Rb. Zeeland-West-Brabant, 17-05-2013, nr. 02/667232-12
ECLI:NL:RBZWB:2013:CA0343
- Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum
17-05-2013
- Zaaknummer
02/667232-12
- LJN
CA0343
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBZWB:2013:CA0343, Uitspraak, Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 17‑05‑2013; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2014:5120, Bekrachtiging/bevestiging
- Wetingang
- Vindplaatsen
Jwr 2013/68
Uitspraak 17‑05‑2013
Inhoudsindicatie
Door onder deze omstandigheden af te gaan op hetgeen de neuroloog heeft gezegd, valt verdachte naar het oordeel van de rechtbank in strafrechtelijke zin geen verwijt te maken. Voor de tenlastelegging betekent dit dat verdachte wordt vrijgesproken van het onder primair tenlastegelegde omdat het bestanddeel ‘aanmerkelijke schuld’ niet kan worden bewezen. De onder subsidiair ten laste gelegde overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet kan wel wettig en overtuigend worden bewezen. Omdat de rechtbank echter van oordeel is dat verdachte geen verwijt valt te maken, zal de rechtbank het gedane beroep op afwezigheid van alle schuld honoreren en hem ontslaan van alle rechtsvervolging.
Partij(en)
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/667232-12
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 17 mei 2013
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren [datum en plaats]
wonende te [adres]
raadsman mr. R.E. Drenth, advocaat te Breda
- 1.
Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 6 mei 2013, waarbij de officier van justitie, mr. Janssen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering en als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
met zijn auto een aan zijn schuld te wijten ongeval heeft veroorzaakt waarbij twee personen zijn omgekomen, dan wel met zijn rijgedrag gevaar op de weg heeft veroorzaakt, waardoor twee personen zijn omgekomen, dan wel op het weggedeelte dat bestemd was voor het tegemoetkomende verkeer heeft gereden waardoor een aanrijding is ontstaan waarbij twee personen zijn omgekomen.
3. De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen en baseert zich daarbij op het proces-verbaal van aanrijding, het technisch onderzoek, de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2], de verklaringen van verdachte, de uitdraaien uit het medisch dossier van verdachte, het schriftelijk stuk van dr. [naam] van 7 juni 2012 en de brieven van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: CBR).
De officier van justitie heeft daarbij aangevoerd dat uit de brochure van het Nationaal Epilepsiefonds en de regeling eisen geschiktheid 2000, die vanaf de website van het CBR is te downloaden, zonder meer blijkt dat verdachte na zijn aanval in september 2010 in ieder geval een periode van 6 maanden niet mocht rijden. Aangezien verdachte degene is bij wie sprake is van bijzondere medische omstandigheden dient hij, wanneer sprake is van gewijzigde omstandigheden zoals voornoemde aanval, zelf na te gaan of en zo ja voor hoe lang hij niet mag rijden. De consultatie van een arts voor het vaststellen van zijn medische toestand en de daaruit volgende rechten en plichten, ontslaat verdachte volgens de officier van justitie niet van de zorgverplichting om zichzelf nader te informeren over de mogelijke gevolgen met betrekking tot de rijgeschiktheid en om advies in te winnen bij het CBR, ook al bestaat voor dit laatste geen expliciet in de wet genoemde verplichting. Naar de mening van de officier van justitie doet het feit dat verdachte zich altijd heeft gehouden aan zijn rijbeperking en medicatiegebruik daaraan niet af.
Volgens de officier van justitie is niet vast te stellen of verdachte voorafgaand aan de aanrijding een epileptische aanval heeft gehad en bestaat er daarnaast geen duidelijkheid over wat dr. [naam] aan verdachte na de aanval van september 2010 heeft geadviseerd. Verdachte had de wetenschap dat voor het afgeven van een verklaring omtrent rijgeschiktheid en het bepalen van de beperkingen op het rijbewijs het CBR de juiste instantie was om te benaderen.
