Rb. Overijssel, 24-04-2015, nr. ak, 14, 3274
ECLI:NL:RBOVE:2015:2070
- Instantie
Rechtbank Overijssel
- Datum
24-04-2015
- Zaaknummer
ak_14_3274
- Vakgebied(en)
Omgevingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBOVE:2015:2070, Uitspraak, Rechtbank Overijssel, 24‑04‑2015; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2016:2595, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 24‑04‑2015
Inhoudsindicatie
Nu eiser opkomt in zijn hoedanigheid van ondernemer is de rechtbank van oordeel dat artikel 2.12, derde lid, aanhef en onder b, van de APV in deze procedure niet strekt tot bescherming van de belangen van eiser; verweerder heeft in redelijkheid uitwegvergunning aan belanghebbende kunnen verlenen.
Partij(en)
RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 14/3274
uitspraak van de enkelvoudige kamer in het geschil tussen
[eiser],
wonende te [woonplaats], eiser,
gemachtigde: mr. M.A. de Boer,
en
het college van burgemeester en wethouders van Hengelo,
verweerder,
en
[naam 1],
wonende te Hengelo, belanghebbende,
gemachtigde: [naam 2].
Procesverloop
Bij besluit van 28 mei 2014 heeft verweerder aan belanghebbende een omgevingsvergunning verleend voor het hebben van een uitweg aan de [adres 1] in Hengelo.
Bij besluit van 18 november 2014 heeft verweerder het hiertegen door eiser ingediende bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld.
Verweerder heeft verweer gevoerd.
Het beroep is, samen met het beroep met procedurenummer AWB 14/1122, op
17 maart 2015 ter zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en [naam 3] verkeersdeskundige. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.S. van Dijk, P.L. Drent en P.A. Leemker. Belanghebbende is eveneens verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Op 7 april 2014 heeft belanghebbende bij verweerder een vergunning aangevraagd voor het hebben van een uitweg met een breedte van 3,5 meter aan de [adres 1] in Hengelo. Met de aangevraagde inrit wil belanghebbende realiseren dat hij zijn auto op zijn eigen perceel in of onder de daar aanwezige garage of carport kan parkeren. In zijn aanvraag heeft belanghebbende vermeld dat de mogelijkheid om zijn auto op het bedrijfsterrein aan de [adres 2] te parkeren binnenkort vervalt.
2. Bij het besluit van 28 mei 2014 heeft verweerder op grond van artikel 2.12 van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Hengelo (hierna: de APV) aan belanghebbende een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) verleend.
3. Belanghebbende heeft de vergunde uitweg inmiddels gerealiseerd.
4. Eiser is vennoot van [naam vennootschap] V.O.F. (hierna: [naam vennootschap]), een supermarkt/slagerij die is gevestigd aan de [adres 3] in Hengelo. Eiser is tegen de uitweg van belanghebbende, omdat deze in de weg staat aan het realiseren van de door [naam vennootschap] gewenste laad- en losplek aan de Boekeloseweg, ter hoogte van nr. [nummer 1]. Daarnaast is eiser tegen de uitweg van belanghebbende, omdat deze ten koste gaat van een openbare parkeerplaats. Dit is volgens eiser ongewenst, omdat hierdoor de parkeercapaciteit langs de Boekeloseweg verder onder druk komt te staan. Kort samengevat is eiser van mening dat verweerder de omgevingsvergunning voor het hebben van een uitweg op grond van het bepaalde in artikel 2.12, derde lid, onder a, b en e, van de APV had moeten weigeren.
5. Artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, van de APV bepaalt dat het verboden is om zonder een door verweerder verleende vergunning een uitweg te maken naar de weg.
Ingevolge artikel 2.12, derde lid, van de APV, voor zover hier van belang, kan de uitwegvergunning worden geweigerd in het belang van de bruikbaarheid van de weg (onderdeel a) of het veilig en doelmatig gebruik van de weg (onderdeel b). Indien sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten, kan de uitwegvergunning worden geweigerd indien de aanleg van de tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of het openbaar groen (onderdeel e).
Artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat de bestuursrechter een besluit niet vernietigt op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
6. De rechtbank stelt vast dat eiser in zijn hoedanigheid van vennoot van [naam vennootschap] beroep heeft ingesteld tegen het besluit van 18 november 2014. Voorts blijkt uit het beroep dat eiser daarmee beoogt de gewenste laad- en losplek te realiseren en voldoende parkeergelegenheid te behouden langs de Boekeloseweg, beide ten behoeve van zijn winkel.
