Rb. Rotterdam, 20-08-2008, nr. 255273 / HA ZA 06-411
ECLI:NL:RBROT:2008:BE9341
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
20-08-2008
- Zaaknummer
255273 / HA ZA 06-411
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2008:BE9341, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 20‑08‑2008; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
Uitspraak 20‑08‑2008
Inhoudsindicatie
Levering van gestolen of verduisterde auto's. Aansprakelijkheid verkoper te beoordelen op basis van artikel 7:9 en 7:15 BW en niet op basis van artikel 7:17 BW. Nu verkoper te goeder trouw was bij zijn verkrijging, heeft hij de eigendom verkregen en vervolgens geleverd aan de koper. Een eventuele revindicatie door de oorspronkelijke eigenaar is een bijzondere last of beperking in de zin van artikel 7:15 BW. Verduistering is geen diefstal in de zin van artikel 3:86 lid 3 BW. Toerekenbare tekortkoming.
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 255273 / HA ZA 06-411
Uitspraak: 20 augustus 2008
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
[eiseres],
gevestigd te Schiedam,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
procureur en advocaat mr. M.A.D. Bol,
- tegen -
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
procureur en advocaat mr. A.H.J. Strak.
Partijen blijven hierna aangeduid als "[eiseres]" respectievelijk "[gedaagde]".
1 Het verloop van het geding
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- tussenvonnis van deze rechtbank d.d. 26 september 2007 (hierna: het tussenvonnis), waarbij een comparitie van partijen is gelast, en de daaraan ten grondslag liggende
processtukken;
- proces-verbaal van de comparitie van partijen, gehouden op 3 maart 2008;
- akte na comparitie van partijen, van de zijde van [eiseres];
- akte na comparitie tevens antwoordakte, van de zijde van [gedaagde].
2 De nadere beoordeling
A. Inleiding: vaststellingen naar aanleiding van de comparitie en aanvulling van de grondslag van de vordering van [eiseres]
2.1 Op de comparitie van partijen hebben partijen hun standpunten nader toegelicht. Dit leidt tot de volgende vaststellingen:
a. In aanvulling op de vaststaande feiten uit het tussenvonnis, staat tussen partijen als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, tevens het volgende vast:
- de bestelbussen bevonden zich in Nederland toen [gedaagde] deze geleverd kreeg van [persoon];
- [gedaagde] was te goeder trouw bij de verkrijging van de bestelbussen.
b. [gedaagde] heeft op de comparitie verklaard dat zijn beroep op eigendomsverkrijging te goeder trouw alleen ziet op zijn verkrijging en niet op de verkrijging door [persoon] en/of een eerdere schakel in de verkoop. Nu de stelplicht van een verkrijging te goeder trouw door [persoon] of een eerdere schakel in de verkoopketen op [gedaagde] rust – zie overweging 4.3 onder c van het tussenvonnis – is de vraag of [persoon] en eventuele eerdere schakels in de verkoop te goeder trouw waren dan ook niet meer terzake doende.
c. In overweging 4.3 onder b van het tussenvonnis is overwogen dat de rechtbank er voorshands van uitgaat dat ook naar Duits recht een dief of verduisteraar niet bevoegd is om over het gestolene of verduisterde te beschikken. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om zich op de comparitie over deze vraag naar Duits recht uit te laten. Geen van partijen heeft aangegeven dat dit anders ligt, zodat hiervan zal worden uitgegaan.
2.2 [eiseres] heeft bij akte na comparitie de grondslag van haar eis uitgebreid. Zij legt thans tevens aan de vordering ten grondslag dat de bestelbussen niet voldoen aan de verwachtingen die zij mocht hebben op grond van de overeenkomst en zij beroept zich in dit verband op artikel 7:17 BW. Deze aanvullende grondslag kan echter niet leiden tot toewijzing van de vordering van [eiseres]. Immers, de artikelen 7:9 en 7:15 BW zien op rechtsgebreken die kleven aan het geleverde; artikel 7:17 BW ziet op feitelijke gebreken van het geleverde (vergelijk de parlementaire geschiedenis van boek 7 BW). De vraag of [gedaagde] tekortschiet in zijn verplichtingen door levering van gestolen of verduisterde bestelbussen dient daarom (uitsluitend) aan de hand van de artikelen 7:9 en 7:15 BW te worden beantwoord en niet aan de hand van artikel 7:17 BW. Indien [gedaagde] niet tekort geschoten is in de nakoming van zijn verplichtingen onder de artikelen 7:9 en 7:15 BW, komt het risico van inbeslagname door justitie – in de verhouding tussen [gedaagde] en [eiseres] – voor rekening en risico van [eiseres].
