NJB 2019/1009:Passageproces: 1. kroongetuigen en 2. levenslange gevangenisstraf. 1. Over de met twee verdachten gesloten zogenoemde kroongetuigenovereenkomsten, die tot verklaringen hebben geleid mede op basis waarvan verdachte is veroordeeld: - Een kroongetuige is een verdachte of een veroordeelde die bereid is een getuigenverklaring af te leggen in de strafzaak tegen een andere verdachte in ruil voor een toezegging met betrekking tot de afdoening van zijn eigen zaak. De Hoge Raad zet de hoofdlijnen van de wettelijke regeling daaromtrent uiteen. - Toezeggingen betreffende ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel: het door art. 226g lid 1 laatste volzin Sv jo art. 44a Sr bepaalde kader voorziet er niet in dat zo een toezegging voorwerp is van een afspraak in de zin van art. 226g lid 1 Sv. Dit doet echter niet af aan de algemene bevoegdheid die de officier van justitie ingevolge art. 511c Sv heeft om, zonder enige vorm van rechterlijke tussenkomst, met een verdachte een schriftelijke schikking aan te gaan ter (gehele of gedeeltelijke) voordeelsontneming. Dat de officier van justitie voornemens is met de getuige een art. 226g lid 1 Sv-afspraak te maken, staat derhalve niet in de weg aan een dergelijke schikking. Van een afspraak als bedoeld in die bepaling kan eerst sprake zijn indien het gaat om een toezegging die wordt gedaan in ruil voor de bereidheid van de getuige om een verklaring af te leggen. I.c. kon het hof oordelen dat van zo’n toezegging geen sprake is. - Moet het niet vervolgen van de kroongetuige wegens betrokkenheid bij een aantal strafbare feiten worden beschouwd als een toezegging conform art. 226g lid 1 Sv (‘verkapte immuniteitstoezeggingen’)? I.c. kon het oordelen dat dit niet het geval is gelet op de wijze waarop de afspraak als bedoeld in art. 226g Sv met de getuige tot stand is gekomen en gezien het gebrek aan voldoende duidelijk voor deze getuige belastend bewijsmateriaal met betrekking tot die strafbare feiten. - Toezeggingen betreffende beschermingsmaatregelen: zulke toezeggingen maken geen onderdeel uit van de in art. 226g lid 1 Sv bedoelde afspraak, gelden niet als afspraken conform art. 226g lid 4 Sv, hoeven niet op schrift te worden gesteld en evenmin bij de processtukken te worden gevoegd. Art. 226j lid 3 Sv maakt dit niet anders. Uit art. 226l Sv of enige andere wettelijke bepaling vloeit ook niet de verplichting voor het openbaar ministerie voort om de inhoud van beschermingsmaatregelen bekend te maken, ook niet voor zover deze van financiële aard zijn. Daarbij telt dat het hof i.c. niet kon vaststellen dat maatregelen zijn getroffen die in redelijkheid niet kunnen worden beschouwd als beschermingsmaatregelen, maar louter moeten worden aangemerkt als strekkende tot beloning in ruil voor het afleggen van een verklaring. - Toetsing van toezeggingen en het gebruik van de verklaring voor het bewijs door enerzijds de rechter-commissaris en anderzijds de zittingsrechter: de rechtmatigheidstoets die de rechter-commissaris uitvoert, omvat o.a. een beoordeling of de afspraak in overeenstemming is met de voorwaarden uit art. 226g lid 1 Sv en of deze voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit, waarbij de rechter-commissaris rekening houdt met de dringende noodzaak en het belang van het verkrijgen van de door de getuige af te leggen verklaring (art. 226h lid 3 eerste volzin Sv). De officier van justitie is gehouden de rechter-commissaris de gegevens te verschaffen die laatstgenoemde voor zijn beoordeling nodig heeft. De selectie en waardering van het getuigenbewijs is vervolgens voorbehouden aan de feiten(zittings)rechter. Indien die verklaring voor de bewijsvoering wordt gebruikt, gelden geen andere wettelijke bewijs(motiverings)voorschriften dan