Rb. Amsterdam, 14-03-2012, nr. 490520 / HA ZA 11-1623
ECLI:NL:RBAMS:2012:BW6663
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
14-03-2012
- Zaaknummer
490520 / HA ZA 11-1623
- LJN
BW6663
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2012:BW6663, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 14‑03‑2012; (Verzet)
- Vindplaatsen
Uitspraak 14‑03‑2012
Inhoudsindicatie
Executie ondanks tijdig verzet tegen dwangbevel
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 490520 / HA ZA 11-1623
Vonnis van 14 maart 2012
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[A] HORECA B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[A] FOOD B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[A] BASICS B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseressen in het verzet,
advocaat mr. I.R.J. Thijssen te Amsterdam,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
ONTVANGER VAN DE BELASTINGDIENST AMSTERDAM,
zetelend te Amsterdam,
gedaagde in het verzet,
advocaat mr. E.E. Schipper te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [A] c.s. en Ontvanger genoemd worden. Eisers zullen hierna afzonderlijk Horeca, Food en Basics genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
de dagvaarding van 29 maart 2011, met producties;
- -
de akte houdende wijziging van eis, met producties;
- -
de conclusie van antwoord, met producties;
- -
het tussenvonnis van 24 augustus 2011 waarbij een comparitie is bepaald;
- -
het proces-verbaal van comparitie van 7 december 2011 en de daarin genoemde processtukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
De Belastingdienst Amsterdam heeft over het jaar 2010 naheffingsaanslagen omzetbelasting en loonbelasting aan [A] c.s. opgelegd. [A] c.s. heeft diverse naheffingsaanslagen niet tijdig betaald.
Op 4 oktober 2010 heeft de Ontvanger ten laste van Basics beslag gelegd op roerende zaken voor een belastingschuld van € 26.587,--.
Op 27 oktober 2010 heeft de Ontvanger ten laste van Horeca beslag gelegd op roerende zaken voor een belastingschuld van € 37.141,--.
Op 27 oktober 2010 heeft de Ontvanger ten laste van Food beslag gelegd op roerende zaken voor een belastingschuld van € 6.821,-- en vervolgens cumulatief beslag voor een belastingschuld van € 14.956,--.
2.2.
Op 18 februari 2011 heeft de Ontvanger dwangbevelen aan [A] c.s. betekend ten aanzien van nieuwe naheffingsaanslagen die onbetaald waren gebleven. De nieuwe belastingschuld van Basics betrof € 30.997,--, van Horeca € 46.780,-- en van Food € 16.897,--. Dezelfde dag heeft de Ontvanger ten laste van Horeca, Basics en Food cumulatief belag gelegd voor deze nieuwe schulden. De Ontvanger heeft daarbij 31 maart 2011 aangezegd als datum voor de openbare verkoop van de inbeslaggenomen goederen.
2.3.
Bij dagvaarding van 29 maart 2011 heeft [A] c.s. verzet ingesteld tegen de tenuitvoerlegging van de dwangbevelen van 18 februari 2011.
2.4.
Op 31 maart 2011 zijn de inbeslaggenomen goederen verkocht.
3. Het geschil
3.1.
[A] c.s. vordert, na wijziging van eis, dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorrraad:
- -
[A] c.s. tot goed opposant verklaart en de dwangbevelen buiten werking stelt;
- -
de Ontvanger veroordeelt tot vergoeding van de door de onrechtmatige executoriale verkopingen veroorzaakte schade, nader op te maken bij staat, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 maart 2011.
3.2.
[A] c.s. legt aan haar verzet ten grondslag dat de Ontvanger ten onrechte de versnelde invorderingsprocedure heeft toegepast en dat de Ontvanger geen rechtens te respecteren belang had om tot tenuitvoerlegging over te gaan. De dwangbevelen zijn volgens [A] c.s. nietig. Na wijziging van eis stelt [A] c.s. daarnaast dat de Ontvanger onrechtmatig heeft gehandeld door de openbare verkoop door te zetten in strijd met de schorsende werking die artikel 17 lid 2 Invorderingswet (IW) aan het verzet verbindt.