B. Artikel 7:9 en 7.15 BW
2.3 Gelet op hetgeen in het tussenvonnis en hiervoor is overwogen, is de vraag dan ook of [gedaagde] de eigendom van de bestelbussen heeft geleverd zonder bijzondere beperkingen en lasten die door [eiseres] niet uitdrukkelijk zijn aanvaard. Hierover wordt thans als volgt overwogen:
a. Indien vast komt te staan dat de bestelbussen in Duitsland of Nederland zijn gestolen of verduisterd, dan geldt dat de dief of verduisteraar niet beschikkingsbevoegd was (zie overweging 2.1 onder c van dit vonnis). Dit geldt tevens voor degene van wie [gedaagde] de bestelbussen heeft gekocht, [persoon], nu gesteld noch gebleken is dat [persoon] of een eerdere schakel in de verkoopketen de eigendom heeft verkregen als verkrijger te goeder trouw (vergelijk overweging 2.1 onder b van dit vonnis).
b. De vraag of [gedaagde] na een (door [eiseres] gestelde en door [gedaagde] betwiste) diefstal of verduistering toch de eigendom heeft verkregen, moet worden beoordeeld naar Nederlands recht, nu de levering aan [gedaagde] plaats vond toen de bestelbussen in Nederland waren (vergelijk overweging 4.3 onder d, laatste volzin, van het tussenvonnis en overweging 2.1 onder a van dit vonnis).
c. Het Nederlandse recht is op dit punt neergelegd in artikel 3:86 BW:
(i) Lid 1 van dit artikel bepaalt dat degene die een roerende zaak anders dan om niet verkrijgt van een beschikkingsonbevoegde toch de eigendom van de zaak verkrijgt, mits hij te goeder trouw is. Nu niet (meer) in geschil is dat [gedaagde] te goeder trouw was bij de verkrijging van de bestelbussen en dat hij er voor heeft betaald, betekent dit dat [gedaagde] de eigendom van de bestelbussen op grond van artikel 3:86 lid 1 BW heeft verkregen. Hij kon die eigendom dus ook leveren aan [eiseres] en heeft daarmee voldaan aan de verplichting tot levering van de eigendom, zoals bedoeld in artikel 7:9 BW.
(ii) Lid 3 van artikel 3:86 BW bepaalt echter dat de eigenaar die het bezit van een zaak door diefstal heeft verloren, deze gedurende drie jaar bij een ieder kan opeisen. De rechtbank is van oordeel dat (de mogelijkheid van) een revindicatie door of namens een bestolen eigenaar een bijzondere last of beperking is in de zin van artikel 7:15 BW.
Dit betekent dat als vast komt te staan dat de bestelbussen zijn gestolen, Kooren¬gevel niet heeft voldaan aan zijn verplichting tot levering van de eigendom zonder bijzondere last of beperking, tenzij [eiseres] deze last of beperking heeft aanvaard (lees: indien [eiseres] het risico op de koop heeft genomen dat de bestelbussen waren gestolen). Hierop wordt hierna onder 2.5 ingegaan.
(iii) De rechtbank is van oordeel dat artikel 3:86 lid 3 BW alleen van toepassing is op een gestolen zaak en niet op een verduisterde zaak. Dit sluit aan bij de tekst van de wet, waarin expliciet wordt gesproken over diefstal, zodat aangenomen moet worden dat de wetgever de uitzondering van artikel 3:86 lid 3 BW hiertoe heeft willen beperken. De rechtbank ziet in de parlementaire geschiedenis van artikel 3:86 lid 3 BW onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat de wetgever met het opnemen van het woord diefstal een verwijzing heeft beoogd naar alle vormen van onvrijwillig bezitsverlies.
Dit betekent dat in het midden kan blijven of de bestelbussen zijn verduisterd. Als dit het geval zou zijn, dan geldt immers dat de oorspronkelijke eigenaar op grond van artikel 3:86 lid 1 BW de eigendom heeft verloren en dat hij de zaken niet kan terugvorderen op grond van artikel 3:86 lid 3 BW. In dat geval is [gedaagde] niet tekortgeschoten in zijn verplichting tot levering van de eigendom van de bestelbussen zonder bijzondere last of beperking en kan de vordering van [eiseres] dus niet worden toegewezen.
2.4 Het voorgaande brengt met zich mee dat vastgesteld moet worden of de bestelbussen zijn gestolen en dat in het midden kan blijven of de bestelbussen zijn verduisterd. Nu op [eiseres] de bewijslast hiervan rust (vergelijk overweging 4.3. onder a van het tussenvonnis), zal [eiseres] overeenkomstig haar bewijsaanbod worden toegelaten tot het bewijs dat de bestelbussen zijn gestolen.