de nadere motiveringseisen die volgen uit art. 360 lid 2 en lid 4 lid Sv. De in het tweede lid bedoelde motiveringsverplichting strekt zich niet uit tot de rechtmatigheid van de afspraak als bedoeld in art. 226g lid 1 Sv. Overigens gelden wat betreft de toetsing van de beslissing inzake de selectie en waardering van het beschikbare bewijsmateriaal in cassatie geen bijzondere regels. - Art. 359a Sv-verweren: de beoordeling van verweren over de rechtmatigheid van de met kroongetuigen gemaakte afspraken geschiedt op grond van art. 359a Sv, zodat de inkleding van verweren die erop zijn gericht dat aan een vormverzuim één van de in art. 359a Sv genoemde rechtsgevolgen wordt verbonden, dient te zijn toegesneden op de voor toepassing van die bepaling geldende eisen. - Impliceert art. 226g Sv een ‘gesloten stelsel’ in die zin dat geen andere toezegging mag worden gedaan dan de toezegging dat met inachtneming van art. 44a lid 2 Sr strafvermindering zal worden gevorderd in de strafzaak waarin deze getuige zelf als verdachte terechtstaat? Afwijking door het hof van de ‘gesloten stelsel’-benadering kan het bij gebrek aan belang niet tot cassatie leiden. - ‘Kluisverklaringen’ en het voor het eerst overleggen daarvan in hoger beroep in strijd met de beginselen van een behoorlijke procesorde: i.c. kon het hof oordelen dat van zodanige strijd geen sprake is. De Hoge Raad neemt hierbij in aanmerking dat de wet zich niet ertegen verzet dat eerst nadat het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep een aanvang heeft genomen, het openbaar ministerie tot het voornemen komt een afspraak met een getuige als bedoeld in art. 226g Sv tot stand te brengen. 2. Over oplegging van een levenslange gevangenisstraf en art. 3 EVRM: - De Hoge Raad. - De Hoge Raad concludeert – met herhaling van HR 19 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3185 – wederom dat het Nederlandse recht voorziet in een zodanig stelsel van herbeoordeling op grond waarvan in de zich daarvoor lenende gevallen kan worden overgegaan tot verkorting van de levenslange gevangenisstraf, dat de oplegging van de levenslange gevangenisstraf niet in strijd is met art. 3 EVRM. - Niet kan worden gezegd dat onvoldoende duidelijk is welke criteria worden aangelegd bij de herbeoordelingsprocedure. Ook de omstandigheid dat beslissingen over het aanbieden van op rehabilitatie gerichte activiteiten eerst in de loop van de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf worden genomen en dat het in zoverre bij de oplegging van die straf tot op zekere hoogte onzeker is hoe dat aanbod vorm krijgt, brengt niet met zich dat de oplegging van de levenslange gevangenisstraf in strijd komt met art. 3 EVRM. - De wijze waarop het herbeoordelingsstelsel in de praktijk – zowel in het algemeen als specifiek voor een concrete verdachte – zal worden toegepast, ligt in de toekomst besloten. Dit ontneemt aan de oplegging van de levenslange gevangenisstraf echter niet de verenigbaarheid met art. 3 EVRM, in het bijzonder ook niet omdat iedere tot een levenslange gevangenisstraf veroordeelde de mogelijkheid heeft de wijze waarop zijn straf daadwerkelijk wordt tenuitvoergelegd voor te leggen aan de penitentiaire rechter en de burgerlijke rechter. - Mocht op enig moment komen vast te staan dat een levenslange gevangenisstraf ook onder vigeur van het nieuwe stelsel van herbeoordeling in de praktijk nimmer wordt verkort, dan zal die omstandigheid bepaaldelijk een factor van betekenis zijn bij de beantwoording van dan rijzende vragen omtrent de verenigbaarheid met art. 3 EVRM van enerzijds de oplegging van een levenslange gevangenisstraf in nieuwe gevallen en anderzijds de verdere tenuitvoerlegging in gevallen waarin een levenslange gevangenisstraf reeds is opgelegd