3.3.
De Ontvanger voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.
De rechtbank verwerpt het verweer van de Ontvanger dat Food niet ontvankelijk is in haar vordering omdat het dwangbevel is gericht aan [A] Food B.V. i.o. Met [A] c.s. is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van een kennelijke vergissing in de dagvaarding en dat de Ontvanger door deze vergissing niet in haar belangen is geschaad. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat het verzet is ingesteld door [A] Food B.V. i.o. (in dit vonnis aangeduid met: Food).
Onrechtmatig handelen
4.2.
Kern van het geschil tussen partijen - na wijziging van eis - is of de Ontvanger onrechtmatig heeft gehandeld door - zonder tussenkomst van de rechter - de schorsende werking van het verzet te negeren en tot openbare verkoop over te gaan.
4.3.
Uit de rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat de rechter de schorsende werking van het verzet opzij kan zetten in het geval van een zwaarwegend belang van de Ontvanger Dit is het geval wanneer de belastingschuldige die op de voet van artikel 17 lid 1 Iw 1990 verzet heeft gedaan tegen de tenuitvoerlegging van een dwangbevel, zijn bevoegdheid misbruikt door de aan het verzet verbonden schorsing van de tenuitvoerlegging in te roepen. Van misbruik van bevoegdheid is sprake als het verzet, gelet op hetgeen de belastingschuldige ter ondersteuning daarvan heeft aangevoerd, zo duidelijk kansloos is dat het belang van de belastingschuldige bij schorsing van de tenuitvoerlegging niet opweegt tegen het belang van de Ontvanger bij voortzetting van de tenuitvoerlegging (HR 7 oktober 1994, LJN: ZC1475 en HR 8 juni 2007, LJN: BA1525).
4.4.
De Ontvanger stelt zich op het standpunt dat hij ook zelfstandig aan de schorsende werking van het verzet voorbij mag gaan, indien, zoals in dit geval:
- -
het verzet evident kansloos is;
- -
de Ontvanger een wezenlijk belang heeft bij voortzetting van de verkoop omdat sprake is van oploop van onverhaalbare belastingschulden;
- -
tussen de verzetdagvaarding en het executietijdstip onvoldoende tijd voorhanden is om de voorzieningenrechter te verzoeken de schorsende werking aan het verzet te ontzeggen;
- -
het Ministerie van Financiën toestemming heeft gegeven om de tenuitvoerlegging voort te zetten.
4.5.
De rechtbank stelt voorop dat ingevolge artikel 17 lid 2 IW het verzet de tenuitvoerlegging van het dwangbevel schorst voor zover deze door het verzet wordt bestreden.
4.6.
De wetsgeschiedenis van artikel 17 IW vermeldt het volgende:
“Door de in de tweede nota van wijziging op te nemen wijziging wordt bereikt dat ingeval verzet is aangetekend tegen de tenuitvoerlegging van het dwangbevel geen kort geding meer behoeft te worden gevoerd om de tenuitvoerlegging - zo deze door de ontvanger zou worden voortgezet - te stoppen. Wij realiseren ons dat door deze wijziging een afwijking ontstaat ten opzichte van het burgerlijk procesrecht waar immers voor de schorsing van de tenuitvoerlegging van een geldschuld in de regel een kort geding nodig is. Ook zijn wij ons bewust van het risico dat van de mogelijkheid tot schorsing van de tenuitvoerlegging misbruik of oneigenlijk gebruik kan worden gemaakt door met het oog daarop in verzet te komen, ook al zijn aan de verzetsprocedure kosten verbonden die een zekere drempel tegen lichtvaardig procederen opwerpen. Niettemin zijn wij, gelet op het grote belang dat de leden van de PvdA-fractie aan deze wijziging hechten, bereid om hen tegemoet te komen door de voor te stellen wijziging. Daarbij zij wel aangetekend dat als mocht blijken dat in de praktijk grote problemen ontstaan als gevolg van deze wijziging, wij niet zullen aarzelen om voor te stellen deze wijziging weer ongedaan te maken." (Nota naar aanleiding van het eindverslag, blz. 21 en 22).
