Hof Arnhem-Leeuwarden, 18-11-2014, nr. 200.112.725
ECLI:NL:GHARL:2014:8878, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
18-11-2014
- Zaaknummer
200.112.725
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Verbintenissenrecht (V)
Verzekeringsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2014:8878, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 18‑11‑2014
Tussenuitspraak: ECLI:NL:GHARL:2013:7463
Cassatie: ECLI:NL:HR:2016:1276, Bekrachtiging/bevestiging
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZUT:2012:BW5696, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
ECLI:NL:GHARL:2013:7463, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 08‑10‑2013; (Hoger beroep)
Einduitspraak: ECLI:NL:GHARL:2014:8878
Uitspraak 18‑11‑2014
Inhoudsindicatie
Schade door grote brand in plasticfabriek aan in belendende loods opgeslagen handelsvoorraad landbouwmachines. Gelaedeerde vordert als schade het niet door haar verzekeraar vergoede gedeelte van de schade, bestaande uit het eigen risico. De vordering wordt afgewezen omdat de schade als gevolg van de brand lager wordt vastgesteld dan het bedrag dat door de verzekeraar op grond van de polis is uitgekeerd. Daarbij heeft het hof als uitgangspunt gehanteerd dat de schade als gevolg van het verloren gaan van de handelsvoorraad niet dient te worden begroot op de verkoopwaarde van de goederen maar op de kosten die Deere zou hebben moeten maken om de handelsvoorraad te vervangen, eventueel te vermeerderen met de gederfde winst indien zij als gevolg van de brand minder goederen heeft kunnen verkopen. De gelaedeerde moet voldoende aanknopingspunten aandragen om de inkoopwaarde van een vervangende handelsvoorraad te kunnen vaststellen.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.112.725
(zaaknummer rechtbank Zutphen 88877)
arrest van de eerste kamer van 18 november 2014
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Moramplastics B.V.,
gevestigd te ‘s-Heerenberg,
appellante,
hierna: Moramplastics,
advocaat: mr. E.J.W.M. van Niekerk,
tegen:
de vennootschap naar buitenlands recht Deere & Co.,
gevestigd te Moline, Illinois, Verenigde Staten van Amerika,
geïntimeerde,
hierna: Deere,
advocaat: mr. J.M. Wolfs.
1. Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
1.1
Voor het verloop van de procedure tot dan toe verwijst het hof naar het arrest in het incident van 8 oktober 2013.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
- de memorie van antwoord;
- de pleidooien overeenkomstig de pleitnotities; ten behoeve van het pleidooi zijn zijdens Deere twee dvd’s toegezonden.
1.3
Na afloop van de pleidooien heeft het hof arrest bepaald.
2. De vaststaande feiten
Voor de vaststaande feiten verwijst het hof naar de feiten zoals deze door de rechtbank in het tussenvonnis van 21 januari 2009 zijn vastgesteld onder 2.1 tot en met 2.18. Ook het hof gaat van deze feiten uit.
3. De motivering van de beslissing in hoger beroep
3.1
Het gaat in deze zaak, zakelijk samengevat, om het volgende. Op 11 maart 2001 is in het bedrijfspand van Moramplastics brand ontstaan. Deze brand heeft zich tot een grote brand ontwikkeld en is overgeslagen naar de naastgelegen opslagloods van [de vennootschap] (hierna: [de vennootschap]). In de loods van [de vennootschap] waren voor de verkoop in Europa bestemde landbouwmachines van Deere opgeslagen. Deze zijn door de brand verwoest. Volgens Deere heeft Moramplastics onrechtmatig gehandeld doordat Moramplastics diverse voorschriften van de aan haar verleende milieuvergunning heeft overtreden en ook anderszins onvoldoende maatregelen heeft getroffen om te voorkomen dat de brand zich zou kunnen uitbreiden en zou kunnen overslaan naar de loods van [de vennootschap]. Deere houdt Moramplastics daarom voor de door haar geleden schade aansprakelijk. De rechtbank heeft de daartoe strekkende vordering van Deere ad € 2.250.000,-, vermeerderd met rente, toegewezen, met veroordeling van Moramplastics in de proceskosten. Tegen die beslissing en daaraan ten grondslag liggende overwegingen richten zich de grieven in het hoger beroep.