2.5 Indien [eiseres] niet slaagt in dit bewijs, zal haar vordering bij gebrek aan grond¬slag worden afgewezen. Indien [eiseres] slaagt in dit bewijs, dan staat daarmee vast dat [gedaagde] de eigendom niet heeft geleverd zonder bijzondere lasten of beperkingen en is hij daarmee tekortgeschoten in zijn verplichtingen onder artikel 7:15 BW, tenzij [eiseres] deze last of beperking zou hebben aanvaard. [gedaagde] betoogt in dit verband dat op [eiseres] als zakelijke partij een verdergaande onderzoeksplicht rust dan op [gedaagde] als particuliere partij. Dit betoog slaagt niet. Daargelaten dat [gedaagde] op de comparitie van partijen heeft verklaard dat hij al lange tijd in (het herstel van) auto’s zit, heeft [gedaagde] geen voldoende concreet onderbouwde feiten en/of omstandigheden gesteld waaruit volgt dat [eiseres] wel en [gedaagde] niet had kunnen weten dat de bestelbussen gestolen waren. Andere feiten en/of omstandigheden die relevant zouden kunnen zijn voor de vraag of [eiseres] het risico van diefstal heeft aanvaard, zijn gesteld noch gebleken.
2.6 Het voorgaande betekent dat als [eiseres] slaagt in de bewijsopdracht, daarmee vaststaat dat [gedaagde] tekortgeschoten is in de nakoming van zijn verplichtingen onder de koopovereenkomst. In dat geval geeft artikel 6:265 BW aan [eiseres] het recht om de koopovereenkomst te ontbinden en op grond daarvan de koopprijs terug te vorderen. Dit betekent dat bij het slagen van de bewijsopdracht de vordering tot terugbetaling van de koopprijs zal worden toegewezen.
Daarnaast heeft [eiseres] in dat geval op grond van artikel 6:74 BW recht op schade¬vergoeding, tenzij de tekortkoming niet aan [gedaagde] toerekenbaar is. De rechtbank is van oordeel dat het niet-leveren van de eigendom van een verkochte zaak naar verkeersop¬vattingen voor rekening en risico van de verkopende partij komt, behoudens in uitzonder¬lijke omstandigheden die echter gesteld noch gebleken zijn. Dit betekent dat als komt vast te staan dat de bestelbussen zijn gestolen, er sprake is van een toerekenbare tekortkoming en [gedaagde] aansprakelijk is voor de door [eiseres] geleden schade.
De rechtbank onderkent dat dit voor [gedaagde] een hard gelag is, maar is van oordeel dat het op de weg ligt van [gedaagde] en niet van [eiseres] om de schade te verhalen op degene van wie [gedaagde] de bestelbussen heeft gekocht. Immers, [gedaagde] heeft de contacten met [persoon] gehad, zodat het voor hem makkelijker zou moeten zijn om [persoon] aan te spreken dan dat dit voor [eiseres] is. Het risico dat [persoon] geen verhaal biedt of onvindbaar blijkt, kan [gedaagde] niet op [eiseres] afwenden.
2.7 Het verweer van [gedaagde] dat de schade van [eiseres] aan haarzelf is te wijten doordat zij haar verzoekschrift ex artikel 116 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) niet heeft ingediend c.q. toegelicht, slaagt niet. Immers, op grond van het voorgaande geldt – als [eiseres] slaagt in het bewijs dat de bestelbussen waren gestolen – dat aangenomen moet worden dat het verzoek ex artikel 116 lid 3 Sv sowieso niet zou zijn geslaagd.
2.8 Gelet op het voorgaande en gelet op overweging 4.6 van het tussenvonnis zal [eiseres] worden toegelaten tot het bewijs:
- dat de bestelbussen waren gestolen;
- dat [eiseres] de bestelbussen heeft doorverkocht voor een prijs van € 36.500,-- (excl. BTW) en dat zij de koopovereenkomst met haar koper heeft ontbonden naar aanleiding van de inbeslagname van de bestelbussen.
3 De beslissing
De rechtbank,
alvorens verder te beslissen,
- laat [eiseres] toe tot het bewijs:
- dat de bestelbussen waren gestolen;
- dat [eiseres] de bestelbussen heeft doorverkocht voor een prijs van € 36.500,-- (excl. BTW) en dat zij de koopovereenkomst met haar koper heeft ontbonden naar aanleiding van de inbeslagname van de bestelbussen,
- bepaalt dat indien [eiseres] dit bewijs wil leveren door het doen horen van getuigen, deze zullen worden gehoord in het gebouw van deze rechtbank voor de rechter mr. N. Doorduijn;
- bepaalt dat de procureur van [eiseres] binnen twee weken na vonnisdatum aan de rechtbank - sector civiel recht, afdeling planningsadministratie, kamer E 12.43, Postbus 50954, 3007 BR Rotterdam - opgave moet doen van de voor te brengen getuigen en de verhinderdata van de betrokkenen aan haar zijde in de maanden september tot en met december 2008 en dat de procureur van [gedaagde] binnen dezelfde periode opgave moet doen van de verhinderdata van de betrokkenen aan zijn zijde in dezelfde periode, waarna dag en uur van de verhoren zullen worden bepaald;
- bepaalt dat het aan de hand van de opgaven vastgestelde tijdstip, behoudens dringende redenen, niet zal worden gewijzigd.
Dit vonnis is gewezen door mr. N. Doorduijn.
Uitgesproken in het openbaar.
1876/1917