Einde inhoudsopgave
Verdrag van Genève betreffende de bescherming van burgers in oorlogstijd, van 12 Augustus 1949
Artikel 25
Geldend
Geldend vanaf 21-10-1950
- Bronpublicatie:
12-08-1949, Trb. 1951, 75 (uitgifte: 14-06-1951, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
21-10-1950
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
12-08-1949, Trb. 1951, 75 (uitgifte: 14-06-1951, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Verdragenrecht
Internationaal publiekrecht / Bijzondere onderwerpen
1.
Alle personen die zich op het grondgebied van een Partij bij het conflict of in een door haar bezet gebied bevinden, zullen in de gelegenheid worden gesteld aan de leden van hun naaste familie, waar dezen zich ook bevinden, berichten van strikt persoonlijke aard te zenden en berichten van hen te ontvangen. Deze correspondentie zal met spoed en zonder ongerechtvaardigde vertraging worden verzonden.
2.
Indien, ten gevolge van omstandigheden, de correspondentie tussen familieleden langs de normale weg moeilijk of onmogelijk is geworden, zullen de betrokken Partijen bij het conflict zich wenden tot een onzijdig bemiddelaar, zoals het in artikel 140 bedoeld Centraal Bureau, ten einde in overleg daarmede te bepalen op welke wijze het nakomen van haar verplichtingen onder de gunstigste omstandigheden wordt gewaarborgd, in het bijzonder met medewerking van de nationale Rode Kruis (Rode Halve Maan, Rode Leeuw en Zon) Verenigingen.
3.
Indien de Partijen bij het conflict het nodig oordelen de correspondentie tussen familieleden te beperken, mogen zij niet verder gaan dan het gebruik van standaard-formulieren voor te schrijven, welke vijf en twintig woorden naar vrije keuze mogen bevatten, en het aantal van deze te verzenden formulieren tot één per maand te beperken.