Einde inhoudsopgave
Proceskostenveroordeling en toegang tot de rechter in IE-zaken (BPP nr. XIX) 2017/80
80 Art. 1019h Rv: volledige proceskostenveroordeling als uitgangspunt
C.J.S. Vrendenbarg, datum 15-12-2017
- Datum
15-12-2017
- Auteur
C.J.S. Vrendenbarg
- JCDI
JCDI:ADS582608:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Freudenthal 2016, p. 42.
Kamerstukken II 2005/06, 30392, 3, p. 26: ‘Artikel 14 van de richtlijn verplicht tot een ruime proceskostenveroordeling van de verliezende partij.’
Kamerstukken II 2005/06, 30392, 3, p. 16 (MvT).
Zie bijv. Huydecoper 2004, p. 247-248; Gielen 2005, p. 6 e.v.
Preadvies van de Adviescommissie Intellectuele Eigendom van de Nederlandse Orde van Advocaten van 31 mei 2005 (bijlage bij Kamerstukken II 2005/06, 30392, 3).
COM(2003)46 def.
Ov. 16 considerans bij het richtlijnvoorstel COM(2003)46 def. Zie hiervoor hoofdstuk 2.
COM(2003)46 def., art. 18.
Driessen 2007, p. 343; Truijens 2016, p. 305; Cumming, Freudenthal, Janas 2008, p. 401-419; Wijnbergen 2007, p. 39; Vrendenbarg 2013, p. 160 e.v.; Visser 2016.
Als gezegd vormde met name de proceskostenbepaling van art. 14 IE-Handhavingsrichtlijn een heet hangijzer in het omzettingsproces.1 In de memorie van toelichting bij art. 1019h Rv van 12 december 2005 staat vermeld dat de richtlijnbepaling verplicht tot een ruime proceskostenveroordeling van de verliezende partij.2 Omdat in Nederland tot dan toe (ook) in IE-zaken werd uitgegaan van een forfaitaire kostenveroordeling, achtte de wetgever wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering op het punt van de proceskostenveroordeling noodzakelijk.3 Het op 1 mei 2007 in werking getreden art. 1019h Rv luidt:
‘Voor zover nodig in afwijking van de tweede paragraaf van de twaalfde afdeling van de tweede titel van het eerste Boek en in afwijking van artikel 843a, eerste lid, wordt de in het ongelijk gestelde partij desgevorderd veroordeeld in redelijke en evenredige gerechtskosten en andere kosten die de in het gelijk gestelde partij heeft gemaakt, tenzij de billijkheid zich daartegen verzet.’
In de literatuur werd reeds betoogd dat het forfaitaire kostenstelsel zeer waarschijnlijk niet langer gehandhaafd kon worden in IE-zaken, omdat de Handhavingsrichtlijn duidelijk zou nopen tot een ruimere proceskostenveroordeling in IE-zaken.4 Hetzelfde standpunt werd ingenomen door de geconsulteerde Adviescommissie IE van de Nederlandse Orde van Advocaten. In het Preadvies van 31 mei 2005 staat opgetekend dat de bedoeling van de Handhavingsrichtlijn duidelijk is dat ‘anders dan het in Nederland gebruikelijke systeem, de in het ongelijk gestelde partij de daadwerkelijke kosten die de andere partij heeft gemaakt moet vergoeden’.5
Naar aanleiding van kritische vragen van Kamerleden heeft de minister in de memorie van antwoord van 9 februari 2007 nader verduidelijkt waarop de veronderstelling, dat art. 1019h Rv verplicht tot een ruime proceskostenveroordeling, is gebaseerd.6 Voor het antwoord op de vraag van de leden van de CDA- en VVD- fracties, welke kosten voor vergoeding in aanmerking komen, is aansluiting gezocht bij de Toelichting bij het richtlijnvoorstel van 2003.7 Volgens deze Toelichting van 30 januari 2003 is de strekking van de proceskostenbepaling volledige schadeloosstelling van de rechthebbende.8 Daartoe komen voor vergoeding in aanmerking ‘de gerechtskosten, de honoraria van de advocaat, alsmede de overige kosten die de partij die de zaak heeft gewonnen eventueel heeft gemaakt (bijvoorbeeld onderzoekskosten, deskundigenkosten)’.9 In de MvA is nader uitgelegd dat het hierbij ten dele gaat om kosten die voordien enkel konden worden vergoed op basis van art. 6:96 BW. Zowel bij art. 6:96 BW als 1019h Rv gaat het om reële kosten en niet om forfaitaire bedragen zoals bij art. 237 e.v. Rv, aldus de wetgever.
In de MvA van 2007 is vervolgens benadrukt dat in bepaalde zaken na 1 mei 2006 al toewijzing van de volledige kosten van de advocaat had plaatsgevonden. In de periode voorafgaand aan de inwerkingtreding van de implementatiewet op 1 mei 2007 diende art. 237 e.v. Rv richtlijnconform te worden geïnterpreteerd. In die periode werd geregeld door partijen verwezen naar de memorie van toelichting bij de implementatiewet en de Toelichting bij het richtlijnvoorstel van 2003, met het doel de kosten van de procedure volledig op de wederpartij te kunnen verhalen. Deze betogen zouden weer zijn gevolgd door rechters, die in anticipatie op nieuwe wetgeving eveneens in de veronderstelling waren dat de regel een integrale proceskostenveroordeling tot uitgangspunt neemt.10 Deze rechterlijke uitspraken gaven weer aanleiding voor de Nederlandse wetgever om daarvan melding te maken in de MvA, zodat het beeld ontstond dat toepassing van art. 1019h Rv inderdaad leidt, of moet leiden, tot volledige proceskostenveroordelingen.