ABRvS, 04-11-2020, nr. 201906701/1/A2
ECLI:NL:RVS:2020:2628
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
04-11-2020
- Zaaknummer
201906701/1/A2
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2020:2628, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 04‑11‑2020; (Hoger beroep)
Uitspraak 04‑11‑2020
Inhoudsindicatie
Bij besluiten van 5 oktober 2018 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het kindgebonden budget, de huurtoeslag en de zorgtoeslag over 2017 voor [appellant A] en [appellant B] definitief berekend en vastgesteld. De Belastingdienst/Toeslagen heeft daarbij de te veel ontvangen voorschotten teruggevorderd. [appellant A] en [appellant B] hebben over het jaar 2017 voorschotten kindgebonden budget, huurtoeslag en zorgtoeslag ontvangen. Daarna heeft de Belastingdienst/Toeslagen bij de besluiten van 5 oktober 2018 de voorschotten kindgebonden budget, huurtoeslag en zorgtoeslag definitief berekend en vastgesteld op respectievelijk € 2.469,00, € 3.665,00 en € 1.816,00. De te veel uitbetaalde voorschotten zijn daarbij teruggevorderd. Het gaat bij de terugvordering om respectievelijk € 115,00, € 349,00 en € 229,00 (inclusief rente).
201906701/1/A2.
Datum uitspraak: 4 november 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 25 juli 2019 in zaak nr. 19/941 in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluiten van 5 oktober 2018 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het kindgebonden budget, de huurtoeslag en de zorgtoeslag over 2017 voor [appellant A] en [appellant B] definitief berekend en vastgesteld. De Belastingdienst/Toeslagen heeft daarbij de te veel ontvangen voorschotten teruggevorderd.
Bij besluit van 26 november 2018 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de door [appellant A] en [appellant B] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij besluiten van 3 december 2018 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het besluit van 26 november 2018 ingetrokken en vervangen. Aan het bezwaar tegen de huurtoeslag over 2017 is gedeeltelijk tegemoetgekomen. De bezwaren zijn voor het overige ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 juli 2019 heeft de rechtbank het door [appellant A] en [appellant B] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant A] en [appellant B] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant A] en [appellant B] hebben een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 augustus 2020, waar [appellant A], bijgestaan door mr. S.G. Blasweiler, advocaat te Ede, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. D.W.L.M. van Veldhuizen en drs. R.E. van Huisstede, zijn verschenen.
De Afdeling heeft het onderzoek ter zitting geschorst teneinde de Belastingdienst/Toeslagen in de gelegenheid te stellen een nader stuk in te brengen en [appellant A] en [appellant B] om daarop schriftelijk te reageren. Zoals op de zitting is besproken heeft de Afdeling daarna het onderzoek gesloten om uitspraak te doen.
Overwegingen
Inleiding
1. De relevante regelgeving is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
2. [appellant A] en [appellant B] hebben over het jaar 2017 voorschotten kindgebonden budget, huurtoeslag en zorgtoeslag ontvangen. Daarna heeft de Belastingdienst/Toeslagen bij de besluiten van 5 oktober 2018 de voorschotten kindgebonden budget, huurtoeslag en zorgtoeslag definitief berekend en vastgesteld op respectievelijk € 2.469,00, € 3.665,00 en € 1.816,00. De te veel uitbetaalde voorschotten zijn daarbij teruggevorderd. Het gaat bij de terugvordering om respectievelijk € 115,00, € 349,00 en € 229,00 (inclusief rente). De Belastingdienst/Toeslagen heeft aan zijn besluit op bezwaar van 3 december 2018 over de huurtoeslag ten grondslag gelegd dat de nabetaling van € 1.468,00 ter zake van de bijstandsuitkering over 2015, die in 2017 is ontvangen, buiten beschouwing wordt gelaten. Destijds was op gemeentelijk niveau bij de bijstandsuitkering de algemene heffingskorting minstverdienende partner niet goed toegepast en dat is later, na bezwaar, gecorrigeerd. Dat heeft onder meer geleid tot een nabetaling in 2017 waarmee bij het bepalen van de draagkracht voor de huurtoeslag alsnog geen rekening wordt gehouden. In zoverre wordt tegemoet gekomen aan het bezwaar. De uitkering van het Waarborgfonds Motorverkeer valt niet onder inkomsten die in aanmerking komen om buiten beschouwing gelaten te worden. Wat betreft het kindgebonden budget en de zorgtoeslag heeft de Belastingdienst/Toeslagen aan zijn besluitvorming ten grondslag gelegd dat het hierbij, anders dan bij de huurtoeslag, niet mogelijk is een deel van het inkomen buiten beschouwing te laten. In zoverre is het bezwaar bij afzonderlijke besluiten van 3 december 2018 ongegrond verklaard.
