Hof 's-Hertogenbosch, 05-12-2014, nr. 20-001793-13
ECLI:NL:GHSHE:2014:5120
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
05-12-2014
- Zaaknummer
20-001793-13
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
Verkeersrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2014:5120, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 05‑12‑2014; (Hoger beroep, Op tegenspraak)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2013:CA0343, Bekrachtiging/bevestiging
- Wetingang
- Vindplaatsen
NJ 2015/88 met annotatie van
Jwr 2015/1
Uitspraak 05‑12‑2014
Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-001793-13
Uitspraak : 5 december 2014
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank
Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 17 mei 2013 in de strafzaak met parketnummer 02-667232-12 tegen:
[verdachte],
[1967],
[adres].
Hoger beroep
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, alsnog het primair ten laste gelegde feit bewezen zal verklaren en de verdachte ter zake daarvan zal veroordelen tot een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, en hem de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen zal ontzeggen voor de duur van één jaar.
De verdediging heeft bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde en zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging ter zake van het subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde. Uiterst subsidiair heeft de raadsman betoogd dat het hof de verdachte schuldig zal verklaren zonder oplegging van een straf of maatregel.
Vonnis waarvan beroep
In hoger beroep is op verzoek van het hof door de raadsheer-commissaris gehoord
[neuroloog 1], neuroloog, medisch hoofd epileptologie van het Academisch Centrum voor Epileptologie.
Dr.[neuroloog 1] heeft verklaard dat het mogelijk is dat iemand een epileptische aanval heeft zonder dat de externe verschijnselen die hij doorgaans bij een epileptische aanval heeft, zich voordoen. Op grond van het dossier, wat op voorhand aan de deskundige ter beschikking is gesteld, heeft de deskundige geconcludeerd dat de verdachte lijdt aan symptomatische lokalisatie gebonden epilepsie hetgeen betekent dat de epilepsie een oorsprong heeft door beschadiging in de hersenen, in dit geval veroorzaakt door een hersentumor. Volgens de deskundige is het gelet op de toedracht van het ongeval zeer waarschijnlijk dat de verdachte kortdurende motorische verschijnselen heeft gehad voorafgaand aan het ongeval.
Met de advocaat-generaal en de raadsman van verdachte is het hof dan ook van oordeel dat niet kan worden uitgesloten dat de verdachte direct voorafgaand aan het verkeersongeval een epileptische aanval heeft gehad. Weliswaar heeft de verdachte ter gelegenheid van het onderzoek ter terechtzitting verklaard dat er geen sprake was van de verschijnselen die hij vaker heeft bij een epileptische aanval, zoals het bijten op de tong en urineverlies. Evenwel heeft de in hoger beroep gehoorde deskundige, zoals hiervoor reeds vermeld, verklaard dat een epileptische aanval zich kan voordoen zonder externe verschijnselen.
Gelet hierop, en tezamen met de door de rechtbank genoemde bewijsmiddelen waaronder het proces-verbaal verkeersongevalsanalyse en getuigenverklaringen die inhouden dat de bestelauto op enig moment naar links ging en het leek of de bestuurder zijn stuur omgooide, en er geen ongeval corrigerende maatregelen zijn waargenomen, is het hof van oordeel dat niet uitgesloten kan worden geacht dat verdachte als gevolg van een epileptische aanval met de door hem bestuurde bestelauto op de verkeerde weghelft terecht is gekomen waarna de desastreuze aanrijding met twee dodelijke slachtoffers als gevolg heeft plaatsgevonden.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden naar voren gekomen die aanknopingspunten bieden voor een andere oorzaak van de aanrijding.
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of het rijgedrag van verdachte hem desalniettemin in enig opzicht strafrechtelijk kan worden verweten.
De raadsman heeft in hoger beroep een aantal stukken overgelegd waaronder een zogeheten Eigen verklaring, een door de medisch adviseur [neuroloog 2] van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) opgemaakt rapport van 8 oktober 2009 en een Verklaring van geschiktheid. Uit de Eigen verklaring blijkt dat verdachte heeft aangegeven last te hebben van epileptische aanvallen, dat hij hiervoor medicatie gebruikt en dat hij in november 2008 een aanval heeft gehad waarna hij 3 maanden later weer rijgeschikt werd bevonden. Blijkens het rapport van [neuroloog 2] heeft de deskundige deze informatie bij zijn onderzoek en advies betrokken en is hij op de hoogte van de ziektegeschiedenis van verdachte. Hij komt in zijn rapport tot het advies: geschiktheid voor categorie A/B/BE voor de duur van 5 jaar met code 101 (het hof begrijpt code 101: rijden maximaal 4 uur per dag). Het CBR heeft vervolgens op 3 december 2009 aan verdachte een Verklaring van geschiktheid afgegeven met termijnbeperking. Hieruit blijkt - kort gezegd - dat verdachte door het CBR rijgeschikt is geacht voor een termijn van 5 jaar tot en met
31 oktober 2014 en dat bekend is dat bij verdachte sprake is van een hersentumor en epilepsie.
Verdachte heeft zich na een epileptisch aanval altijd gewend tot zijn behandelend neuroloog. Zo ook na zijn epileptische aanval van 10 september 2010. Bij die gelegenheid is de rijgeschiktheid aan de orde gekomen en is hem te verstaan gegeven 3 maanden niet te rijden. De echtgenote van verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep onder ede verklaard:
"Ik was ook aanwezig bij de gesprekken die mijn man met de neuroloog in het ziekenhuis heeft gevoerd. In september 2010 heeft mijn man een nieuwe aanval gehad. Daarover heeft hij een gesprek met zijn[neuroloog 3] gevoerd. In dezelfde periode is er een
MRI-scan gemaakt van zijn hoofd en de toestand was toen stabiel. Toen is er besloten dat mijn man gedurende een termijn van drie maanden niet mocht autorijden. Ik kan me goed herinneren dat [neuroloog 3] zei dat mijn man drie maanden niet mocht autorijden. Ik was daarbij aanwezig."
Nu verdachte ten tijde van het ongeval beschikte over een geldig rijbewijs, zich na zijn laatste epileptische aanval heeft verstaan met zijn behandelend neuroloog en zich heeft gehouden aan diens aanwijzingen, kan het hof tot geen ander oordeel komen dan dat verdachte in strafrechtelijk opzicht geen verwijt kan worden gemaakt.
Gelet hierop zal het hof zal het vonnis van de rechtbank met inachtneming van het voorgaande bevestigen. BESLISSING
Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door
mr. O.M.J.J. van de Loo, voorzitter,
mr. J.J. van der Kaaden en mr. M.L.P. van Cruchten, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H.M. Vos, griffier,
en op 5 december 2014 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. J.J. van der Kaaden is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.