4.7.
De wetgever heeft de schorsende werking van het verzet dus ingevoerd om de rechtsbescherming van de belastingplichtige te verbeteren. De wetgever heeft daarbij het risico van misbruik uitdrukkelijk op de koop toe genomen. Indien de stelling van de Ontvanger zou worden aanvaard dat hij zonder tussenkomst van de rechter aan de schorsende werking voorbij mag gaan, zou dit de rechtsbescherming van de belastingplichtige weer ongedaan maken. De belastingplichtige zou dan alsnog een kort geding procedure moeten starten om de tenuitvoerlegging van het dwangbevel te stoppen. Dit terwijl de wetgever de schorsende werking juist in het leven heeft geroepen om dat te voorkomen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het standpunt van de Ontvanger dat hij onder de onder 4.4 genoemde omstandigheden zonder tussenkomst van de rechter aan de schorsende werking van het verzet voorbij mag gaan, niet verenigbaar is met de wet.
4.8.
Anders dan de Ontvanger leidt de rechtbank uit het arrest van de Hoge Raad van 19 oktober 2001 (LJN: ZC3636) en de conclusie van de Advocaat-Generaal bij dit arrest niet af dat de Ontvanger onder de onder 4.4 genoemde omstandigheden zelfstandig aan de schorsende werking van het verzet voorbij mag gaan. De zaak bij de Hoge Raad betrof een uitzonderlijke situatie. De Ontvanger had na het instellen van het verzet beslag gelegd dat diende ter vervanging van eerder beslag omdat de belastingplichtige dat eerdere beslag had gefrustreerd. In reconventie had de rechtbank de schorsende werking van het verzet - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad - opgeheven omdat het verzet tegen het dwangbevel duidelijk kansloos werd geacht. De vraag die bij het Hof en de Hoge Raad onder meer speelde was of het vervangende beslag in de periode tussen het instellen van het verzet en het opheffen van de schorsende werking rechtmatig was. Gegeven de omstandigheid dat het om een beslag ging dat diende ter vervanging van een eerder beslag dat de belastingplichtige had gefrustreerd en de omstandigheid dat in het kader van de vordering in reconventie tot opheffing van de schorsende werking was geoordeeld dat de belastingplichtige misbruik van bevoegdheid maakte door zich op de schorsende werking te beroepen, werd het latere beslag door de Hoge Raad niet onrechtmatig geoordeeld. De onderhavige zaak betreft een andere situatie. Het belangrijkste verschil is dat in de onderhavige zaak geen sprake is van vervangend beslag. In de onderhavige zaak zijn de goederen waarop beslag is gelegd na het instellen van het verzet verkocht. Verkoop is veel verstrekkender dan beslag. Na openbare verkoop is de belastingplichtige de beslagen goederen defintief kwijt. De zaak bij de Hoge Raad en de onderhavige zaak zijn dus niet met elkaar te vergelijken. Ook de conclusie van de Advocaat-Generaal bij genoemd arrest ondersteunt het standpunt van de Ontvanger niet. De Advocaat-Generaal bepleit slechts dat de Ontvanger bevoegd is de schorsende werking van het verzet te negeren in de specifieke omstandigheden van de zaak bij de Hoge Raad.
4.9.
De rechtbank concludeert dat de Ontvanger niet gerechtigd was om de schorsende werking van het verzet te negeren zonder tussenkomst van de rechter. Door ondanks het ingestelde verzet tot openbare verkoop over te gaan, heeft de Ontvanger in strijd gehandeld met zijn wettelijke plicht om de tenuitvoerlegging te staken. Deze onrechtmatige daad valt de Ontvanger toe te rekenen. De Ontvanger is dan ook gehouden de schade die [A] c.s. daardoor heeft geleden te vergoeden.