In het besluit op bezwaar van 3 december 2018 over de huurtoeslag is vermeld dat nog een nieuwe berekening volgt. Tijdens de zitting in hoger beroep is gebleken dat dit nog niet was gebeurd. De Afdeling heeft de zaak daarom aangehouden in afwachting van de nieuwe berekening. Bij systeembesluit van 9 oktober 2020 is de huurtoeslag over 2017 definitief berekend op € 3.998,00. In dit besluit is uitvoering gegeven aan het besluit om de nabetaling van € 1.468,00 in 2017 ter zake van de bijstandsuitkering buiten beschouwing te laten. Anders dan de rechtsmiddelenclausule doet vermoeden en anders dan [appellant A] en [appellant B] menen is dit systeembesluit geen nieuw besluit waartegen afzonderlijk bezwaar kan worden gemaakt maar vormt het onderdeel van het besluit op bezwaar van 3 december 2018, hoewel het om onduidelijke redenen bijna twee jaar daarna is genomen. Het maakt op die manier deel uit van het geschil in hoger beroep. Bij brief van 26 oktober 2020 hebben [appellant A] en [appellant B] laten weten op zichzelf te kunnen instemmen met de berekening maar al hetgeen op de zitting naar voren is gebracht te handhaven.
De uitspraak van de rechtbank
3. De rechtbank heeft overwogen dat de Belastingdienst/Toeslagen moet uitgaan van de inkomens over 2017 zoals die in de basisregistratie inkomen zijn vermeld. De Belastingdienst/Toeslagen heeft geen mogelijkheid om wat betreft de zorgtoeslag en het kindgebonden budget een gedeelte van het inkomen buiten beschouwing te laten. Wat betreft de huurtoeslag heeft de rechtbank geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen terecht alleen de nabetaling in 2017 van (afgerond) € 1.468,00 ter zake van de bijstandsuitkering op het inkomen van [appellant B] in mindering heeft gebracht. De Belastingdienst/Toeslagen heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de nabetaling van € 2.935,91, die in 2018 heeft plaatsgehad, niet in mindering kan worden gebracht op het inkomen over 2017 omdat deze nabetaling geen deel uitmaakt van het over 2017 vastgestelde inkomen. De schadevergoeding door het Waarborgfonds Motorverkeer maakt geen deel uit van het over 2017 vastgestelde inkomen, aldus de rechtbank.
Het hoger beroep
4. [appellant A] en [appellant B] zijn het niet eens met de uitspraak van de rechtbank. Zij vinden het onbegrijpelijk dat bij het vaststellen van de draagkracht in het kader van het recht op huurtoeslag een inkomensbestanddeel, te weten de nabetaling van bijstand in 2017 buiten beschouwing is gelaten en dat dit niet is gedaan bij het vaststellen van de draagkracht in het kader van het recht op zorgtoeslag en kindgebonden budget. Verder vinden [appellant A] en [appellant B] dat ook de nabetaling van € 2.935,91 bij het vaststellen van de draagkracht in het kader van zowel het recht op huurtoeslag, zorgtoeslag als het kindgebonden budget - in ieder geval deels - buiten beschouwing moet worden gelaten voor het berekeningsjaar 2017. [appellant A] en [appellant B] wijzen erop dat de nabetalingen het gevolg zijn van fouten van de gemeente Tiel, waarvan zij niet de dupe mogen worden.
4.1. De Belastingdienst/Toeslagen is bij de bepaling van de draagkracht voor toeslagen en andere tegemoetkomingen gehouden het verzamelinkomen, zoals in de aanslag inkomstenbelasting is opgenomen, in aanmerking te nemen. Dit volgt uit artikel 7, eerste lid, gelezen in verbinding met artikel 8, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) en artikel 21, aanhef en onder e, sub 1, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Het verzamelinkomen blijkt uit de basisregistratie inkomen. De rechtbank heeft dan ook met juistheid overwogen dat de Belastingdienst/Toeslagen het inkomen in aanmerking moet nemen zoals dat is vermeld in die basisregistratie.
4.2. De Wet op de zorgtoeslag (hierna: de Wzt), de Wet op het kindgebonden budget (hierna: de Wkb) en de Awir bieden geen grondslag om bij de bepaling van de draagkracht voor respectievelijk de zorgtoeslag en het kindgebonden budget inkomensbestanddelen buiten beschouwing te laten. Dat artikel 2 van het Besluit op de huurtoeslag (hierna: het Bht) wel ruimte laat om bepaalde inkomensbestanddelen buiten beschouwing te laten bij het bepalen van de hoogte van de draagkracht voor de huurtoeslag, maakt niet dat de Belastingdienst/Toeslagen in afwijking van de Wzt, de Wkb en de Awir bij de zorgtoeslag en het kindgebonden budget inkomensbestanddelen buiten beschouwing zou kunnen laten. Voor zover [appellant A] en [appellant B] betogen dat sprake is van een onacceptabel en ongerechtvaardigd onderscheid tussen de huurtoeslag enerzijds en de zorgtoeslag en het kindgebonden budget anderzijds, kan dat niet leiden tot een ander oordeel. Dit is een keuze van de wetgever die op zichzelf niet onredelijk is en geen aanleiding vormt aan de Wzt en de Wkb in zoverre verbindende kracht te ontzeggen (zie ook de uitspraak van de Afdeling van 1 maart 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:531).
