ABRvS, 05-10-2016, nr. 201504617/1/A1
ECLI:NL:RVS:2016:2595
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
05-10-2016
- Zaaknummer
201504617/1/A1
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2016:2595, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 05‑10‑2016; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBOVE:2015:2070, Bekrachtiging/bevestiging
- Wetingang
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht; Algemene wet bestuursrecht
- Vindplaatsen
JOM 2016/988
JOM 2016/972
Uitspraak 05‑10‑2016
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 28 mei 2014 heeft het college aan [vergunninghouder] omgevingsvergunning verleend voor het maken van een uitweg aan de [locatie A] te Hengelo.
201504617/1/A1.
Datum uitspraak: 5 oktober 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de vennootschap onder firma Market Istanbul V.O.F., gevestigd te Hengelo,
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 24 april 2015 in zaak nr. 14/3274 in het geding tussen:
Market Istanbul
en
het college van burgemeester en wethouders van Hengelo.
Procesverloop
Bij besluit van 28 mei 2014 heeft het college aan [vergunninghouder] omgevingsvergunning verleend voor het maken van een uitweg aan de [locatie A] te Hengelo.
Bij besluit van 18 november 2014 heeft het college het door Market Istanbul daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 april 2015 heeft de rechtbank het door Market Istanbul daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft Market Istanbul hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[vergunninghouder] heeft, daartoe in de gelegenheid gesteld, een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak gelijktijdig met zaak nr. 201504540/1/A1 ter zitting behandeld op 17 mei 2016, waar Market Istanbul, vertegenwoordigd door mr. M.A. de Boer, vergezeld door ir. E. Odaci, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.S. van Dijk en P. Leemker, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar [vergunninghouder] gehoord.
Overwegingen
1. Market Istanbul drijft een supermarkt/slagerij op de hoek van de Boekeloseweg en de Breemarsweg te Hengelo. Market Istanbul is het niet eens met de aan [vergunninghouder] verleende omgevingsvergunning voor het maken van een uitweg aan de [locatie A], omdat die locatie daardoor niet als laad- en losgelegenheid voor haar bedrijf gebruikt zal kunnen worden. De uitweg is inmiddels gerealiseerd.
2. Ingevolge artikel 2.2, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht geldt, voor zover ingevolge een bepaling in een gemeentelijke verordening een vergunning is vereist om een uitweg te maken, te hebben of te veranderen of het gebruik daarvan te veranderen, een zodanige bepaling als een verbod om een project voor zover dat geheel of gedeeltelijk uit die activiteit bestaat, uit te voeren zonder omgevingsvergunning.
Ingevolge artikel 2.18 kan, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.2, de omgevingsvergunning slechts worden verleend of geweigerd op de gronden die zijn aangegeven in de betrokken verordening.
Ingevolge artikel 2:12, eerste lid, aanhef en onder a, van de Algemene plaatselijke verordening 2014 van de gemeente Hengelo (hierna: de APV) is het verboden zonder vergunning van het college een uitweg te maken naar de weg.
Ingevolge het derde lid kan een vergunning als bedoeld in het eerste lid worden geweigerd in het belang van:
a. de bruikbaarheid van de weg;
b. het veilig en doelmatig gebruik van de weg;
e. er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten, en de aanleg van de deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of het openbaar groen.
3. Market Istanbul betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de weigeringsgrond in artikel 2:12, derde lid, aanhef en onder a, van de APV zich voordoet, nu de uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats. Zij verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling van 25 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2308.
3.1. De rechtbank heeft in de enkele omstandigheid dat de uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het college de vergunning had moeten weigeren op grond van artikel 2:12, derde lid, aanhef en onder a, van de APV. De verwijzing van Market Istanbul naar de uitspraak van 25 juni 2014 kan haar in dit verband niet baten. Die uitspraak betrof de weigering van een omgevingsvergunning voor een uitweg door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Aan die weigering was mede ten grondslag gelegd dat realisering van de uitweg de bruikbaarheid en het doelmatig gebruik van de weg zou aantasten, omdat er een parkeerplaats voor algemeen gebruik aan de openbare weg zou worden onttrokken. Dat de Afdeling in de uitspraak van 25 juni 2014 heeft geoordeeld dat het college van burgemeester en wethouders van Den Haag dit, gelet op de gegeven omstandigheden van het in die zaak aan de orde zijnde geval, in redelijkheid daar onwenselijk heeft kunnen achten, betekent niet dat het college in de huidige zaak onder de thans aan de orde zijnde omstandigheden niet een andere afweging heeft kunnen maken. Daarbij is van belang dat het college bij de uitleg van het begrip "bruikbaarheid van de weg" beoordelingsruimte toekomt en de rechter de uitleg die het college aan dat begrip geeft terughoudend dient te toetsen.
Het betoog faalt.
4. Market Istanbul voert aan dat de rechtbank haar betoog dat de omgevingsvergunning geweigerd had moeten worden op grond van artikel 2:12, derde lid, aanhef en onder b, van de APV, omdat de uitweg leidt tot een onveilige verkeerssituatie, ten onrechte met toepassing van artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht buiten bespreking heeft gelaten.
