Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , opgemaakt op 29 oktober 2012 door verbalisanten [verbalisant 1] , hoofdagent, en [verbalisant 2] , brigadier, beide Regiopolitie Twente.
Hof Arnhem-Leeuwarden, 29-05-2017, nr. 21-005732-15
ECLI:NL:GHARL:2017:4429
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
29-05-2017
- Zaaknummer
21-005732-15
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2017:4429, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 29‑05‑2017; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2018:372, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 29‑05‑2017
Inhoudsindicatie
Het hof veroordeelt verdachte voor bedreigingen en een poging tot moord in 2012 tot 6 jaar gevangenisstraf en legt daarnaast, net als de rechtbank, de maatregel van tbs met bevel tot verpleging op.
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005732-15
Uitspraak d.d.: 29 mei 2017
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Overijssel van 12 februari 2014 met parketnummer 08-710635-12 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 08-710512-12, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [1983] ,
thans verblijvende in [detentieadres] .
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is – na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad – gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 15 mei 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. R.F. Speijdel, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof is van oordeel dat de eerste rechter, behoudens wat betreft de duur van de gevangenisstraf en de beslissing op de vordering tenuitvoerlegging, op goede gronden heeft geoordeeld en op juiste wijze heeft beslist. Daarom dient het vonnis waarvan beroep in zoverre met overneming van die gronden, en met verbetering van de strafmotivering, te worden bevestigd en voor zover het de beslissing ten aanzien van de oplegging van gevangenisstraf en de beslissing op de vordering tenuitvoerlegging betreft, te worden vernietigd en zal in zoverre opnieuw worden rechtgedaan.
Daarnaast wordt ten aanzien van de bewezenverklaring een aantal aanvullende overwegingen opgenomen, mede naar aanleiding van een in hoger beroep gevoerd verweer.
Aanvullende bewijsoverwegingen
Het hof overweegt in aanvulling op de bewijsoverweging van de rechtbank met betrekking tot de voorbedachte raad als volgt.
Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel voorbedachte raad moet komen vast te staan, dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij het hof het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
Bij de beoordeling van de vraag of in dit geval sprake is geweest van handelen met voorbedachten rade door de verdachte stelt het hof voorop dat hij - inherent aan zijn ontkenning dat hij [slachtoffer] heeft gestoken met een mes - het hof geen informatie heeft verschaft over hetgeen bij hem vóór en tijdens het plegen van het delict is omgegaan, bijvoorbeeld omtrent planvorming en besluitvorming. Of in dit geval voorbedachte raad bewezen kan worden verklaard, hangt af van de vraag of de hiervoor bedoelde gelegenheid tot beraad heeft bestaan en van de overige feitelijke omstandigheden van het geval, zoals de aard van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan alsmede de gedragingen van verdachte voor en tijdens het begaan van het feit. Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof stelt op grond van de in het vonnis van de rechtbank (op pagina 7) weergegeven bewijsoverweging met de rechtbank vast dat verdachte zich op de avond van 24 oktober 2012, met de vooropgezette bedoeling om [slachtoffer] van het leven te beroven, naar haar woning heeft begeven. Het hof stelt op grond van de (indirecte) doodsbedreigingen die verdachte eerder die dag door middel van sms-berichten (via de moeder en stiefvader van [slachtoffer] ) en per brief aan [slachtoffer] kenbaar had gemaakt, dat hij al geruime tijd eerder op die dag had besloten [slachtoffer] van het leven te beroven.
Het hof leidt hieruit af dat de verdachte niet alleen met een vooropgezet plan naar de woning van [slachtoffer] is gegaan, maar dat hij tevens voldoende de gelegenheid heeft gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en dat hij zich daarvan rekenschap heeft kunnen geven. Mede gelet op het tijdsverloop (ruim negen uur) dat is verstreken tussen het moment dat de verdachte de eerste (indirecte) doodsbedreigingen heeft geuit en de latere confrontatie met [slachtoffer] heeft hij voldoende tijd gehad om zich te beraden. Het hof gaat ervan uit dat dit nadenken en beraden ook daadwerkelijk is gebeurd.