Dit betekent dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de dienst wat betreft de zorgtoeslag en het kindgebonden budget geen mogelijkheid heeft een gedeelte van het inkomen buiten beschouwing te laten.
4.3. Verder heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat de nabetaling van bijstand in 2018 ten bedrage van € 2.935,91 niet in mindering kan worden gebracht op het inkomen over 2017 omdat deze nabetaling geen deel uitmaakt van het over 2017 vastgestelde inkomen. Deze nabetaling komt pas bij de besluitvorming over 2018 aan de orde. In deze procedure gaat het alleen over besluiten van de Belastingdienst/Toeslagen die betrekking hebben op het jaar 2017.
Dit betekent dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen terecht alleen wat betreft de huurtoeslag over 2017 een bedrag van € 1.468,00 (de nabetaling in 2017) op het inkomen van [appellant A] en [appellant B] in mindering heeft gebracht.
4.4. [appellant A] en [appellant B] hebben voor het eerst in hun nader stuk in hoger beroep aangevoerd dat zij in de bezwaarfase ten onrechte niet in de gelegenheid zijn gesteld te worden gehoord. Aangezien het hoger beroep is gericht tegen de aangevallen uitspraak en er geen reden is om aan te nemen dat deze grond niet bij de rechtbank kon worden aangevoerd, kan deze grond reeds om die reden niet leiden tot het ermee beoogde resultaat. Overigens hebben [appellant A] en [appellant B] in beroep en hoger beroep voldoende gelegenheid gekregen om hun standpunt naar voren te brengen.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. G.T.J.M. Jurgens, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, griffier.
w.g. Jurgens w.g. Dallinga
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 november 2020
18-902.
BIJLAGE
Artikel 1
[..]
2. De hoogte van de zorgtoeslag is afhankelijk van de draagkracht op basis van het inkomen en het vermogen.
Artikel 1
[..]
2. De hoogte van het kindgebonden budget is afhankelijk van de draagkracht op basis van het inkomen en het vermogen.
[..]
Artikel 1
1. Deze wet geldt voor inkomensafhankelijke regelingen.
[…].
Artikel 2
1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen, alsmede in inkomensafhankelijke regelingen, wordt verstaan onder:
[..]
o. inkomensgegeven: inkomensgegeven als bedoeld in artikel 21, onderdeel e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen;
[..]
Artikel 7
1. Ter bepaling van de draagkracht voor de toepassing van een inkomensafhankelijke regeling wordt het toetsingsinkomen, bedoeld in artikel 8, van de belanghebbende en dat van zijn partner in aanmerking genomen.
[..]
Artikel 8
1. Toetsingsinkomen is: het op het berekeningsjaar betrekking hebbende inkomensgegeven.
[..]
Algemene wet inzake rijksbelastingen
Artikel 21
In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
[..]
e. inkomensgegeven:
1°. indien over een kalenderjaar een aanslag of navorderingsaanslag inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld: het na afloop van dat kalenderjaar van betrokkene over dat kalenderjaar laatst bepaalde verzamelinkomen;
2°. indien over een kalenderjaar geen aanslag of navorderingsaanslag inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld: het na afloop van dat kalenderjaar van betrokkene over dat kalenderjaar laatst bepaalde belastbare loon;
[..]
Artikel 2b
1. Op verzoek blijven bij de toepassing van artikel 7, eerste en tweede lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen voor zover het betreft het toekennen van een huurtoeslag, de navolgende bestanddelen van het toetsingsinkomen buiten beschouwing:
a. afkoopsommen van ouderdoms- of nabestaandenpensioen die in het berekeningsjaar niet meer bedragen dan het bedrag dat is opgenomen in artikel 66, eerste lid, van de Pensioenwet en artikel 78, eerste lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling;
b. nabetalingen van inkomsten als bedoeld in afdeling 3.3 en 3.5 van de Wet inkomstenbelasting 2001;
c. wezenuitkeringen die met toepassing van artikel 49 van de Algemene nabestaandenwet aan een ander dan de wettelijke vertegenwoordiger van het kind betaalbaar zijn gesteld;
d. afkoopsommen op grond van de Liquidatiewet ongevallenwetten;
e. verhogingen op grond van artikel 10 van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, artikel 2:51 of 3:9 van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten of artikel 22 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering voorzover het bedrag van de verhoging niet hoger is dan het in artikel 6.20, eerste lid, onderdeel a, van de Wet inkomstenbelasting 2001 genoemde drempelbedrag voor uitgaven voor specifieke zorgkosten.
[..]