Rb. Arnhem, 26-04-2005, nr. 05/090133-03
ECLI:NL:RBARN:2005:AT4655
- Instantie
Rechtbank Arnhem
- Datum
26-04-2005
- Zaaknummer
05/090133-03
- LJN
AT4655
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBARN:2005:AT4655, Uitspraak, Rechtbank Arnhem, 26‑04‑2005; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHARN:2007:BB6875
Uitspraak 26‑04‑2005
Inhoudsindicatie
42 maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf wegens medeplichtigheid aan gijzeling en poging tot opzettelijk iemand, krachtens rechterlijke beschikking van de vrijheid beroofd, bij zijn zelfbevrijding behulpzaam te zijn door middel van het verstrekken van een wapen.
Partij(en)
RECHTBANK ARNHEM
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE STRAFKAMER
Parketnummer: 05/090133-03
Uitspraakdatum: 26 april 2005
Tegenspraak
VERKORT STRAFVONNIS (art. 138b Sv)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 18 december 2003, 12 maart 2004, 7 juni 2004, 19 augustus 2004, 1 november 2004, 19 januari 2005, 11 april 2005 en 12 april 2005 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres],
thans gedetineerd in [detentieadres].
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd wat in de dagvaarding is omschreven in dier voege dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 november 2002 tot en met 29 januari 2003 te Arnhem en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 1] (officier van Justitie) en/of [slachtoffer 2] (tolk), wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden (in de Groesbeekzaal van het Paleis van Justitie), met het oogmerk (een) ander(en), te weten de Nederlandse (justitiële) autoriteiten, te dwingen iets te doen of niet te doen, immers [gijzelnemer] heeft [naam] (politiesurveillant) met een wapen (gas-/alarmpistool) bedreigd en/of overmeesterd en/of vervolgens diens vuurwapen (dienstpistool, merk Walther P5) afgepakt en/of (vervolgens) die [slachtoffer 1 (officier van justitie)] en/of die [slachtoffer 2 (tolk)] belet de Groesbeekzaal te verlaten en/of die [slachtoffer 1 (officier van justitie)] en/of die [slachtoffer 2 (tolk)] gedwongen in de Groesbeekzaal te blijven en/of die [slachtoffer 1 (officier van justitie)] een of meerdere malen een wapen tegen het hoofd gezet en/of (daarbij) afgeteld en/of een of meerdere malen een wapen op die [slachtoffer 1 (officier van justitie)] gericht en/of ge-richt gehouden en/of die [slachtoffer 1 (officier van justitie)] (aldus) met een wapen bedreigd en/of een of meerdere malen tegen die [slachtoffer 1 (Officier van Justitie)] en/of die [slachtoffer 2 (tolk)] gezegd dat hij, [gijzelnemer], hen/hem/haar zou vermoorden, dood zou schieten en/of af zou maken, althans dergelijke dreigende taal geuit, en/of van de Nederlandse (justitiële) auto-riteiten geëist dat -zakelijk weergegeven- de sleutels van de zittingszaal naar de Groesbeekzaal moesten worden gebracht, dat die [slachtoffer 2 (tolk)], die inmiddels de Groesbeekzaal was ontvlucht en/of had verlaten, moest terug-keren naar de Groesbeekzaal en/of dat [mededader] vanuit het [naam penitentiaire inrichting] moest worden overgebracht naar de Groesbeekzaal, en welk medeplegen van verdachte (onder meer) hieruit heeft bestaan dat verdachte tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, conform tevoren met zijn mede-dader(s) gemaakte afspraken, genoemd wapen (gas-/alarmpistool) over de muur van het [naam penitentiaire inrichting] heeft gegooid en/of dat wapen in het [naam penitentiaire inrichting] heeft binnengebracht en/of dat wapen (aldus) heeft verschaft en/of geleverd aan die [gijzelnemer] en/of zijn mededader(s); (zakendossier 1)
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