De gedraging, te weten niet het verloop van de rijbaan volgen, tegen de geschetste achtergrond van verdachte zelf, te weten het beperkt rijbewijs, een nieuwe aanval in september 2010 en geen toetsing bij het CBR, leveren volgens de officier van justitie voldoende mate van schuld op voor een bewezenverklaring van het in aanzienlijke mate onvoorzichtig rijden door verdachte.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Naar de mening van de raadsman kunnen de ten laste gelegde gedragingen wel bewezen worden verklaard maar niet aan verdachte worden verweten, hetgeen tot vrijspraak van het primair ten laste gelegde feit dient te leiden. Ten aanzien van het onder subsidiair en tweede subsidiair ten laste gelegde feit dient verdachte volgens de raadsman te worden ontslagen van alle rechtsvervolging wegens de afwezigheid van alle schuld.
Naar de mening van de raadsman is het aannemelijk dat er ten tijde van het ongeval sprake is geweest van een epileptische aanval bij verdachte. Daarnaast gaat de raadsman ervan uit dat door dr. [naam] in 2010 tegen verdachte is gezegd dat hij 3 maanden niet mocht rijden.
De raadsman heeft aangevoerd dat het enige materiële verwijt dat aan verdachte wordt gemaakt, is dat hij heeft gehandeld in strijd met een impliciete meldplicht door zijn epileptische aanval van 2010 niet bij het CBR te melden. In de brieven van het CBR is te lezen dat er geen expliciete meldplicht bestaat. Op bladzijde 6 van de brochure van het Nationaal Epilepsiefonds staat dat er bij een epileptische aanval niet langer moet worden gereden en contact moet worden opgenomen met een neuroloog. Verdachte heeft na een aanval steeds zijn behandelend neuroloog geraadpleegd en diens advies ten aanzien van de periode dat hij niet mocht rijden opgevolgd.
Bij de verlenging van het rijbewijs van verdachte in 2009 was voorts het CBR op de hoogte van de epileptische aanval van verdachte in 2008. Er is toen door het CBR niet aan verdachte meegedeeld dat hij de aanval in 2008 meteen had moeten melden.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Op 11 september 2006 heeft verdachte een hersenoperatie ondergaan in verband met een tumor die daarvoor meerdere epilepsieaanvallen veroorzaakte. Na deze operatie heeft hij vanwege zijn medische gesteldheid van het CBR steeds een beperkt rijbewijs gekregen, te weten een rijbewijs met code 101 (een beperking in de duur van het besturen van een auto en een beperking in het vervoeren van medepassagiers).
Op 22 september 2010 heeft verdachte wederom een epileptische aanval gekregen, welke hij niet heeft gemeld aan het CBR, terwijl hij nog steeds voornoemd beperkt rijbewijs had.
Op 27 januari 2011 is verdachte met een bedrijfsauto, zijn een bestelauto van het merk Citroën, na zijn werkdag huiswaarts gegaan en op de Dijkgraaf den Dekkerweg te Werkendam betrokken geraakt bij een ongeval.
Bij dat ongeval was tevens een personenauto van het merk Ford betrokken. De bestuurster van de Ford betrof [slachtoffer 1] en de bijrijdster [slachtoffer 2]. De ter plaatse gekomen verbalisanten zagen dat er een vrouw, die later de bijrijdster bleek te zijn, in het gras lag. Zij zagen dat deze vrouw ernstig gewond was aan haar arm en haar hoofd. Verbalisant [naam verbalisant] zag dat de bestuurster geen teken van leven had. Hij voelde geen pols bij deze vrouw en zag dat haar hoofd voorovergebogen op het stuur lag. Hij hoorde vervolgens van de ambulance verpleegkundige dat de vrouw die in de Ford zat reeds was overleden.