3.2
Het hof ziet aanleiding eerst de vijfde grief van Moramplastics, die zich richt tegen het oordeel van de rechtbank ter zake van de omvang van de door Deere geleden schade, te beoordelen.
3.3
Bij inleidende dagvaarding in eerste aanleg heeft Deere gesteld dat zij voor de schade als gevolg van het door de brand verloren gaan van haar goederen verzekerd is geweest en dat op grond van deze overeenkomst de verzekeraar gehouden was de schade van Deere te voldoen. Door de schade-experts is de geleden schade vastgesteld op € 10.219.838,16. Uit het door Deere in geding gebrachte rapport van Capita McLarens (productie 6 bij akte houdende overlegging producties in eerste aanleg) volgt dat dit bedrag is samengesteld uit € 10.144.709,17 aan verkoopwaarde van de verloren gegane goederen en € 75.128.99 aan bijkomende kosten (‘removal of debris costs’ en ‘additional cost of air freight’). Op dit bedrag is door de verzekeraar een bedrag van USD 2.000.000,- (wat volgens Deere destijds overeen kwam met € 2.250.000,-) aan eigen risico van Deere op grond van de verzekeringspolis in mindering gebracht. De verzekeraar heeft ter vergoeding van de door Deere geleden schade een bedrag van € 7.969.838,16 aan Deere uitgekeerd. Deere heeft zich, ook bij conclusie van repliek (onder 118), op het standpunt gesteld dat als schadepost resteert het gedeelte van de schade dat door de verzekeraar niet is vergoed, namelijk € 2.250.000,- (het bedrag van het eigen risico), en dat Moramplastics is gehouden om dit gedeelte van de schade te vergoeden. Ook in hoger beroep heeft Deere zich op het standpunt gesteld dat de schade die Deere door het onrechtmatig handelen van Moramplastics heeft geleden enkel bestaat uit het niet aan haar door de verzekeraar uitgekeerde schadebedrag (memorie van antwoord in het incident onder 8, memorie van antwoord onder 5 en pagina 81-82 alsmede pleitaantekeningen onder 8.5).
3.4
Uit deze vordering en de onderbouwing daarvan volgt dat Deere zich op het standpunt stelt dat zij jegens Moramplastics aanspraak heeft op schadevergoeding voor zover de door de brand geleden schade nog niet door de verzekeraar is vergoed. Deere stelt deze resterende schade op een bedrag gelijk aan het door de verzekeraar op de uitkering ingehouden eigen risico. Die redenering kan niet zonder meer worden gevolgd. Bij de beoordeling van de voor Deere eventueel nog resterende schade, zal immers eerst moeten worden vastgesteld wat de totale omvang van de door Deere door de brand geleden schade is. Daarop dient het door de verzekeraar uitgekeerde bedrag in mindering te worden gebracht. Indien dan nog een positief saldo resteert, betreft dat de (resterende) schade die – veronderstellenderwijs uitgaande van aansprakelijkheid van Moramplastics – door Moramplastics zou moeten worden vergoed. Bij de beoordeling van de schadeomvang in de verhouding tussen Deere en Moramplastics is het hof niet gebonden aan de door de (schade-expert van de) verzekeraar van Deere vastgestelde schadeomvang en daarbij gehanteerde uitgangspunten, alleen al omdat deze vaststelling mede is beïnvloed en bepaald door de inhoud van de verzekeringsovereenkomst (ingevolge deze overeenkomst heeft Deere aanspraak op de verkoopwaarde van de door de brand vernietigde zaken), waarbij Moramplastics geen partij is.