Uit het dossier noch uit het verhandelde ter terechtzitting is gebleken van contra-indicaties die aan een bewezenverklaring van de ten laste gelegde voorbedachte raad in de weg zouden staan.
Weliswaar volgt uit het getuigenverhoor van taxichauffeur [getuige] dat verdachte gedurende de taxirit naar de woning van [slachtoffer] gestrest was en hyperactief overkwam, maar het hof ziet daarin echter geen reden om aan te nemen dat de besluitvorming en uitvoering door verdachte in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling hebben plaatsgevonden. De verklaring van deze getuige houdt namelijk ook in dat verdachte hem - aangekomen op de plek van bestemming - heeft verteld dat hij direct zou terugkomen en verder dat verdachte ook inderdaad ongeveer drie tot vier minuten later weer bij de getuige in de taxi is gestapt en gevraagd heeft hem weg te brengen. De getuige heeft daarbij expliciet verklaard dat verdachte bij terugkomst in de taxi juist heel relaxt op de getuige overkwam. Het hof concludeert dat de gegeven gedragingen er veeleer op neerkomen, dat verdachte van tevoren heeft nagedacht en zich rekenschap heeft gegeven van de duur van de confrontatie met [slachtoffer] en de mogelijkheid om zich daarna van de plaats van die confrontatie te verwijderen.
Het hof ziet de vaststelling dat verdachte niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling voorts nog bevestigd in de verklaring van [slachtoffer] dat verdachte, voordat hij bij de woning van [slachtoffer] binnendrong, heeft aangebeld en tegen haar heeft gezegd: ‘Doe maar open, ik doe je niets’1., maar vervolgens bij binnenkomst echter onmiddellijk op haar is afgegaan en direct begonnen is met haar te steken.
Het hof leidt uit bovenstaande af dat verdachte ook vlak vóór het incident zijn voornemen planmatig en rustig heeft voorbereid en uitgevoerd.
De raadsman heeft betoogd dat verdachte feit 1 niet kan hebben gepleegd omdat hij ten tijde van het steekincident in een café in Hengelo (O.) was. De raadsman van verdachte heeft bij de raadsheer-commissaris getuigen laten horen. Ter terechtzitting in hoger beroep is bij pleidooi aangegeven dat deze getuigen het alibi van verdachte bevestigen. De verklaringen van de getuigen staan haaks op het door de rechtbank gebezigde bewijsmateriaal. Verdachte is door eerdere raadslieden geadviseerd zich te beroepen op zijn zwijgrecht. Hierdoor zijn de ontlastende getuigenverklaringen pas later afgelegd, aldus de verdediging.
Het hof acht de bij de raadsheer‑commissaris afgelegde getuigenverklaringen over de aanwezigheid van verdachte in het café/theehuis niet betrouwbaar. Die verklaringen vinden géén steun in enig ander (objectief) bewijsmiddel, zoals verklaringen van andere, jaren eerder in het opsporingsonderzoek gehoorde, getuigen. Bovendien heeft de mogelijkheid van collusiegevaar bestaan, nu de verklaringen waar de verdediging een beroep op doet circa vier jaar na dato zijn afgelegd. Als verdachte een sluitend alibi had, valt bovendien niet in te zien waarom hij dat pas tijdens de behandeling van zijn strafzaak in hoger beroep (na terugwijzing door de Hoge Raad) op deze manier naar voren brengt. Dit klemt temeer nu er destijds al voor verdachte belastend bewijs voorhanden was, dat vroeg om een verklaring van zijn kant.
Het hof verwerpt het verweer.
Oplegging van straf
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Op 24 oktober 2012 werd verdachte vrijgelaten nadat hij twee maanden in het huis van bewaring te Almelo heeft verbleven, onder meer vanwege bedreiging en belaging van zijn ex-partner [slachtoffer] . Verdachte heeft nog diezelfde dag [slachtoffer] meermalen met de dood bedreigd. Via sms-verkeer met de moeder en stiefvader van [slachtoffer] worden doodsbedreigingen geuit. Tevens heeft verdachte een brief bij het [slachtoffer] laten bezorgen waarin ook doodsbedreigingen stonden. ’s Avonds heeft verdachte zich naar de woning van [slachtoffer] begeven en is hij haar woning binnengedrongen. In de woning waar op dat moment ook de jonge kinderen van verdachte en [slachtoffer] aanwezig waren - heeft hij getracht [slachtoffer] van het leven te beroven door haar met verschillende messen elf keer te steken.
De ernst van het strafbare feit en de impact daarvan op het slachtoffer rechtvaardigen naar het oordeel van het hof op zichzelf een gevangenisstraf van aanmerkelijke duur.
Door de poging tot moord heeft [slachtoffer] ernstig letsel opgelopen en zijn verschillende organen beschadigd. Het slachtoffer is in kunstmatige coma gehouden en heeft enkele dagen op de intensive care verbleven. Daarnaast rekent het hof het verdachte aan dat de jonge kinderen van [slachtoffer] en verdachte getuige zijn geweest van deze zeer gewelddadige gebeurtenis. Het spreekt vanzelf dat sprake is van een zeer ernstig, traumatiserend feit, dat ook de rechtsorde als zodanig ernstig heeft geschokt en dat sterke gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving veroorzaakt. Bovendien vond het feit in de woning van het slachtoffer en haar kinderen plaats. De eigen woonruimte is per definitie een ruimte waarin men zichzelf veilig en onbezorgd moeten kunnen voelen.
Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met het Uittreksel Justitiële Documentatie van verdachte, van 11 april 2017, waaruit blijkt dat hij herhaaldelijk onherroepelijk is veroordeeld onder meer ter zake van bedreiging en geweldsdelicten. Kennelijk hebben ook deze veroordelingen verdachte er niet van weerhouden wederom strafbare feiten te begaan. Het hof neemt voorts in overweging dat bij verdachte een antisociale gedragsstoornis is gediagnosticeerd, die als ziekelijke stoornis van de geestvermogens kan worden beschouwd. Verdachte heeft medewerking aan psychologisch en psychiatrisch onderzoek geweigerd en ook ter zitting in hoger beroep heeft hij verklaard aan geen enkel gedragskundig onderzoek mee te willen werken. Nu de antisociale gedragsstoornis nog behandelbaar is ziet het hof aanleiding, ondanks de weigerende houding van verdachte, de straf enigszins te matigen zodat eerder een aanvang kan worden gemaakt met de tenuitvoerlegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging.
In het bijzonder in aanmerking genomen hetgeen omtrent de persoon van verdachte is gebleken, is het hof van oordeel dat oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van de hierna aan te geven duur, passend en geboden is.
Vordering tenuitvoerlegging
Het openbaar ministerie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij het vonnis van de politierechter te Almelo, van 17 oktober 2012, (parketnummer: 08-710512-12) opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich vóór het begin van de proeftijd heeft schuldig gemaakt aan de onderhavige strafbare feiten. Nu de proeftijd ten tijde van de bewezen verklaarde feiten nog niet was aangevangen, kan niet de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast. Het hof zal de vordering tot tenuitvoerlegging daarom afwijzen.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de oplegging van gevangenisstraf en de beslissing op de vordering tenuitvoerlegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging als vermeld in het vonnis van de politierechter Almelo van 17 oktober 2012, parketnummer 08-710512-12.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door
mr. F.A.M. Bakker, voorzitter,
mr. H.M.E. Tebbenhoff Rijnenberg en mr. N.C. van Lookeren Campagne, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. P.A.C. Admiraal, griffier,
en op 29 mei 2017 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 29 mei 2017.
Tegenwoordig:
mr. F.A.M. Bakker, voorzitter,
mr. C.C.M. Poland, advocaat-generaal,
K. Elema, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De veroordeelde is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 29‑05‑2017