4.1. Ingevolge artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
4.2. Het belang waarvoor Market Istanbul in deze procedure opkomt is haar belang als ondernemer bij een onbelemmerde uitoefening van haar bedrijf. Het belang van een veilig gebruik van de Boekeloseweg ter plaatse van haar bedrijf houdt daarmee verband. Er bestaat, anders dan waarvan de rechtbank is uitgegaan, geen grond voor het oordeel dat artikel 2:12, derde lid, aanhef en onder b, van de APV kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van Market Istanbul. De rechtbank heeft dan ook ten onrechte afgezien van een inhoudelijke bespreking van het betoog van Market Istanbul. Dit leidt echter, gelet op hetgeen hierna wordt overwogen, niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.
4.3. Volgens Market Istanbul had de gevraagde vergunning geweigerd moeten worden, omdat de uitweg tot onveilige situaties zal leiden. Zij wijst er in dit verband op dat vanaf de uitweg achteruit de weg op moet worden gereden, hetgeen volgens haar niet het geval is bij andere uitwegen aan de Boekeloseweg. Het achteruit de weg op rijden is volgens Market Istanbul vanuit veiligheidsoogpunt onwenselijk, zeker gelet op de nabijheid van een druk kruispunt en de slechte zichtbaarheid voor fietsers en voetgangers. Market Istanbul voert verder, onder verwijzing naar het in haar opdracht opgestelde rapport "Verkeerskundige analyse uitrit [locatie A], Hengelo" van Odaci Advies van 13 oktober 2014, aan dat de parkeerplaatsen naast de uitweg volgens de richtlijnen van het CROW te krap bemeten zijn, waardoor een voor het perceel [locatie B] geparkeerde auto op de grens van de uitweg kan komen te staan en het zicht op de weg zal worden belemmerd.
Hetgeen Market Istanbul aanvoert, geeft geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het belang van een veilig en doelmatig gebruik van de weg niet noopte tot weigering van de gevraagde omgevingsvergunning. Het college heeft onderkend dat vooruit de weg oprijden uit oogpunt van verkeersveiligheid de voorkeur verdient boven achteruitrijden, maar dat achteruitrijden niet persé onveiliger is en ook geen ongebruikelijke situatie bij uitwegen. Volgens het college verschilt de situatie ter plekke in zoverre ook niet van veel andere uitwegen aan de Boekeloseweg, waar achteruit de weg wordt opgereden. Het college heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat reeds vanaf verscheidene uitwegen aan de Boekeloseweg achteruit de weg op wordt opgereden. De Afdeling ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van dit standpunt. Niet is gebleken dat zich bij deze andere uitwegen gevaarlijke situaties hebben voorgedaan. Verder is van belang dat volgens het college de snelheid van het verkeer ter plaatse van de uitweg niet hoog is. Ook in hetgeen naar voren is gebracht met betrekking tot de krapte van de parkeerplaatsen naast de uitweg heeft het college geen aanleiding hoeven zien voor weigering van de gevraagde omgevingsvergunning op grond van artikel 2:12, derde lid, aanhef en onder b, van de APV. De Afdeling betrekt daarbij dat het college onweersproken heeft gesteld dat, gelet op de breedte van de vergunde uitweg van 3,5 meter, de vier overgebleven parkeerplaatsen naast de uitweg ruimer zijn bemeten dan de vijf oorspronkelijke parkeerplaatsen.
Het betoog faalt.
5. Market Istanbul betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de weigeringsgrond in artikel 2:12, derde lid, aanhef en onder e, van de APV zich voordoet. Volgens Market Istanbul wordt het perceel [locatie A] al ontsloten door een andere uitweg, namelijk de uitweg van het daarachter gelegen perceel [locatie C]. De percelen [locatie A] en [locatie C] moeten volgens haar voor de toepassing van artikel 2:12, derde lid, aanhef en onder e, van de APV als één perceel worden beschouwd. Market Istanbul voert in dit verband aan dat het perceel [locatie C] in eigendom is van [holding], [vergunninghouder] daarvan de directeur is en in die hoedanigheid zelfstandig bevoegd is tot vertegenwoordiging van de B.V. en dat er bovendien een erfdienstbaarheid van weg is gevestigd op het perceel [locatie C] ten behoeve van het perceel [locatie A].
5.1. De rechtbank heeft terecht geen grond gezien voor het oordeel dat de weigeringsgrond in artikel 2:12, derde lid, aanhef en onder e, van de APV zich voordoet. Anders dan Market Istanbul betoogt, kunnen de percelen [locatie A] en [locatie C] voor de toepassing van die bepaling niet als één perceel worden beschouwd. Bij ontbreken van een definitie van het begrip "perceel" in de APV heeft het college voor de vraag of sprake is van één perceel betekenis toegekend aan de kadastrale en planologische situatie en de eigendomssituatie van de percelen. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat het college dit niet heeft mogen doen. Vast staat dat de percelen [locatie A] en [locatie C] een eigen kadastrale aanduiding, verschillende bestemmingen en verschillende eigenaren hebben. Dat [vergunninghouder] ten tijde van het nemen van de besluiten van 28 mei 2014 en 18 november 2014 zeggenschap had over [holding], maakt niet dat sprake was van dezelfde eigenaar en hoefde voor het college geen aanleiding te zijn om voor de toepassing van artikel 2:12, derde lid, aanhef en onder e, van de APV uit te gaan van één perceel. Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat er een erfdienstbaarheid van weg op het perceel [locatie C] was gevestigd ten behoeve van het perceel [locatie A].
Het betoog faalt.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, met verbetering van gronden, te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.P.J.M. van Grinsven, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Van Grinsven
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 oktober 2016
462-757.