3.5
Bij de beoordeling van de omvang van de door Deere als gevolg van de brand geleden schade, dient als uitgangspunt dat Deere door het verkrijgen van schadevergoeding zoveel mogelijk in de toestand wordt gebracht waarin zij zou hebben verkeerd indien de brand niet zou hebben plaatsgevonden. Tussen partijen is niet in geschil dat de door brand verloren gegane goederen handelsvoorraad van Deere betrof. Het is het meest met de aard van deze schade in overeenstemming om de omvang daarvan te begroten op de kosten die Deere heeft (of zou hebben) moeten maken om deze handelsvoorraad te vervangen. Dit betreft de inkoopkosten van vervangende goederen, eventueel te vermeerderen met bijkomende kosten, zoals kosten van transport. Daarnaast zou Deere ook aanspraak kunnen maken op vergoeding van gederfde winst indien zij als gevolg van de brand minder goederen heeft kunnen verkopen, bijvoorbeeld doordat (een deel van) die voorraad al was verkocht maar door het tijdelijk ontbreken van voldoende voorraad niet geleverd kon worden of doordat er (nieuwe) vraag was naar goederen waaraan door het tijdelijk ontbreken van voldoende voorraad niet kon worden voldaan. Dat Deere als gevolg van de brand minder goederen zoals die ten tijde van de brand in de loods waren opgeslagen heeft kunnen verkopen, is evenwel gesteld noch gebleken. Uit het rapport van Capita McLarens (pagina 3 bovenaan) volgt veeleer dat Deere er in korte tijd in is geslaagd om de benodigde handelsvoorraad (grotendeels) weer aan te vullen. Deere heeft ook niet betwist dat zij ondanks de brand aan haar leveringsverplichtingen kon blijven voldoen. Dit betekent dat, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld en ook anders dan voor de verzekeraar van Deere kennelijk op grond van de verzekeringspolis als uitgangspunt heeft gediend, niet de verkoopwaarde (de verkoopprijs minus eventuele kortingen/correcties) van de goederen bepalend is bij de begroting van de schade, maar de inkoopwaarde (inkoopprijs en aanvullende kosten in verband met de inkoop) van vervangende goederen (ook wel aan te duiden als vervangingswaarde). Door het kunnen inkopen van een vervangende handelsvoorraad was Deere immers weer in dezelfde toestand als wanneer de brand niet zou hebben plaatsgevonden.
3.6
Uit het rapport van Capita McLarens volgt dat de verkoopwaarde van de goederen € 10.144.709,17 bedroeg en dat is ook waar Deere zelf van uit gaat. Moramplastics heeft de door Deere gestelde schade betwist en zich daarbij – naar uit het voorgaande blijkt: terecht – op het standpunt gesteld dat niet de verkoopwaarde van de goederen als uitgangspunt geldt bij de begroting van de schade maar de vervangings- of inkoopwaarde. Moramplastics heeft zich gemotiveerd, met een verwijzing naar de aard van de door Deere verhandelde goederen en onderbouwd met een rapport van een expertisebureau (productie 8 bij memorie van grieven), op het standpunt gesteld dat de marge tussen inkoopprijs en verkoopprijs aanzienlijk is en ruwweg 25 - 75% bedraagt. Tegenover deze betwisting door Moramplastics van de door Deere gestelde omvang van de schade, heeft Deere onvoldoende feiten gesteld die concrete aanknopingspunten bieden voor een vaststelling van de inkoopwaarde van de vervangende handelsvoorraad. Dat had wel op haar weg gelegen. Dat artikel 6:97 BW art. 6:97de rechter de vrijheid geeft om bij de begroting van de schade van de gewone regels van stelplicht en bewijslast af te wijken, maakt dat in dit geval niet anders. Moramplastics heeft immers de omvang van de schade gemotiveerd betwist en tot onderwerp van debat gemaakt en zij heeft daarbij bij herhaling aangedrongen (onder meer door het instellen van een vordering ex artikel 843a Rv) op het door Deere in het geding brengen van de benodigde gegevens ter vaststelling van de inkoopwaarde. Mede gelet daarop bestaat er voldoende aanleiding om van Deere te verlangen dat zij haar schade beter had onderbouwd en inzicht had gegeven in de met de inkoop van de vervangende handelsvoorraad gemoeide kosten of in de winstmarge die in de door de verzekeraar gehanteerde verkoopwaarde is verdisconteerd. Nu zij dat niet heeft gedaan, gaat het hof aan het bewijsaanbod van Deere, dat overigens ook niet voldoende concreet is en niet specificeert op welke wijze bewijs zou kunnen worden geleverd, voorbij. Het hof zal bij de vaststelling van de omvang van de schade schattenderwijs, en rekening houdend met de blijkens het rapport van Capita McLarens al op de verkoopprijs toegepaste kortingen en correcties, uitgaan van een marge tussen inkoopwaarde en verkoopwaarde van de goederen van 35%.