[slachtoffer 2] heeft ten gevolge van het ongeval ernstig inwendig letsel opgelopen en werd voor medische behandeling overbracht naar het UMC te Utrecht. Op 4 februari 2011 is zij volgens de behandelend arts aan haar verwondingen overleden.
Gelet op de aangetroffen krassporen en de bekraste onderzijde van de motor reed de Citroën op het moment van de botsing op de rijstrook voor het tegemoetkomende verkeer. De Citroën botste aldaar met de linkervoorzijde tegen de linkervoorzijde van de Ford.
Ten gevolge van de botsing draaide de Citroën en kwam tegengesteld aan zijn rijrichting midden op de rijbaar tot stilstand. De Ford draaide rechtsom en kwam tegengesteld aan zijn rijrichting in de rechtergrasberm naast de rijbaan tot stilstand. Achter de Ford reed een auto van het merk Dacia, welke uitweek naar rechts, in de grasberm, en met de rechtervoorzijde in botsing kwam met de rechtervoorzijde van de Ford.
Aan de Citroën werden tijdens het onderzoek geen technische gebreken geconstateerd.
Door de getuigen wordt deze toedracht van het ongeval bevestigd.
Betrokkene [getuige 1], de bestuurder van de Dacia, heeft waargenomen dat het voertuig in een hoek van 20 graden met de as van de weg hen tegemoet kwam rijden.
De getuige [getuige 3] heeft verklaard dat de bestelauto op enig moment naar links ging en dat dit erg snel ging. Het leek of de bestuurder van de bestelauto zijn stuur omgooide. De getuige zag dat de bestelauto op de verkeerde weghelft kwam en dat er op dat moment een auto van het merk Ford van tegengestelde richting kwam rijden, waarop er een aanrijding plaatsvond tussen beide voertuigen.
De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden, is of dit ongeval aan de schuld van verdachte is te wijten.
De rechtbank acht aannemelijk dat er bij verdachte voorafgaand aan en ten tijde van het ongeval sprake was van een epileptische aanval. De rechtbank overweegt daartoe dat verdachte bekend is met epilepsie en kort voor de aanrijding vrij snel en op onverklaarbare wijze met zijn bestelbus in zijn geheel op de verkeerde weghelft terecht is gekomen. Door getuigen zijn geen ongevalcorrigerende maatregelen, zoals remmen, waargenomen. Ook anderszins is daar niet van gebleken. Het ongeval heeft plaatsgevonden bij daglicht en op een rechte weg. Er zijn geen verkeersomstandigheden vastgesteld die noodzaakten tot uitwijken.
De rechtbank acht voorts aannemelijk dat dr. [naam], neuroloog, verdachte na de epileptische aanval in september 2010 heeft geadviseerd om drie maanden geen auto te rijden. Zowel verdachte als zijn echtgenote, die bij het gesprek met dr. [naam] aanwezig is geweest, hebben dit verklaard. Daarnaast heeft dr. [naam] dit zelf in eerste instantie ook bevestigd en komt deze periode terug in de door de raadsman overgelegde brief van het UMC.
Naar de mening van de officier van justitie had verdachte een onderzoeksplicht nu hij bekend was met epileptische aanvallen, op de hoogte was van de risico’s daarvan en aan het verkeer wilde deelnemen. De rechtbank overweegt in dat kader dat verdachte na zijn operatie in 2006 contact heeft gezocht met het CBR, waarna hij een beperkt rijbewijs kreeg. In 2009 verliep dit rijbewijs en heeft verdachte een nieuwe keuring ondergaan. Bij die keuring heeft verdachte gemeld dat hij in 2008 een epileptische aanval heeft gehad en als gevolg daarvan, op advies van zijn behandelend neuroloog, gedurende drie maanden geen auto heeft gereden. De verplichting tot het melden van een epileptische aanval bij het CBR is niet opgenomen in enige wettelijke regeling. Voor zover de rechtbank kan beoordelen, is verdachte na iedere epileptische aanval naar een neuroloog gegaan. Bij een dergelijk bezoek is steeds de rijgeschiktheid aan de orde gekomen. De folder van het Nationaal Epilepsie-fonds verwijst ten aanzien van de rijvaardigheid na een epileptische aanval ook naar de neuroloog. Tevens beschikt de neuroloog over de regeling eisen geschiktheid 2000.