Nu eiser opkomt in zijn hoedanigheid van ondernemer, is de rechtbank van oordeel dat artikel 2.12, derde lid, aanhef en onder b, van de APV in deze procedure niet strekt tot bescherming van de belangen van eiser. Reeds om deze reden kan de beroepsgrond dat de uitwegvergunning in het belang van het veilig en doelmatig gebruik van de weg had moeten worden geweigerd, niet tot vernietiging van het bestreden besluit leiden. De rechtbank zal daarom niet meer inhoudelijk op deze beroepsgrond ingaan.
7. Met betrekking tot de bruikbaarheid van de weg heeft eiser aangevoerd dat de uitweg ten koste gaat van minimaal één openbare parkeerplaats zonder dat daar compensatie in de openbare ruimte tegenover staat. Vanwege de hoge parkeerdruk aan de Boekeloseweg zal dit volgens eiser de bruikbaarheid van de weg negatief beïnvloeden. Daarnaast stelt eiser dat voor het onttrekken van een parkeerplaats aan de openbare ruimte een verkeersbesluit had moeten worden genomen.
8. Verweerder heeft in het bestreden besluit en in verweer gesteld dat de uitweg ten koste gaat van minimaal één openbare parkeerplaats, maar dat daar tegenover staat dat op het perceel van belanghebbende parkeergelegenheid voor minimaal één voertuig toegankelijk wordt. Op grond hiervan heeft verweerder geconcludeerd dat de parkeergelegenheid door de vergunde uitweg niet zodanig wordt beperkt dat de bruikbaarheid van de weg dusdanig in gevaar komt dat de vergunning om die reden had moeten worden geweigerd.
9. De rechtbank stelt vast dat zowel eiser in beroep als verweerder in het bestreden besluit en in verweer er van uit is gegaan dat de vergunde uitweg ten koste gaat van één openbare parkeerplaats. Ter zitting heeft eiser aangevoerd dat de uitweg ten koste gaat van twee openbare parkeerplaatsen, omdat aan de Boekeloseweg ter hoogte van nummer [nummer 1] voorheen plaats was voor het parkeren van vijf auto’s en nu nog maar voor drie. De rechtbank volgt eiser hier echter niet in. Mede gelet op de breedte van de vergunde uitweg van 3,5 meter, heeft eiser niet aangetoond dat door de aanleg daarvan feitelijk twee parkeerplaatsen verloren zijn gegaan. Verder is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat als gevolg van het verdwijnen van deze parkeerplaats de bruikbaarheid van de weg niet onevenredig wordt geschaad. De stelling dat het onttrekken van een parkeerplaats aan de openbare ruimte in dit geval krachtens een verkeersbesluit dient te geschieden, wat hier verder ook van zij, maakt dit niet anders.
10. Ter onderbouwing van zijn stelling dat sprake is van een perceel dat al werd ontsloten door een uitweg heeft eiser aangevoerd dat belanghebbende alleen/zelfstandig bevoegd bestuurder is van [naam 4] b.v. (hierna te noemen: [naam 4].). Dit bedrijf is eigenaar van het perceel aan de Boekeloseweg [nummer 2]. Eiser stelt dat belanghebbende als gevolg hiervan de uitsluitende bevoegdheid heeft om over dit perceel te beschikken en dat belanghebbende voor zowel het woonhuis aan de [adres 1] als de bedrijfsruimte aan de Boekeloseweg [nummer 2] altijd gebruik heeft gemaakt van de uitweg vanaf laatstgenoemd perceel.
11. De rechtbank is van oordeel dat de percelen [adres 1] en Boekeloseweg [nummer 2] niet als één perceel als bedoeld in artikel 2.12, derde lid, aanhef en onder e, van de APV kunnen worden aangemerkt. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat sprake is van twee verschillende percelen met verschillende adressen en verschillende eigenaren. Belanghebbende kon wellicht over beide percelen beschikken, maar dat betekent niet dat deze daarom als één perceel moeten worden aangemerkt. Dat ten behoeve van de bereikbaarheid van het perceel aan de Boekeloseweg [nummer 1] op het perceel aan de Boekeloseweg [nummer 2] een erfdienstbaarheid was gevestigd, leidt niet tot een ander oordeel. Overigens heeft belanghebbende ter zitting verklaard dat hij [naam 4] heeft verkocht en thans van de huidige eigenaar ten behoeve van de bereikbaarheid van zijn woning een stuk grond van het perceel aan de Boekeloseweg [nummer 2] huurt.
12. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder in redelijkheid de uitwegvergunning aan belanghebbende heeft kunnen verlenen. De rechtbank zal het beroep daarom ongegrond verklaren.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.B. Cornelissen, rechter, in aanwezigheid van
mr. P.J.H. Bijleveld, als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.