3.7
Uitgaande van voornoemde door Deere zelf aangedragen verkoopwaarde van de goederen en een marge van 35% (in die zin dat de verkoopwaarde 135% van de inkoopwaarde bedraagt), bedraagt de inkoopwaarde van de verloren gegane goederen € 7.514.599,39. Indien daarbij worden opgeteld de door Moramplastics niet betwiste, door de verzekeraar in de berekening meegenomen bijkomende kosten ad € 75.128.99, dient de door Deere geleden schade te worden begroot op € 7.589.728,38. Deere heeft gevorderd dat aan haar wordt vergoed de schade voor zover die nog niet door de verzekeraar is vergoed. Nu door de verzekeraar een hoger bedrag (€ 7.969.838,16) is uitgekeerd dan de hiervoor begrote schade, betekent dit dat er geen door Moramplastics aan Deere te vergoeden schade resteert. Het door de verzekeraar op haar uitkering aan Deere in mindering gebrachte eigen risico, betreft - anders dan Deere heeft betoogd - geen schade die Moramplastics zou moeten vergoeden. In de verhouding tussen Moramplastics en Deere is immers niet van belang welk bedrag de verzekeraar op de schade-uitkering in mindering heeft gebracht, maar is slechts relevant welke bedrag de facto aan Deere ter vergoeding van de door haar geleden schade is betaald. Nu dit bedrag hoger is dan de schade zoals die in deze procedure tussen Moramplastics en Deere is begroot, dient de vordering van Deere te worden afgewezen.
3.8
Grief 5 slaagt dus. Aan een beoordeling van de overige grieven en van de aansprakelijkheid van Moramplastics komt het hof daardoor niet toe. Omdat Deere geen schade (meer) heeft die Moramplastics aan haar zou moeten vergoeden, kan - ook indien veronderstellenderwijs wordt uitgegaan van de aansprakelijkheid van Moramplastics - de vordering van Deere immers niet worden toegewezen
3.9
De slotsom is dat het hoger beroep slaagt. De bestreden vonnissen zullen worden vernietigd en de vorderingen van Deere zullen alsnog worden afgewezen. Deere zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van beide instanties, inclusief de kosten van de deskundige in eerste aanleg. De kosten aan de zijde van Moramplastics voor de eerste aanleg worden begroot op:
- griffierecht € 4.732,-
- deskundigenkosten € 15.969,80
- salaris advocaat € 16.055,- (5 punten x tarief VIII)
en voor het hoger beroep op:
- -
griffierecht € 4.836,-
- -
explootkosten € 79,17
- -
salaris advocaat € 13.740,- (3 punten x tarief VIII)
te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente en de nakosten.
3.10
Moramplastics heeft ter gelegenheid van het pleidooi in hoger beroep verklaard dat zij – in overleg met de wederpartij en na zekerheidsstelling door haar verzekeraar – niets ter voldoening aan de vonnissen in eerste aanleg heeft betaald. Zij mist daardoor belang bij haar vordering tot terugbetaling terzake, zodat die vordering zal worden afgewezen.