Door onder deze omstandigheden af te gaan op hetgeen de neuroloog heeft gezegd, valt verdachte naar het oordeel van de rechtbank in strafrechtelijke zin geen verwijt te maken. Voor de tenlastelegging betekent dit dat verdachte wordt vrijgesproken van het onder primair tenlastegelegde omdat het bestanddeel ‘aanmerkelijke schuld’ niet kan worden bewezen. De onder subsidiair ten laste gelegde overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet kan wel wettig en overtuigend worden bewezen. Omdat de rechtbank echter van oordeel is dat verdachte geen verwijt valt te maken, zal de rechtbank het gedane beroep op afwezigheid van alle schuld honoreren en hem ontslaan van alle rechtsvervolging.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
subsidiair: op 27 januari 2011 te Werkendam, als bestuurder van een voertuig (bedrijfsauto Citroën), daarmee rijdende op de weg, Dijkgraaf den Dekkerweg, dit terwijl hij, verdachte:
- -
op of omstreeks 11 september 2006 een hersenoperatie (in verband met een tumor die daarvoor meerdere epilepsie-aanvallen veroorzaakte) heeft ondergaan en/of (vervolgens)
- -
van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) na deze operatie steeds een beperkt rijbewijs, te weten een rijbewijs met code 101 (beperking in duur besturen van auto en beperking in vervoeren medepassagiers) heeft gekregen in verband met zijn medische gesteldheid en (vervolgens)
- -
op 22 september 2010 wederom een epileptische aanval heeft gekregen en voornoemde aanval niet gemeld heeft aan het CBR, terwijl hij nog steeds voornoemd beperkt rijbewijs (code 101) had en (vervolgens)
- -
niet het verloop van de rijbaan van de weg, te weten de Dijkgraaf den Dekkerweg, te volgen, doch met voornoemde bedrijfsauto op het weggedeelte van die weg, bestemd voor het hem, verdachte, tegemoetkomend verkeer te gaan rijden en op die rijbaan te blijven rijden,
waarna hij verdachte (nagenoeg frontaal), in aanrijding is gekomen met een hem, verdachte, tegemoetkomend motorrijtuig (personenauto, Ford bestuurd door [slachtoffer 1], met als inzittende [slachtoffer 2], waardoor die bestuurster, [slachtoffer 1] werd gedood en die inzittende [slachtoffer 2] werd gedood,
door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt en het verkeer op die weg werd gehinderd,
De rechtbank heeft hierbij kennelijke misslagen verbeterd, waardoor de verdachte niet in zijn belangen is geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid van verdachte
Gelet op hetgeen onder 4.3 is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat verdachte ten aanzien van het onder subsidiair ten laste gelegde feit dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging wegens de afwezigheid van alle schuld.
6. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op artikel 91 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen de artikelen 5, 177, 178 en 188 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
7. De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- -
spreekt verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- -
verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- -
spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
- -
verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
subsidiair: overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994;
- -
verklaart verdachte niet strafbaar voor het bewezen verklaarde en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van den Heuvel, voorzitter, mr. Prenger en mr. Van der Linden, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Van de Vrede, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 17 mei 2013.