[gijzelnemer] op of omstreeks 29 januari 2003 te Arnhem en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 1] (officier van Justitie) en/of [slachtoffer 2] (tolk), wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, met het oogmerk (een) ander(en), te weten de Nederlandse (justitële) autoriteiten, te dwingen iets te doen of niet te doen, immers [gijzelnemer] heeft [naam] (politiesurveillant) met een wapen (gas-/alarmpistool) bedreigd en/of overmees-terd en/of vervolgens diens vuurwapen (dienstpistool, merk Walther P5) afgepakt en/of (vervolgens) die [slachtoffer 1 (officier van justitie)] en/of die [slachtoffer 2 (tolk)] belet de Groesbeekzaal te verlaten en/of die [slachtoffer 1 (officier van justitie)] en/of die [slachtoffer 2 (tolk)] gedwongen in de Groesbeekzaal te blijven en/of die [slachtoffer 1 (officier van justitie)] een of meerdere malen een wapen tegen het hoofd gezet en/of (daarbij) afgeteld en/of een of meerdere malen een wapen op die [slachtoffer 1 (officier van justitie)] gericht en/of gericht gehouden en/of die [slachtoffer 1 (officier van justitie)] (aldus) met een wapen bedreigd en/of een of meerdere malen tegen die [slachtoffer 1 (Officier van Justitie)] en/of die [slachtoffer 2 (tolk)] gezegd dat hij, [gijzelnemer], hen/hem/haar zou vermoorden, dood zou schieten en/of af zou maken, althans dergelijke dreigende taal geuit, en/of van de Ne-derlandse (justitiële) autoriteiten geëist dat -zakelijk weergegeven- de sleutels van de zittingszaal naar de Groesbeekzaal moesten worden gebracht, dat die [slachtoffer 2 (tolk)], die inmiddels de Groesbeekzaal was ontvlucht en/of had verlaten, moest terugkeren naar de Groesbeekzaal en/of dat [mededader] vanuit het [naam penitentiaire inrichting] moest worden overgebracht naar de Groesbeekzaal, tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte in of omstreeks de periode van 1 november 2002 tot en met 29 januari 2003 te Arnhem en/of
(elders) in Nederland opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk be-hulpzaam is geweest door tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, conform tevoren met zijn mededader(s) gemaakte afspraken, (onder meer) genoemd wapen (gas-/alarmpistool) over de muur van het [naam penitentiaire inrichting] te gooien en/of dat wapen in het [naam penitentiaire inrichting] binnen te brengen en/of dat wapen (aldus) te verschaffen en/of te leveren aan die [gijzelnemer] en/of zijn mededa-der(s);
2. hij op of omstreeks 27 en/of 28 januari 2003, althans in of omstreeks de maand januari 2003, te Arnhem en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [mededader] en/of [gijzelnemer], die krachtens rechterlijke uitspraak en/of beschikking van de vrijheid waren/was beroofd, bij hun/zijn zelfbevrijding behulpzaam is geweest door opzettelijk een wapen over de muur van het [naam penitentiaire inrichting]
te gooien en/of een wapen in het [naam penitentiaire inrichting] binnen te brengen en/of dat wapen (aldus) te verschaffen en/of te leveren aan die [mededader] en/of die [gijzelnemer]; (zakendossier 1)
althans, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 27 en/of 28 januari 2003, althans in of omstreeks de maand januari 2003, te Arnhem en/of (elders) in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om, tezamen en in vereni-ging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [mededader] en/of [gijzelnemer], die krachtens rechterlijke uitspraak en/of beschikking van de vrijheid waren/was beroofd, bij hun/zijn zelfbevrijding behulpzaam te zijn, opzettelijk, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een wapen over de muur van het [naam penitentiaire inrichting] heeft gegooid en/of een wapen in het [naam penitentiaire inrichting] heeft binnengebracht en/of dat wapen (aldus) heeft verschaft en/of geleverd aan die [mededader] en/of die [gijzelnemer], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijs
3.1.
Vrijspraak
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde, kort gezegd het medeple-gen van de gijzeling in het Paleis van Justitie, heeft begaan. Dit oordeel stemt overeen met hetgeen de officier van justitie ter terechtzitting heeft gevorderd en met hetgeen de raadsman heeft bepleit. De rechtbank grondt haar oordeel op de overweging dat niet is komen vast te staan dat tussen verdachte en de verdachten van de gijzeling een nauwe en bewuste samenwerking heeft bestaan, die gericht is geweest op bedoelde gijzeling.
De rechtbank acht evenmin bewezen hetgeen verdachte onder 2 primair ten laste is gelegd. Zij acht wel be-wezen hetgeen onder 2 subsidiair is ten laste gelegd. In dit verband overweegt de rechtbank dat zij - anders dan de officier van justitie - geen voltooide hulp bij zelfbevrijding bewezen acht, omdat de zelfbevrijding, welke bestanddeel vormt van het gronddelict niet is gerealiseerd; de gedetineerde op wiens zelfbevrijding verdachtes hulp was gericht heeft zich immers niet onttrokken aan het toezicht van de justitiële autoriteiten. Daaraan doet niet af dat de handelingen die die hulp constitueerden waren voltooid.
3.2.
Verweren aangaande het bewijs
De raadsman van verdachte heeft de betrouwbaarheid van de verklaringen van [naam] en die van de bedreigde getuigen betwist.
Ten aanzien van de verklaringen van [naam], zoals opgenomen in een dienaangaande opgemaakt proces-verbaal van bevindingen heeft de raadsman zijn twijfel geuit omtrent diens intentie. Omdat betrokkene's handtekening ontbreekt onder hetgeen uit zijn mond is opgetekend is het de vraag of een en ander wel correct op papier is gekomen, aldus de raadsman, die verder - in het licht van het ontbreken van de mogelijkheid voor de verdediging [naam] vragen te stellen - heeft gewezen op de jurisprudentie van het Europese Hof ter-zake.
De rechtbank acht de verklaringen van [naam], zoals weergegeven als gespreksverslagen in het proces-verbaal van 9 januari 2004 van de verbalisanten [naam] en [naam], voldoende betrouwbaar om te gebrui-ken voor het bewijs. Deze verklaringen zijn helder en consistent en worden op essentiële punten ondersteund door ander bewijsmateriaal. Daaraan doet niet af dat betrokkene zijn verklaringen niet heeft ondertekend. De rechtbank heeft zich bovendien rekenschap gegeven van de omstandigheid dat mede de inzet van [naam] is geweest om in ruil voor zijn verklaringen eerder vrij te komen, maar ziet daarin, gelet op het voorgaande en op de omstandigheid dat hem een dergelijke toezegging niet is gedaan, evenmin aanleiding voor een ander oordeel. Aangezien de verklaringen van [naam] in belangrijke mate steun vinden in andere bewijsmiddelen is het gebruik van deze verklaringen voor het bewijs niet ongeoorloofd, ofschoon aan de verdediging in geen enkel stadium van het geding de gelegenheid is geboden om deze getuige te ondervragen.
Ambtshalve overweegt de rechtbank voorts nog als volgt.
Uit het bedoelde proces-verbaal van bevindingen van 9 januari 2004 blijkt dat [naam] in zijn eigen strafzaak veelvuldig is gehoord. Op 23 oktober 2003, na zijn twintigste verhoor, heeft hij aangegeven over belangrijke gegevens te beschikken met betrekking tot de gijzelingszaak en als getuige te willen meewerken, maar uitsluitend anoniem, omdat hij voor zijn leven vreesde, indien bij de criminele betrokkenen bij de gijzeling bekend zou worden dat hij een verklaring had afgelegd. Vervolgens zijn met [naam] gesprekken gevoerd, waarin hij heeft verklaard over de gijzelingszaak en waarin ook aan de orde is geweest de eventuele mogelijkheid van een getuigenbeschermingsprogramma alsook die van een procedure als bedoeld in artikel 226a en verder Wetboek van Strafvordering en tevens gesproken is over een deal in relatie tot zijn eigen strafzaak.
Op 6 november 2003 is aan [naam] meegedeeld dat van een deal geen sprake kon zijn en van een getuigenbeschermingsprogramma evenmin. Wel is de bedreigde-getuigenprocedure als mogelijkheid besproken. Op 23 december 2003 heeft [naam] terecht gestaan in zijn eigen strafzaak. Blijkens het proces-verbaal van de desbetreffende terechtzitting is aldaar, nadat een verzoek tot sluiting van de deuren was afgewezen, betoogd dat [naam] aan de politie informatie had gegeven over de gijzelingszaak en dat aan hem toezeggingen zijn gedaan omtrent zijn voorlopige hechtenis, hetgeen tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie zou moeten leiden. De rechtbank heeft ter terechtzitting van 23 december 2003 de voorlopige hechtenis van [naam] opgeheven met ingang van 24 december 2003 op grond van het voorschrift van artikel 67a lid 3 Wetboek van Strafvordering. Van een en ander is verslag gedaan in een artikel in dagblad “De Gelderlander” van 24 december 2003. Nadat op 29 december 2003 nog een gesprek heeft plaatsgevonden met [naam], is hij op 4 januari 2004 vanuit vreemdelingenbewaring uitgezet naar Albanië.
De rechtbank stelt vast dat, blijkens het hier bedoelde proces-verbaal, reeds op 24 oktober 2003 de status van bedreigde getuige voor [naam] is overwogen, maar dat zulks op 23 december 2003 nog niet was geëffectueerd en dat tussen 6 november en 29 december 2003 tussen [naam] en de politie daaromtrent geen contact is geweest. Voorts stelt de rechtbank vast dat de dienstdoende officier van justitie zich ter terechtzitting van 23 december 2003 heeft verzet tegen sluiting van de deuren, ofschoon het in de rede ligt te veronderstellen dat zij niet geheel onkundig was van de omstandigheid dat [naam] ten aanzien van het gijzelingsonderzoek een bijzondere positie innam. De rechtbank stelt verder nog vast, dat na de opheffing van de voorlopige hechtenis slechts één - afrondend - gesprek tussen verbalisanten en [naam] heeft plaatsgevonden alvorens hij werd uitgezet. Daardoor werd de mogelijkheid van betrokkene nog een verklaring af te nemen nagenoeg illusoir en is ook het stellen van vragen van de zijde van de verdediging onmogelijk geworden.
Anderzijds stelt de rechtbank vast dat de positie van [naam] door zijn eigen raadsman in de openbaarheid is gebracht op grond van een argument – dat toezeggingen zouden zijn gedaan – dat op basis van de stukken voor onjuist moet worden gehouden.
De gedane vaststellingen brengen de rechtbank tot het oordeel dat ten aanzien van [naam] door of onder verantwoordelijkheid van het openbaar ministerie niet de - gelet op de omstandigheden - vereiste optimale zorgvuldigheid is betracht, hetgeen er onder meer toe heeft geleid dat de verdediging hem geen vragen heeft kunnen stellen. Daaraan dient een rechtsgevolg te worden verbonden. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen acht de rechtbank strafvermindering de passende sanctie.
Ook de verklaring van de persoon die bij de rechter-commissaris als bedreigde getuige 1 is gehoord acht de rechtbank voldoende betrouwbaar. De rechter-commissaris heeft zich blijkens het daaromtrent opgemaakte proces-verbaal een oordeel gevormd omtrent de betrouwbaarheid van de getuige en deze persoon als be-trouwbaar aangemerkt. In aanmerking genomen dat de bij de rechter-commissaris afgelegde verklaringen op belangrijke punten overeenstemmen met de eerder door deze getuige bij de politie afgelegde verklaring (pro-ces-verbaal van 1 februari 2003, opgemaakt door verbalisant [naam]) en voorts met andere bewijsmidde-len ziet de rechtbank geen aanleiding anders te oordelen dan de rechter-commissaris.
Nu het bewijs dat verdachte het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan niet uitslui-tend of in beslissende mate steunt op de verklaringen van deze getuige, kunnen deze verklaringen meewerken tot het bewijs.
De raadsman heeft ter terechtzitting tenslotte nog betoogd dat niet is komen vast te staan op welke wijze het door [gijzelnemer] in de Groesbeekzaal gebezigde gaspistool binnen de muren van het Huis van Bewaring is geko-men.
Zo zijn er plausibele alternatieve verklaringen denkbaar die niet door de bewijsmiddelen worden uitgesloten maar onverenigbaar zijn met een bewezenverklaring. Niet valt uit te sluiten dat voornoemd wapen via cor-rupte bewaarders het Huis van Bewaring is binnengebracht. Een onderzoek door de Rijksrecherche heeft immers uitgewezen dat diverse bewaarders, verbonden aan het [naam penitentiaire inrichting] - zich schuldig hebben gemaakt aan de invoer van contrabande. Een en ander wordt tevens bevestigd door getuige [naam], een ex-gedetineerde. Voorts is het – gelet op de verklaring van getuige [naam] – heel goed moge-lijk dat voornoemd wapen is binnengekomen via bezoek dan wel via bouwploegen die op dat moment op het terrein van het Huis van Bewaring aan het werk waren, aldus nog steeds de raadsman van verdachte.
De rechtbank verwerpt het verweer op grond van het volgende:
Hoewel is komen vast te staan dat er goederen door bewaarders het [naam penitentiaire inrichting] zijn binnengesmokkeld, acht de rechtbank niet aannemelijk dat het wapen via een andere weg dan over de muur het Huis van Bewaring is binnengekomen.
De raadsman heeft weliswaar aangevoerd dat volgens getuige [naam] aan een bepaalde bewaarder gevraagd zou zijn om een wapen. De rechtbank acht deze verklaring van getuige [naam] echter niet bruikbaar voor bewijs aangezien de verklaring op dit onderdeel door de desbetreffende bewaarder wordt betwist en de verklaring van [naam] niet door andere verklaringen uit het dossier wordt ondersteund. Voor de suggestie dat het wapen via bezoek dan wel anderszins in het Huis van Bewaring terecht is gekomen, zijn geen aanknopingspunten gevonden in het dossier.
3.3.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 subsidiair en 2 subsidiair tenlastegelegde feiten heeft begaan in dier voege dat:
- 1.
SUBSIDIAIR
[gijzelnemer] op 29 januari 2003 te Arnhem tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk [slachtoffer 1] (officier van justitie) en [slachtoffer 2] (tolk) wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden met het oogmerk anderen, te weten Nederlandse autoriteiten te dwingen iets te doen, immers [gijzelnemer] heeft [naam] (politiesurveillant) met een wapen (gaspistool) bedreigd en vervolgens diens vuurwapen (dienstpistool, merk Walther P5) afgepakt en vervolgens die [slachtoffer 1 (officier van justitie)] belet de Groesbeekzaal te verlaten en die [slachtoffer 1 (officier van justitie)] en die [slachtoffer 2 (tolk)] gedwongen in de Groesbeekzaal te blijven en die [slachtoffer 1 (officier van justitie)] een wapen tegen het hoofd gezet en daarbij afgeteld en meerdere malen een wapen op die [slachtoffer 1 (officier van justitie)] gericht en die [slachtoffer 1 (officier van justitie)] aldus met een wapen bedreigd en meerdere malen tegen die [slachtoffer 1 (officier van justitie)] en die [slachtoffer 2 (tolk)] gezegd dat hij, [gijzelnemer] hen/hem/haar zou vermoorden, dood zou schieten en/of af zou maken, en van Nederlandse justitiële autoriteiten geëist dat de sleutels van de zittingszaal naar de Groesbeekzaal moesten worden gebracht, dat die [slachtoffer 2 (tolk)], die inmiddels de Groesbeekzaal had verlaten, moest terugkeren naar de Groesbeekzaal en dat [mededader] vanuit het [naam penitentiaire inrichting] moest worden overgebracht naar de Groesbeekzaal, tot het plegen van welk misdrijf verdachte in de periode van 1 november 2002 tot en met 29 januari 2003 te Arnhem opzettelijk middelen heeft verschaft door conform tevoren gemaakte afspraken genoemd wapen (gaspistool) over de muur van het [naam penitentiaire inrichting] te gooien en dat wapen aldus te verschaffen aan die [gijzelnemer] en/of zijn mededader.
- 2.
SUBSIDIAIR
Hij omstreeks 27 januari 2003 te Arnhem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [mededader] die krachtens rechterlijke beschikking van de vrijheid was beroofd bij zijn zelfbevrijding behulpzaam te zijn opzettelijk een wapen over de muur van het [naam penitentiaire inrichting] heeft gegooid en dat wapen aldus heeft verschaft aan die [mededader] en/of [gijzelnemer], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voorzover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd.
Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte onder 1 en 2 meer of anders is tenlastegelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
3.4.
Bewijsoverweging
Ten aanzien van het bewijs van feit 1 subsidiair overweegt de rechtbank het volgende:
Gelet op het feit dat het door verdachte op verzoek van de hoofdverdachte aan hem geleverde wapen blijkens de verklaring van getuige [naam] geen goed wapen was en de sper van het nadien in de Groesbeekzaal aan-getroffen en door [gijzelnemer] gebezigde wapen blijkens een rapport van het NFI doorboord was, staat voor de rechtbank vast dat het door verdachte over de muur geworpen wapen in handen is gekomen van [gijzelnemer].
4. Strafbaarheid van de feiten
Het bewezenverklaarde levert op:
- 1.
SUBSIDIAIR medeplichtigheid aan gijzeling
- 2.
SUBSIDIAIR poging tot opzettelijk iemand, krachtens rechterlijke beschikking van de vrijheid be-roofd, bij zijn zelfbevrijding behulpzaam zijn
5. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
6. Motivering van de sanctie
De officier van justitie heeft de onder 1 subsidiair en onder 2 primair tenlastegelegde feiten bewezen geacht en een gevangenisstraf gevorderd voor de duur van vier jaren met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Bij de beslissing over de straf ten aanzien van de feiten 1 subsidiair en 2 subsidiair die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van de feiten en de omstan-digheden waaronder deze zijn begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het on-derzoek en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen.
Op 29 januari 2003 betrad [gijzelnemer], die vanuit het [naam penitentiaire inrichting] door de Dienst Vervoer en Ondersteuning was aangevoerd, in het bezit van een gaspistool de Groesbeekzaal in het Arnhemse Paleis van Justitie. Nadat hij met dit wapen één van de parketwachten had bedreigd, kon hij diens dienstwapen van hem afpakken. Alle in de zaal aanwezigen wisten te vluchten behalve de officier van justitie en de tolk. Zij bleven met de gijzelnemer achter. Zowel de officier van justitie als de tolk werden meerdere malen bedreigd en hun werd te verstaan gegeven dat zij de Groesbeekzaal niet levend zouden verlaten. De gijzelnemer eiste dat hem de sleutels van de zittingszaal zouden worden gegeven. De tolk heeft toen zij de sleutels van buiten de zaal moest gaan halen, de zittingszaal kunnen verlaten. De officier van justitie werd nadien nog meerdere malen onder schot genomen waarbij één keer een wapen tegen zijn hoofd werd gezet, de gijzelnemer zijn wijsvinger om de trekker hield en vervolgens aftelde.
De gijzelnemer liet vervolgens via de gegijzelde officier van justitie aan de politie weten dat [mededader] uit het [naam penitentiaire inrichting] diende te worden opgehaald. Aan de gijzeling kwam pas een einde toen het arrestatieteam reageerde op een door de gijzelnemer per ongeluk en ongericht afgevuurd schot en de zittingszaal binnenstormde waarna de gijzelnemer dodelijk werd getroffen en de officier van justitie werd geraakt in zijn schouder. Zwaar gewond is deze afgevoerd naar het ziekenhuis.
De rechtbank gaat ervan uit dat [mededader] wilde ontsnappen uit het [naam penitentiaire inrichting] en hiertoe zijn medegedetineerde en afdelingsgenoot [gijzelnemer] heeft benaderd om hem hierbij te helpen. Enkele dagen voor de gijzeling heeft verdachte op verzoek van [mededader] het door [gijzelnemer] gebruikte gaspistool over de muur van het [naam penitentiaire inrichting] gegooid. Hoewel niet is komen vast te staan dat verdachte op de hoogte was van de exacte plannen met betrekking tot de gijzeling in het Paleis van Justitie rekent de recht-bank het verdachte zwaar aan dat hij aan het verzoek voor een vuurwapen te zorgen gevolg heeft gegeven in de wetenschap dat met behulp daarvan een ontsnappingspoging zou worden ondernomen. Alleen daardoor kon de gijzeling worden uitgevoerd. Verdachte had zich moeten realiseren welke risico’s aan het gebruik van een vuurwapen, ook al zou het enkel geschikt zijn geweest om te dreigen, verbonden zijn. Deze risico’s heb-ben zich hier daadwerkelijk gemanifesteerd, een gegeven dat bij de strafoplegging dient te worden meege-wogen.
De omstandigheid dat de bedoelde zelfbevrijding in een poging is blijven steken kan niet of nauwelijks ten voordele van verdachte werken: hij had immers zijn aandeel geheel geleverd.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank slechts een vrijheidsbenemende straf van aanmerkelijke duur passend. Gelet op de vaststellingen die de rechtbank heeft gedaan met betrekking tot de gang van zaken om-trent [naam] komt zij tot een verlaging van de anders opgelegde straf met twee maanden.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
8. Beslissing
De rechtbank:
Spreekt verdachte vrij van de hem onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde feiten.
Verklaart bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.3 vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven als bewezen is aan-genomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezenverklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van TWEEËNVEERTIG MAANDEN.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechte-nis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
9. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. Verpalen, voorzitter,
mrs. Terwiel-Kuneman en Sicking, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers mrs. Den Haan en Van Nunen,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 26 april 2005.