4. De beslissing
Het hof, recht doende hoger beroep:
vernietigt de tussen partijen gewezen vonnissen van de rechtbank Zutphen van 21 januari 2009, 24 juni 2009, 16 maart 2011 en 9 mei 2012 en opnieuw recht doende:
wijst de vorderingen van Deere af;
veroordeelt Deere in de kosten van beide instanties, tot aan het bestreden eindvonnis aan de zijde van Moramplastics wat betreft de eerste aanleg vastgesteld op € 20.701,80 voor verschotten en op € 16.055,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en tot aan deze uitspraak wat betreft het hoger beroep vastgesteld op € 4.915,17 voor verschotten en op € 13.740,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en -voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt- te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening, alsmede te vermeerderen met de nakosten, begroot op € 131,-, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 68,-- in geval Deere niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden;
verklaart dit arrest wat betreft deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders in hoger beroep gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. F.J.P. Lock, H. Wammes en A.M.C. Groen en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 18 november 2014.
Uitspraak 08‑10‑2013
Inhoudsindicatie
exhibitieplicht
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.112.725
(zaaknummer rechtbank Zutphen 88877)
arrest van de eerste kamer van 8 oktober 2013
in het incident ex artikel 843a Rv in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Moramplastics B.V.,
gevestigd te ‘s-Heerenberg,
appellante,
hierna: Moramplastics,
advocaat: mr. E.J.W.M. van Niekerk,
tegen:
de vennootschap naar buitenlands recht Deere & Co.,
gevestigd te Moline, Illinois, Verenigde Staten van Amerika,
geïntimeerde,
hierna: Deere,
advocaat: mr. J.M. Wolfs.
1. Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 23 oktober 2012 hier over.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
- het proces-verbaal van de comparitie op 5 december 2012;- de memorie van grieven tevens houdende incidentele vordering tot overlegging van bescheiden ex artikel 843a Rv,
- de memorie van antwoord in het incident ex artikel 843a Rv.
1.3
Vervolgens heeft Moramplastics de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest in het incident bepaald.
2. De motivering van de beslissing in het incident
2.1
Ter beoordeling ligt voor de vordering van Moramplastics om Deere te veroordelen tot overlegging dan wel inzage van bescheiden op grond van artikel 843a Wetboek van het Burgerlijke rechtsvordering (verder: Rv) en artikel 22 Rv, op straffe van een dwangsom.
2.2
Ten aanzien van de vraag of een vordering tot overlegging van of inzage in bescheiden voor toewijzing in aanmerking komt, stelt het hof voorop dat artikel 843a Rv niet voorziet in een onbeperkt recht op inzage van bescheiden jegens degene die deze te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft, maar dat deze bepaling het recht op inzage, afschrift of uittreksel van bepaalde bescheiden afhankelijk stelt van een aantal cumulatieve vereisten. Op grond van het eerste lid van artikel 843a Rv moet de eiser een rechtmatig belang hebben bij de inzage, het afschrift of het uittreksel en moet hij inzage, afschrift of uittreksel vorderen van bepaalde bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin hij of zijn rechtsvoorgangers partij zijn. Artikel 843a Rv biedt niet de mogelijkheid voor het opvragen van documenten waarvan Moramplastics slechts vermoedt dat zij wel eens steun zouden kunnen geven aan haar verweer.Ook indien aan voormelde vereisten is voldaan, kan de vordering wegens gewichtige redenen of omdat redelijkerwijs kan worden aangenomen dat ook zonder de gevorderde gegevens een behoorlijke rechtsbedeling is gewaarborgd, worden afgewezen.
Ingevolge artikel 22 Rv kan de rechter een partij in alle gevallen en in elke stand van de procedure bevelen bepaalde stellingen toe te lichten of bepaalde op de zaak betrekking hebbende bescheiden over te leggen. Partijen kunnen dit weigeren indien daarvoor gewichtige redenen zijn. De rechter beslist of de weigering gerechtvaardigd is, bij gebreke waarvan hij daaruit de gevolgtrekking kan maken die hij geraden acht.
2.3
De door Moramplastics bedoelde bescheiden hebben betrekking op de door Deere geleden schade. Deze schade hield verband met een in maart 2001 op het bedrijfsterrein van Moramplastics ontstane brand, die is overgeslagen naar de opslagloods van [naam transportbedrijf], in welke loods Deere landbouwmachines had opgeslagen. Deze landbouwmachines zijn door de brand verloren gegaan. Deere heeft Moramplastics in rechte betrokken en vergoeding van de door haar geleden schade gevorderd, voor zover deze niet door haar schadeverzekeraar is vergoed. De rechtbank heeft geoordeeld dat Moramplastics onrechtmatig jegens Deere heeft gehandeld en dat Moramplastics verplicht is de door Deere geleden schade te vergoeden. Bij de begroting van de schade heeft de rechtbank geoordeeld dat moet worden uitgegaan van de waarde in het economische verkeer van de verloren gegane machines op het moment van verkoop, de brand weggedacht. Dit betekent volgens de rechtbank dat voor de omrekening van het door Deere gestelde schadebedrag in dollars naar euro’s moet worden uitgegaan van de valutawaarde op de dag dat de schade werd toegebracht. De rechtbank heeft Deere gevolgd in haar standpunt dat de schade overeenkomt met het niet door de schadeverzekeraar van Deere uitgekeerde bedrag van € 2.250.000,- (het eigen risico) en heeft Moramplastics veroordeeld tot vergoeding van deze schade aan Deere.In de memorie van grieven komt Moramplastics in de eerste plaats op tegen het oordeel dat zij aansprakelijk is voor de door Deere geleden schade (de grieven 1 tot en met 4). In de grieven 5 en 6 maakt zij bezwaar tegen de hiervoor vermelde wijze waarop de rechtbank de schade heeft begroot. Volgens Moramplastics dient bij de begroting van de geleden schade te worden uitgegaan van de vervangingswaarde, dus de kostprijs van de verloren gegane zaken. Moramplastics meent dat zij in geval van aansprakelijkheid slechts gehouden is om de kosten te vergoeden die gemoeid zijn met het fabriceren van vervangende zaken en het laten vervoeren naar Nederland. Deze grieven dienen in de hoofdzaak beoordeeld te worden.
2.4
Moramplastics stelt dat zij een rechtmatig belang heeft bij haar vordering omdat de bescheiden waarvan zij overlegging dan wel inzage vordert, ertoe strekken om gegevens te verkrijgen waaruit de omvang van de door Deere geleden schade blijkt. Zij vordert zowel bescheiden ter bepaling van de door Deere gestelde omvang van de schade, alsook bescheiden, waarmee zij de door Deere geleden schade kan berekenen op basis van de door haar bepleite wijze, te weten op basis van de vervangingswaarde van de verloren gegane zaken. Volgens Moramplastics is die laatste berekening van belang, omdat de vervangingswaarde aanzienlijk lager ligt dan de verkoopwaarde, zodat de kans bestaat dat het door Deere reeds van haar schadeverzekeraar ontvangen bedrag ter vergoeding van de schade, de op Moramplastics verhaalbare schade overtreft. In dat geval zou Deere geen op Moramplastics verhaalbare schade geleden hebben.
2.5
Deere betwist gemotiveerd dat aan de voorwaarden van artikel 843a Rv is voldaan.
2.6
Het hof oordeelt als volgt. De door Moramplastics gevorderde bescheiden hebben betrekking op de omvang van de door Deere geleden schade. Met deze bescheiden wenst Moramplastics zich te kunnen verweren tegen de door Deere gestelde - en in eerste aanleg - toegewezen schade. Daarmee is in beginsel het rechtmatig belang voor Moramplastics om inzage te verkrijgen in die bescheiden gegeven.