Mr. Van den Heuvel en mr. Van der Linden zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
primair: hij op of omstreeks 27 januari 2011 te Werkendam,
als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (bedrijfsauto, Citroën), daarmede rijdende over de weg, te weten de Dijkgraaf den Dekkerweg,
zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval in hoge, althans aanzienlijke mate onvoorzichtig en/of onachtzaam en of onnadenkend en/of ondeskundig:
op 27 januari 2011 voornoemde bedrijfsauto te besturen, dit terwijl hij, verdachte:
- -
op of omstreeks 11 september 2006 een hersenoperatie (in verband met een tumor die daarvoor meerdere epilepsie-aanvallen veroorzaakte) heeft ondergaan en/of (vervolgens)
- -
van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) na deze operatie steeds een beperkt rijbewijs, te weten een rijbewijs met code 101 (beperking in duur besturen van auto en beperking in vervoeren medepasagiers) heeft gekregen in verband met zijn medische gesteldheid en/of (vervolgens)
- -
op of omstreeks 22 september 2010 wederom een epileptische aanval heeft gekregen en/of voornoemde aanval niet gemeld heeft aan het CBR, terwijl hij nog steeds voornoemd beperkt rijbewijs had en/of (vervolgens)
- -
niet het verloop van de rijbaan van de weg, te weten de Dijkgraaf den Dekkerweg, te volgen, doch met voornoemde bedrijfsauto op het weggedeelte van die weg, bestemd voor het hem, verdachte, tegemoetkomend verkeer te gaan rijden en/of op die rijbaan te blijven rijden,
waarna hij verdachte (nagenoeg frontaal), in aanrijding/botsing is gekomen met een hem, verdachte, tegemoetkomend motorrijtuig (personenauto, Ford bestuurd door [slachtoffer1], met als inzittende [slachtoffer 2]), waardoor die bestuurster, [slachtoffer1] werd gedood en/of die inzittende [slachtoffer 2] werd gedood, althans zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht;
subsidiair: hij op of omstreeks 27 januari 2011 te Werkendam, als bestuurder van een voertuig (bedrijfsauto Citroën), daarmee rijdende op de weg, Dijkgraaf den Dekkerweg, dit terwijl hij, verdachte:
- -
op of omstreeks 11 september 2006 een hersenoperatie (in verband met een tumor die daarvoor meerdere epilepsie-aanvallen veroorzaakte) heeft ondergaan en/of (vervolgens)
- -
van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) na deze operatie steeds een beperkt rijbewijs, te weten een rijbewijs met code 101 (beperking in duur besturen van auto en beperking in vervoeren medepasagiers) heeft gekregen in verband met zijn medische gesteldheid en/of (vervolgens)
- -
op of omstreeks 22 september 2010 wederom een epileptische aanval heeft gekregen en/of voornoemde aanval niet gemeld heeft aan het CBR, terwijl hij nog steeds voornoemd beperkt rijbewijs (code 101) had en/of (vervolgens)
- -
niet het verloop van de rijbaan van de weg, te weten de Dijkgraaf den Dekkerweg, te volgen, doch met voornoemde bedrijfsauto op het weggedeelte van die weg, bestemd voor het hem, verdachte, tegemoetkomend verkeer te gaan rijden en/of op die rijbaan te blijven rijden,
waarna hij verdachte (nagenoeg frontaal), in aanrijding/botsing is gekomen met een hem, verdachte, tegemoetkomend motorrijtuig (personenauto, Ford bestuurd door [slachtoffer1], met als inzittende [slachtoffer 2]), waardoor die bestuurster, [slachtoffer1] werd gedood en/of die inzittende [slachtoffer 2] werd gedood, althans zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
tweede subsidiair: hij op of omstreeks 27 januari 2011 te Werkendam,
als bestuurder van een motorvoertuig (bedrijfsauto Citroën) op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, Dijkgraaf den Dekkerweg, niet zoveel mogelijk rechts heeft gehouden, immers reed hij toen en daar op het weggedeelte dat bestemd was voor het tegemoetkomende verkeer, waardoor een aanrijding/botsing is ontstaan, waarbij [slachtoffer1] werd gedood en/of [slachtoffer 2] werd gedood, althans zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht.