachte.
2.2.2. Op de terechtzitting in hoger beroep is de verdachte noch een raadsman verschenen en is tegen de niet-verschenen verdachte verstek verleend.
2.3. Art. 4 van het Besluit kennisgeving gerechtelijke mededelingen luidt:
"1. Indien op het in de gerechtelijke mededeling vermelde adres een schriftelijk bericht als bedoeld in artikel 588, derde lid, onderdeel b, van de wet wordt achtergelaten, wordt het gerechtelijk schrijven op de in dat bericht vermelde plaats bewaard gedurende de eerstvolgende zeven dagen na de dag van aanbieding.
2. Op de in het eerste lid bedoelde termijn is de Algemene termijnenwet niet van toepassing."
2.4. Voor zover het middel berust op de opvatting dat de niet-inachtneming van de in art. 4, eerste lid, genoemde termijn van zeven dagen zonder meer leidt tot nietigheid van de betekening van de dagvaarding in hoger beroep, kan het middel niet tot cassatie leiden. Die opvatting is in zijn algemeenheid onjuist (vgl. HR 14 september 2010, LJN BM4385, NJ 2010/500).
2.5.1. In cassatie moet ervan worden uitgegaan dat is verzuimd de desbetreffende gerechtelijke mededeling gedurende de termijn van zeven dagen na de dag van aanbieding te bewaren op de in het bericht van aankomst vermelde plaats als bedoeld in art. 4 van het Besluit kennisgeving gerechtelijke mededelingen. Dit verzuim kan alleen tot nietigheid van de betekening van de dagvaarding leiden, indien blijkt van omstandigheden op grond waarvan moet worden aangenomen dat de verdachte als gevolg van dit verzuim de desbetreffende mededeling niet tijdig in ontvangst heeft kunnen nemen op de in het bericht van aankomst vermelde plaats en hij daardoor is getroffen in zijn belang tijdig op de hoogte te worden gesteld van de behandeling van zijn zaak in hoger beroep.
2.5.2. In de toelichting op het middel wordt aangevoerd dat de verdachte "vlak na 24 januari 2010" heeft getracht het desbetreffende stuk op het postkantoor af te halen en dat hem toen werd verteld dat het stuk reeds aan de afzender was geretourneerd. Voor zover het middel strekt ten betoge dat op grond van deze omstandigheden de nietigheid van de betekening behoort te worden aangenomen, faalt het. Deze enkele stelling houdt immers nog niet met voldoende mate van duidelijkheid in dat de verdachte, aan wiens GBA-adres op 8 februari 2010 een afschrift van de dagvaarding is toegezonden, binnen de termijn van zeven dagen heeft getracht de gerechtelijke mededeling af te halen op de in het bericht van aankomst vermelde plaats en dientengevolge niet tijdig op de hoogte was van de behandeling van zijn zaak in hoger beroep.
2.6. Het in de bestreden uitspraak besloten liggende oordeel dat de dagvaarding in hoger beroep geldig is, is dan ook juist.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren W.F. Groos en J. Wortel, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken op 17 april 2012.
Beroepschrift 29‑06‑2011
Edelhoogachtbaar college,
In bovengenoemde zaak treed ik op als raadsman van de verdachte, de heer [verdachte], die mij bepaaldelijk heeft gemachtigd om namens hem cassatiemiddelen in te dienen.
Op 4 december 2008 is cliënt bij verstek veroordeeld door de rechtbank Amsterdam. Cliënt raakte pas half maart 2009 op de hoogte van dat vonnis en heeft toen binnen 14 dagen hoger beroep ingesteld. Bij arrest van 8 maart 2010 oordeelde het Amsterdamse gerechtshof echter dat cliënt niet-ontvankelijk was in zijn hoger beroep vanwege het feit dat hij te laat beroep zou hebben ingesteld.
Het gerechtshof baseerde dat oordeel op de Akte van Uitreiking van de dagvaarding in eerste aanleg, waarvan hier als productie 1 voor- en achterzijde worden getoond. Omdat uit die akte blijkt dat de dagvaarding in eerste aanleg in persoon is uitgereikt ging het gerechtshof ervan uit dat de beroepstermijn was gaan lopen vanaf de dag van de zitting bij de rechtbank.
Echter, cliënt kan zich niet herinneren voor ontvangst van enig stuk te hebben getekend. Die stelling is op zich van geen juridische waarde, maar uit productie 1 blijkt dat aan de Akte van uitreiking inderdaad een gebrek kleeft: de akte vermeldt dat het stuk is uitgereikt aan de geadresseerde in persoon, waarbij als legitimatie van die persoon staat vermeld ‘Rijbewijs [nummer 1]’. Maar dat is niet het rijbewijsnummer van cliënt. Dat was destijds immers [nummer 2]. Ten bewijze daarvan wordt hier als productie 2 een bewijs van ontvangst overgelegd van de politie Amsterdam in verband met een andere kwestie, maar wel daterend uit dezelfde periode. Overigens blijkt uit productie 2 ook de datum van afgifte van dat rijbewijs, en daarmee dat dit inderdaad het rijbewijs was dat cliënt ten tijde van de uitreiking bezat.
Cliënt had dit willen aanvoeren bij de behandeling in hoger beroep, ware het niet dat hij ook voor die zitting geen oproep heeft ontvangen. En ook daar blijkt de betekening niet juist te zijn geschied, zoals is te zien aan de Akte van uitreiking van de appèldagvaarding, waarvan hier als productie 3 voor- en achterzijde worden overgelegd.
Op 19 januari 2010 is een poging gedaan om de appèldagvaarding op het huisadres van cliënt uit te reiken, maar daar werd niemand aangetroffen, zodat een Bericht van Aankomst werd achtergelaten. Dat Bericht van Aankomst ontbreekt in de stukken, maar het is een feit van algemene bekendheid dat daarop altijd staat vermeld dat de brief vanaf de volgende dag (dus 20 januari 2010) of de daarop volgende 7 dagen op het postkantoor kan worden afgehaald (dus uiterlijk nog op 27 januari 2010). Voor zover daarover mocht worden getwijfeld, wordt hier als productie 4 een geanonimiseerd Bericht van Aankomst getoond uit een andere zaak.
Overigens is die termijn gebaseerd op het Besluit kennisgeving gerechtelijke mededelingen van 20 oktober 2005, waarvan hier als productie 5 een kopie wordt getoond. Artikel 4 van dat besluit bepaalt dat het gerechtelijke stuk dat aldus niet kon worden uitgereikt, na achterlating van een Bericht van Aankomst, ‘gedurende de eerstvolgende zeven dagen na de dag van aanbieding’ op het postkantoor wordt bewaard. Volgens het besluit had de appèldagvaarding dus tot en met 26 januari 2010 moeten worden bewaard.
De termijn die in het Bericht van Aankomst staat vermeld is dus onjuist, althans is ruimer dan de voorgeschreven termijn, zodat het vertrouwensbeginsel met zich brengt dat de langere termijn dan moet worden gehanteerd. Maar voor dit geval maakt dat geen verschil, omdat uit productie 3 blijkt dat beide termijnen niet in acht zijn genomen: de appèldagvaarding blijkt immers reeds 25 januari 2010 te zijn teruggestuurd naar de afzender, en zelfs al om 8:00 in de ochtend!
Dus de appèldagvaarding heeft slechts van 20 t/m 24 januari 2010 feitelijk op het postkantoor gelegen om door cliënt te worden opgehaald. Dat is twee dagen korter dan de voorgeschreven termijn, en zelfs drie dagen korter dan de termijn die hem was medegedeeld. Toen hij derhalve vlak na 24 januari 2010 trachtte om het stuk af te halen, werd hem verteld dat dat reeds aan afzender was geretourneerd. Overigens wist hij niet, en kon hij ook niet weten, dat dit een gerechtelijk schrijven was, laat staan dat het de oproep was van het onderhavige hoger beroep. Dat bleek immers niet uit het Bericht van Aankomst.
Op grond van het bovenstaande ligt het volgende cassatiemiddel voor de hand:
Schending van het recht en/of verzuim van vormen waarvan de niet-inachtneming nietigheid met zich mee brengt, doordat het gerechtshof heeft verzuimd de nietigheid van de dagvaarding in hoger beroep uit te spreken op grond van het feit dat bij de betekening daarvan in weerwil van de termijn vermeld op het Bericht van Aankomst geen termijn van 7 dagen in acht is genomen na de dag volgende op de dag van aanbieding, althans dat bij de betekening daarvan in weerwil van artikel 4(1) Besluit kennisgeving gerechtelijke mededelingen geen termijn van 7 dagen in acht is genomen na de dag van aanbieding, gedurende welke termijn verdachte de appèldagvaarding op het postkantoor had kunnen afhalen, terwijl de kantonrechter ondanks het niet-verschijnen van de verdachte het onderzoek ter terechtzitting niet heeft geschorst teneinde cliënte alsnog op te roepen in overeenstemming met de wettelijke voorschriften.
Als het gerechtshof cliënt alsnog op juiste wijze had doen oproepen, dan had hij van zijn recht gebruik kunnen maken om in zijn tegenwoordigheid te worden berecht en zich te verantwoorden en zich te verweren, en met name ook om het gerechtshof erop te attenderen dat de uitreiking van de dagvaarding in eerste aanleg niet juist was geschied, zodat er geen grond was om hem niet-ontvankelijk te verklaren in zijn beroep.
Ik verzoek u eerbiedig om op bovenstaande gronden het bestreden arrest te vernietigen, met verdere voorziening als door u in goede justitie passend wordt geacht te zijn.
Ik zie uw verdere berichten met belangstelling tegemoet.
Hoogachtend,
namens Codex Mulder B.V.
Jeroen J.O. Zandt, advocaat