2.7
Voor zover Moramplastics onder i. van haar incidentele memorie afschrift vordert van de vijf bij het rapport van Capita behorende bijlagen (verder ook te noemen: de vijf bijlagen), is deze vordering toewijsbaar. Het gaat hier immers om bijlagen bij een rapport, dat als uitgangspunt heeft gediend bij de begroting en toewijzing van de schadevordering van Deere. Deze bescheiden zijn voldoende concreet, en hebben betrekking op een rechtsbetrekking waarbij Moramplastics en Deere partij zijn.Dat er gewichtige redenen zijn om de gevorderde afgifte van die bijlagen te weigeren, heeft Deere onvoldoende gemotiveerd gesteld. Aan de enkele verwijzing naar het maatschappelijk belang dat een partij-expert vrijelijk en zonder vrees voor openbaarmaking zijn opdrachtgever van advies kan dienen en de belangen van de verzekeraar, zonder gemotiveerd te onderbouwen dat en in welke mate zich dat bij die bijlagen voordoet, gaat het hof voorbij.Het beroep op rechtsverwerking wordt eveneens verworpen. De enkele omstandigheid dat Moramplastics niet eerder om de vijf bijlagen heeft verzocht, rechtvaardigt nog niet de conclusie dat Deere erop mocht vertrouwen dat zij die bijlagen niet meer behoefde over te leggen. De andere feiten en omstandigheden die Deere aan haar beroep op rechtsverwerking ten grondslag legt, spelen, nu die bijlagen reeds voorhanden zijn, geen rol en rechtvaardigen daarom niet de conclusie dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is indien Moramplastics in dit stadium van de procedure alsnog afgifte van de vijf bijlagen vordert.Het hof verwerpt voorts de stelling van Deere dat een behoorlijke procesvoering ook zonder verschaffing van die bijlagen is gewaarborgd. Deere heeft onvoldoende gemotiveerd gesteld dat de gegevens in de vijf bijlagen in het rapport redelijkerwijze ook door middel van een getuigenverhoor of deskundigenrapport zouden kunnen worden verkregen. Gelet op het belang van het rapport en het belang van Moramplastics om kennis te nemen van de daarbij behorende bijlagen, is daarom niet vast komen te staan dat die bijlagen uit het oogpunt van een behoorlijke rechtspleging kunnen worden gemist.Andere gewichtige redenen, die aan verstrekking van deze vijf bijlagen in de weg zouden kunnen staan, heeft Deere onvoldoende gemotiveerd gesteld.Het hof ziet (nog daargelaten dat het petitum geen daartoe strekkende vordering bevat) op grond van het voorgaande geen aanleiding om te bepalen dat enkel aan een derde een machtiging tot inzage wordt verstrekt dan wel dat de bijlagen enkel op de griffie ter inzage moeten worden gedeponeerd. Op dezelfde grond zal het verzoek om een mededelingsverbod in de zin van artikel 29 Rv op te leggen, worden afgewezen.
2.8
De vordering tot afgifte van dan wel inzage in het bewijs van eigendom van de grasmaai- en andere machines die door de brand verloren zijn gegaan (de onder ii. gevorderde bescheiden) beoordeelt het hof als volgt. Moramplastics heeft onvoldoende gesteld waarom zij een rechtens relevant belang heeft bij inzage in de eigendomsbewijzen van de bij de brand verloren gegane zaken en waarom niet volstaan zou kunnen worden met een overzicht van door Deere opgeslagen zaken. Daarbij komt dat het, naar redelijkerwijze valt te verwachten, een grote mate van inspanning en kosten van Deere zal vergen om ten aanzien van elk verloren gegaan product het door Moramplastics gewenste eigendomsbewijs van circa twaalf jaar geleden te achterhalen, terwijl thans nog niet vaststaat dat deze bescheiden ook relevant zullen worden.Het hof komt daarom tot het oordeel dat redelijkerwijze kan worden aangenomen dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde gegevens is gewaarborgd en dat de vordering ten aanzien van deze onder ii. genoemde bescheiden daarom moet worden afgewezen.
