Einde inhoudsopgave
Vreemdelingencirculaire 2000 (B)
11.1 Plaatsing in een pleeggezin of instelling op verzoek van een ander land op grond van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 (HKBV)
Geldend
Geldend vanaf 01-05-2019
- Bronpublicatie:
29-04-2019, Stcrt. 2019, 24564 (uitgifte: 30-04-2019, regelingnummer: WBV 2019/7)
- Inwerkingtreding
01-05-2019
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
29-04-2019, Stcrt. 2019, 24564 (uitgifte: 30-04-2019, regelingnummer: WBV 2019/7)
- Vakgebied(en)
Vreemdelingenrecht (V)
De IND verleent op grond van artikel 3.48, tweede lid, aanhef en onder b, Vb jo artikel 3.24aa, eerste lid, aanhef en onder c, VV, een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd aan een minderjarige vreemdeling die vanuit een ander land op grond van het HKBV wordt geplaatst in een pleeggezin of in een instelling in Nederland, als alle volgende voorwaarden wordt voldaan:
- •
de Nederlandse Centrale autoriteit heeft een verklaring afgegeven, waarin staat dat de Nederlandse Centrale autoriteit instemt met de plaatsing van de vreemdeling in een pleeggezin of instelling in Nederland (instemmingsverklaring);
- •
de Centrale autoriteit van het land van herkomst van de vreemdeling heeft het besluit genomen om in te stemmen met de plaatsing van de vreemdeling in een pleeggezin of in een instelling in Nederland (instemmingsbesluit);
- •
het betreft een plaatsing met een tijdelijke duur;
- •
het gezag over de vreemdeling moet door de autoriteiten van het land van herkomst zijn geregeld;
- •
de aspirant-pleegouders hebben rechtmatig verblijf, als bedoeld artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, Vw, of zijn Nederlander.
De IND wijst de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd op grond van artikel 3.48, tweede lid, aanhef onder b, Vb jo artikel 3.24aa, eerste lid, aanhef en onder c, VV niet af wegens het ontbreken van voldoende middelen van bestaan.