Schade
4.10.
[A] c.s. vordert verwijzing naar de schadestaatprocedure. Voor een verwijzing is vereist dat de mogelijkheid van schade aannemelijk is.
4.11.
[A] c.s. stelt dat zij schade heeft geleden door de openbare verkoop van de inbeslaggenomen roerende zaken. Food heeft de onderneming moeten beëindigen en is door de eigenaar van het bedrijfspand en de inboedel aansprakelijk gesteld voor diens schade van € 100.000,--. Daarnaast heeft Food de huurovereenkomst met betrekking tot het bedrijfspand moeten afkopen voor € 36.000,--. Verder heeft Food omzet en daarmee winst gedorven. Ook heeft zij twee werknemers verplicht moeten doorbetalen tot en met juli 2011. De schade die Horeca en Basics hebben geleden bestaat uit het aanschaffen van vervangende inventaris van ruim € 20.000,-- en winstderving, aldus [A] c.s.
4.12.
De rechtbank acht de mogelijkheid dat [A] c.s. door de onrechtmatige verkoop schade heeft geleden bestaande uit gederfde winst (of geleden verlies) in ieder geval aannemelijk. De rechtbank zal de zaak dan ook verwijzen naar de schadestaatprocedure. In de schadestaatprocedure zal ook een oordeel worden gegeven over de gevorderde wettelijke rente.
4.13.
Voor de begroting van de schade in de schadestaatprocedure is van belang of de rechter de schorsende werking van het verzet zou hebben opgeheven als de Ontvanger de voorzieningenrechter hierom voorafgaand aan de openbare verkoop had verzocht. In dat geval zou de openbare verkoop immers op een later moment alsnog (rechtmatig) hebben plaatsgevonden. De voorzieningenrechter zou dit hebben gedaan als sprake was van een zo duidelijk kansloos verzet dat het belang van de belastingschuldige bij schorsing van de tenuitvoerlegging niet zou hebben opgewogen tegen het belang van de Ontvanger bij voortzetting daarvan (zie 4.3). De rechtbank is van oordeel dat de voorzieningenrechter het verzet duidelijk kansloos zou hebben geacht. De rechtbank zal dit toelichten.
4.14.
De verzetsgrond dat niet aan de voorwaarden voor versnelde invordering is voldaan, is kansloos omdat ten aanzien van alle eiseressen in oktober 2010 reeds beslag op roerende zaken was gelegd voor belastingschulden en deze beslagen nog steeds op de zaken rustten op 18 februari 2011. Ingevolge artikel 10 lid 1 sub e IW is versnelde invordering dan toegestaan. De stellingen die [A] c.s. op de comparitie nog heeft opgeworpen, maken dit niet anders. Dat Horeca op 18 februari 2011 nog slechts een bedrag van € 119,-- open had staan van de belastingschuld waarvoor op 27 oktober 2010 beslag was gelegd, is niet relevant. De wet stelt geen eisen ten aanzien van de hoogte van de openstaande schuld waarvoor eerder beslag is gelegd. De - betwiste - stelling van [A] c.s. dat in het bedrag € 119,-- ten onrechte betekeningskosten zijn meegenomen en dat na aftrek van deze kosten er geen schuld van Horeca resteert, is niet onderbouwd, zodat deze stelling reeds daarom niet kan slagen. Anders dan [A] c.s. acht de rechtbank het cumulatieve beslag dat op 27 oktober 2010 ten laste van Food is gelegd niet onrechtmatig. Het enkele feit dat kort daarvoor ook al beslag was gelegd, levert geen misbruik van de bevoegdheid van de Ontvanger op om cumulatief beslag te leggen. Los daarvan, stond op 18 februari 2011 nog een bedrag van € 28,-- open van de belastingschuld waarvoor op 27 oktober 2010 als eerste beslag was gelegd, zodat de Ontvanger reeds op grond van dit eerste beslag op 18 februari 2011 tot versnelde invordering van nieuwe belastingschulden van Food kon overgegaan. Zoals hiervoor overwogen, is de hoogte van de belastingschuld waarvoor eerder beslag is gelegd niet van belang voor de toepassing van de versnelde invorderingsprocedure.