2.9
De onder iii. tot en met xi. gevorderde bescheiden strekken er volgens de stellingen van Moramplastics toe om aan te tonen dat de schade, begroot op basis van de vervangingswaarde van de door de brand verloren gegane zaken, lager is dan hetgeen Deere door de verzekeraar reeds heeft ontvangen.Dit veronderstelt echter dat de door Moramplastics in haar grieven bepleite uitgangspunten voor de begroting van de schade (te weten een begroting op basis van de vervangingswaarde) juist zijn. De beoordeling van de wijze van begroting van de schade - waarop de grieven 5 en 6 zien - dient echter nog in de hoofdzaak aan de orde te komen. Daarom staat thans nog niet vast dat deze bescheiden ook daadwerkelijk relevant zijn. Moramplastics heeft niet, althans niet gemotiveerd gesteld - en dit is ook niet gebleken - dat Moramplastics ook belang heeft bij een berekening van de schade op basis van de vervangingswaarde, indien de schade op grond van de verkoopwaarde moet worden begroot.Daar komt bij dat, gelet op de aard en omvang van de genoemde bescheiden (zoals overzichten van de volledige naam van de producent en eventuele tussenhandelaren van de grasmaai- en andere machines die bij de brand verloren zijn gegaan, de fabricagekostprijs ten tijde van de brand van de grasmaaiers die bij de brand verloren zijn gegaan en de gerealiseerde opbrengsten en bruto winst per productsoort over 12 maanden voorafgaand en 12 maanden opvolgend aan de brand voor het afzetgebied dat de Nederlandse vestiging pleegde te bedienen) en het feit dat het om gegevens gaat van circa twaalf jaar geleden, voldoende aannemelijk is dat het een grote mate van inspanning en kosten van Deere zal vergen om de door Moramplastics gewenste bescheiden te achterhalen.Gelet op enerzijds het rechtmatig belang van Moramplastics bij toewijzing van de vordering, en anderzijds het gegeven dat thans nog niet kan worden aangenomen dat de verlangde gegevens daadwerkelijk relevant zullen zijn in de hoofdprocedure, alsmede de inspanningen en kosten voor Deere die gemoeid zijn met het verkrijgen van de bescheiden, acht het hof het in dit stadium van de procedure prematuur om Deere te verplichten de bescheiden onder iii. tot en met xi. reeds thans over te leggen dan wel inzage te verstrekken in die bescheiden.Indien die bescheiden op enig moment in de procedure wel relevant zullen worden, dan zal in beginsel de bewijslast van de schade op Deere rusten. Ook op dit punt moet daarom redelijkerwijze worden aangenomen dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde gegevens is gewaarborgd en dat de vordering ten aanzien van de genoemde bescheiden daarom moet worden afgewezen.
2.10
Moramplastics heeft nog gewezen op artikel 22 Rv. Het hof ziet op grond van het voorgaande in dit stadium van de procedure geen aanleiding om Deere ambtshalve te bevelen andere bescheiden dan de vijf bijlagen bij het rapport van Capita in het geding te brengen.
2.11
De conclusie van het voorgaande is dat het hof Deere zal veroordelen tot afgifte van de vijf bijlagen. Het hof zal aan de veroordeling tot afgifte van de vijf bijlagen een dwangsom van € 5.000,- verbinden, voor iedere dag dat Deere verzuimt daaraan te voldoen. Het hof zal de dwangsom maximeren tot een bedrag van € 1.000.000,-. Het hof ziet, gelet op de aard van de bescheiden, geen aanleiding om Moramplastics te veroordelen in (een voorschot op) de kosten voor het verstrekken daarvan.
3. De slotsom
3.1 Het hof wijst de incidentele vordering toe, op de wijze als hierna vermeld, doch uitsluitend voor zover het de vijf bij het rapport van Capita behorende bijlagen betreft, en wijst de vordering voor het overige af. Het hof zal de kosten van het incident compenseren, zoals hierna bepaald.
3.2
Het hof zal de hoofdzaak naar de rol verwijzen voor memorie van antwoord aan de zijde van Deere. Verder houdt het hof iedere beslissing aan.
4. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
in het incident:
beveelt Deere aan Moramplastics Plastics uiterlijk 14 dagen na betekening van dit
arrest een afschrift (hard copy) te verstrekken van de vijf bijlagen bij het Capita rapport, op straffe van verbeurte van een dwangsom ten behoeve van Moramplastics van € 5.000,- voor iedere dag dat Deere verzuimt hieraan te voldoen, dit met een maximum van € 1.000.000,-;
wijst de vorderingen voor het overige af;
compenseert de kosten aldus dat iedere partij haar eigen kosten draagt.
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de roldatum 19 november 2013 voor memorie van antwoord;
houdt verder iedere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. H. Wammes, H.L. Wattel en F.J.P Lock en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 8 oktober 2013.