Einde inhoudsopgave
Richtlijn 2004/42/EG inzake de beperking van emissies van vluchtige organische stoffen ten gevolge van het gebruik van organische oplosmiddelen in bepaalde verven en vernissen en producten voor het overspuiten van voertuigen, en tot wijziging van Richtlijn 1999/13/EG
Aanhef
Geldend
Geldend vanaf 30-04-2004
- Bronpublicatie:
21-04-2004, PbEU 2004, L 143 (uitgifte: 30-04-2004, regelingnummer: 2004/42/EG)
- Inwerkingtreding
30-04-2004
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
21-04-2004, PbEU 2004, L 143 (uitgifte: 30-04-2004, regelingnummer: 2004/42/EG)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Bijzondere onderwerpen
Vervoersrecht / Algemeen
Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 inzake de beperking van emissies van vluchtige organische stoffen ten gevolge van het gebruik van organische oplosmiddelen in bepaalde verven en vernissen en producten voor het overspuiten van voertuigen, en tot wijziging van Richtlijn 1999/13/EG
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 95,
Gezien het voorstel van de Commissie,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),
Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (2),
Overwegende hetgeen volgt:
- (1)
Richtlijn 2001/81/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2001 inzake nationale emissieplafonds voor bepaalde luchtverontreinigende stoffen (3) stelt nationale maxima vast voor de emissies van bepaalde verontreinigende stoffen, met inbegrip van vluchtige organische stoffen (hierna ‘VOS’ te noemen) die tegen 2010 moeten worden bereikt als onderdeel van de geïntegreerde strategie van de Gemeenschap om verzuring en troposferische ozon te bestrijden, maar omvat geen grenswaarden voor de emissie van die verontreinigende stoffen uit specifieke bronnen.
- (2)
Teneinde de nationale emissieplafonds voor VOS in acht te nemen, moeten de lidstaten hun aandacht richten op een aantal verschillende categorieën van bronnen van deze emissies.
- (3)
Deze richtlijn vormt een aanvulling op maatregelen die op nationaal niveau worden genomen om te waarborgen dat het emissieplafond voor VOS niet wordt overstegen.
- (4)
Door het ontbreken van communautaire bepalingen kan de wetgeving van de lidstaten waarbij VOS-grenswaarden voor bepaalde productcategorieën worden vastgesteld, uiteenlopen. Deze verschillen, gekoppeld aan het ontbreken van wetgeving op dit vlak in bepaalde lidstaten, kunnen onnodige handelsbelemmeringen en concurrentievervalsing in de interne markt veroorzaken.
- (5)
De nationale wetten en voorschriften waarin, met het oog op de bestrijding van ozon op leefniveau, grenswaarden worden vastgesteld voor het VOS-gehalte van de onder deze richtlijn vallende producten moeten derhalve worden geharmoniseerd, om te verzekeren dat zij het vrije verkeer van deze producten niet beperken.
- (6)
Daar de doelstellingen van het overwogen optreden niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt aangezien de VOS-emissies in een lidstaat de luchtkwaliteit in andere lidstaten beïnvloeden, en een verlaging van de VOS-emissies daarom, gezien de grotere schaal en doeltreffendheid, beter op het niveau van de Gemeenschap kan worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.
- (7)
Het VOS-gehalte van in verven en vernissen en producten voor het overspuiten van voertuigen leidt tot aanzienlijke emissies van VOS in de lucht, hetgeen bijdraagt tot de lokale en grensoverschrijdende vorming van fotochemische oxidanten in de grenslaag van de troposfeer.
- (8)
Het VOS-gehalte van bepaalde verven en vernissen en producten voor het overspuiten van voertuigen zou derhalve, voorzover technisch en economisch uitvoerbaar, zoveel mogelijk moeten worden verminderd met inachtneming van de klimatologische omstandigheden.
