NJ 2020/214
Ontoereikend bewijs van dwingen tot het dulden van ontuchtige handelingen cfm. art. 246 Sr.
HR 05-11-2019, ECLI:NL:HR:2019:1701, m.nt. N. Rozemond
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
5 november 2019
- Magistraten
Mrs. J. de Hullu, Y. Buruma, E.S.G.N.A.I. van de Griend, M.T. Boerlage, A.E.M. Röttgering
- Zaaknummer
17/02627
- Conclusie
A-G mr. B.F. Keulen
- Noot
N. Rozemond
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS202639:1
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht / Delicten Wetboek van Strafrecht
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2019:1701, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 05‑11‑2019
ECLI:NL:PHR:2019:1117, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 09‑07‑2019
Beroepschrift, Hoge Raad, 17‑05‑2018
- Wetingang
Art. 246 Sr
Essentie
Ontoereikend bewijs van dwingen tot het dulden van ontuchtige handelingen in de zin van art. 246 Sr.
Samenvatting
Van ‘dwingen’ in de zin van art. 246 Sr kan slechts sprake zijn indien de verdachte heeft veroorzaakt dat het slachtoffer de in dit artikel bedoelde handelingen tegen zijn of haar wil heeft ondergaan en dat het opzet van de verdachte daarop was gericht (vgl. HR 24 maart 1998, NJ 1998/534). Nu verdachte zijn handelingen aanvankelijk verrichtte toen het slachtoffer nog sliep en het hof met betrekking tot de daarop volgende fase toen ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.