4.15.
De verzetsgrond dat de Ontvanger geen rechtens te respecteren belang had om tot tenuitvoerlegging over te gaan, is eveneens duidelijk kansloos. De schulden van [A] c.s. liepen op en er ontstonden steeds nieuwe belastingschulden. De Ontvanger had dan ook een gerechtvaardigd belang bij de tenuitvoerlegging. De omstandigheid dat de openstaande schuld veel hoger was dan de te verwachten executieopbrengst, maakt de tenuitvoerlegging niet onrechtmatig. De stelling van [A] c.s. dat zij in staat was om binnen 2 à 3 maanden de betalingsachterstand in te halen, is niet onderbouwd. Gesteld noch gebleken is dat [A] c.s. na de betekening van het dwangbevel een concreet betalingsvoorstel aan de Ontvanger heeft gedaan.
4.16.
Op de comparitie heeft Food nog gesteld dat het derdenbeslag op de goederen van [X] automaten BV (hierna: [X]) die zich in het door Food gehuurde bedrijfspand bevonden, onrechtmatig was. Ook deze verzetsgrond zou door de voorzieningenrechter kansloos zijn geoordeeld. Food kan niet in verzet komen tegen de inbeslagname van goederen van [X] omdat deze goederen geen onderdeel van het vermogen van Food uitmaken. Niet is gebleken dat Food een zelfstandig belang had om zich tegen het beslag op de goederen van [X] te verzetten. Dat belang kan in ieder geval niet zijn gelegen in de afspraak tot schadevergoeding die Food met [Y] Monumenten bv, de verhuurder van het bedrijfspand, heeft gemaakt in de overeenkomst tot huurbeëindiging van 11 juni 2011. Alleen al niet omdat deze overeenkomst is gesloten na de openbare verkoop zodat deze overeenkomst geen rol zou hebben gespeeld bij de beoordeling van het verzet door de voorzieningenrechter in de fictieve situatie dat de Ontvanger om opheffing van de schorsende werking zou hebben verzocht voorafgaand aan de openbare verkoop.
4.17.
Het voorgaande betekent dat er van uitgegaan moet worden dat de voorzieningenrechter de schorsende werking van het verzet zou hebben opgeheven als de Ontvanger dit had verzocht. Een vonnis van de voorzieningenrechter zou binnen zes weken na de verzetdagvaarding kunnen zijn verkregen. De rechtbank acht aannemelijk dat de openbare verkoop vervolgens binnen uiterlijk twee weken zou hebben plaatsgevonden. Als schade komt daarom alleen voor vergoeding in aanmerking het verschil tussen de vermogenssituatie waarin [A] c.s. verkeerde na de openbare verkoop op 31 maart 2011 en de vermogenssituatie waarin [A] c.s. zou hebben verkeerd indien de openbare verkoop op 24 mei 2011 (8 weken na de verzetdagvaarding) zou hebben plaatsgevonden.
Overige vorderingen
4.18.
De rechtbank zal het verzet deels gegrond verklaren omdat de Ontvanger in strijd met de schorsende werking van het verzet tot openbare verkoop is overgegaan. Voor het overige is het verzet ongegrond. Nu niet is komen vast te staan dat de dwangbevelen gebreken vertonen, zal de rechtbank de vordering om de dwangbevelen buiten werking te stellen, afwijzen.
4.19.
Aangezien elk van de partijen deels in het ongelijk is gesteld, zal de rechtbank de proceskosten compenseren in de zin dat ieder der partijen de eigen kosten draagt.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1.
verklaart het verzet gedeeltelijk gegrond,
5.2.
veroordeelt de Ontvanger tot vergoeding van de door de onrechtmatige executoriale verkopingen veroorzaakte schade, nader op te maken bij staat,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in de zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.A. Brunner en in het openbaar uitgesproken op 14 maart 2012.(