- (9)
Voor een vergaande milieubescherming is het nodig dat grenswaarden worden vastgesteld en aangehouden voor het VOS-gehalte van de onder deze richtlijn vallende producten.
- (10)
Er moet worden voorzien in overgangsmaatregelen voor producten die vervaardigd zijn voordat de voorschriften van deze richtlijn van kracht worden.
- (11)
De lidstaten zouden in bepaalde gevallen individuele vergunningen moeten kunnen verlenen voor de verkoop en de aankoop, voor specifieke doeleinden en in strikt beperkte hoeveelheden, van producten die niet voldoen aan de door deze richtlijn bepaalde grenswaarden voor oplosmiddelen.
- (12)
Deze richtlijn is een aanvulling op de communautaire bepalingen inzake de etikettering van chemische stoffen en preparaten.
- (13)
De bescherming van de gezondheid van consumenten en/of werknemers en hun arbeidsmilieu dient niet binnen het toepassingsgebied van deze richtlijn te vallen en deze richtlijn dient dus niet van invloed te zijn op maatregelen die de lidstaten voor dat doel nemen.
- (14)
Toezicht op de grenswaarden voor het gehalte aan organische verbindingen is noodzakelijk om te kunnen beoordelen of de massaconcentraties van VOS die worden aangetroffen in elke categorie onder deze richtlijn vallende verven en vernissen en producten voor het overspuiten van voertuigen, zich binnen de toegestane grenzen bevinden.
- (15)
Aangezien het VOS-gehalte van voor het overspuiten van voertuigen gebruikte producten thans in deze richtlijn wordt gereguleerd, moet Richtlijn 1999/13/EG van de Raad van 11 maart 1999 inzake de beperking van de emissies van vluchtige organische stoffen ten gevolge van het gebruik van organische oplosmiddelen bij bepaalde werkzaamheden en in installaties (4) dienovereenkomstig worden gewijzigd.
- (16)
De lidstaten dienen echter nationale maatregelen te kunnen handhaven of invoeren voor de beperking van emissies tijdens het overspuiten van voertuigen waarbij een laklaag wordt aangebracht op wegvoertuigen als omschreven in Richtlijn 70/156/EEG van de Raad van 6 februari 1970 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan (5), of een deel daarvan, als onderdeel van de reparatie, bescherming of decoratie van voertuigen buiten de fabriek.
- (17)
Deze richtlijn dient niet van toepassing te zijn op producten die worden verkocht voor het exclusieve gebruik in krachtens Richtlijn 1999/13/EG goedgekeurde installaties, waar emissiebeperkende maatregelen een alternatief vormen voor het bereiken van op zijn minst een gelijkwaardige verlaging van de VOS-emissies.
- (18)
De lidstaten dienen regels vast te stellen met betrekking tot sancties voor overtredingen van deze richtlijn en moeten erop toezien dat deze ten uitvoer worden gelegd. De vastgestelde sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.
- (19)
De lidstaten moeten de Commissie in kennis stellen van hun ervaringen bij de toepassing van deze richtlijn.
- (20)
Er dient een evaluatie te worden gemaakt om te bezien of er ruimte is voor een verlaging van het VOS-gehalte van producten die buiten het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen en of de reeds vastgestelde VOS-grenswaarden verder kunnen worden verlaagd.
- (21)
De voor de uitvoering van deze richtlijn vereiste maatregelen, moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (6),
HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Voetnoten
PB C 220 van 16.9.2003, blz. 43.
Advies van het Europees Parlement van 25 september 2003 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 7 januari 2004 (PB C 79 E van 30.3.2004, blz. 1) en standpunt van het Europees Parlement van 30 maart 2004 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).
PB L 309 van 27.11.2001, blz. 22.
PB L 85 van 29.3.1999, blz. 1. Richtlijn gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 284 van 31.10.2003, blz. 1).
PB L 42 van 23.2.1970, blz. 1. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 2004/3/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 49 van 19.2.2004, blz. 36).
PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.