HR, 08-09-2015, nr. 14/03291
ECLI:NL:HR:2015:2480
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
08-09-2015
- Zaaknummer
14/03291
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:2480, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 08‑09‑2015; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:1371, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2015:1371, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 02‑06‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:2480, Gevolgd
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2015-0352
Uitspraak 08‑09‑2015
Inhoudsindicatie
Oplegging taakstraf, art. 22b.2 Sr. Gelet op de inhoud van het zich bij de stukken bevindende UJD moet worden aangenomen dat de opgelegde taakstraf niet (of niet geheel) is verricht zonder dat blijkt dat de tenuitvoerlegging is bevolen van de vervangende hechtenis. Het kennelijke oordeel van het Hof dat art. 22b.2 Sr in de weg staat aan de oplegging van een taakstraf is daarom niet begrijpelijk.
Partij(en)
8 september 2015
Strafkamer
nr. S 14/03291
ABO/IC
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 20 juni 2014, nummer 21/000017-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van de strafoplegging en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2 Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt over het oordeel van het Hof dat in de onderhavige zaak geen taakstraf kan worden opgelegd.
2.2.
De verdachte is ter zake van 1. "mishandeling" en
2. "eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd", gepleegd op 23 oktober 2013, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee weken. De strafoplegging is als volgt gemotiveerd:
"Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder artikel 22b, tweede lid van het Wetboek van Strafrecht in aanmerking genomen en vindt daarin de redenen die leiden tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur. Aan verdachte zal, anders dan door de advocaat-generaal is gevorderd, niet tevens een voorwaardelijke straf met daaraan verbonden bijzondere voorwaarden worden opgelegd maar volstaan zal worden met een geheel onvoorwaardelijke straf. Het hof heeft hierbij in overweging genomen dat gelet op de ernst van de feiten en de op te leggen straf de voorgestelde bijzondere voorwaarden te zwaar worden geacht en dat, zoals onder andere blijkt uit het reclasseringsrapport, het risico op onttrekking aan reclasseringstoezicht groot is."
2.3.
Art. 22b, tweede lid, Sr luidt:
"Een taakstraf wordt voorts niet opgelegd in geval van veroordeling voor een misdrijf indien:
1° aan de veroordeelde in de vijf jaren voorafgaand aan het door hem begane feit wegens een soortgelijk misdrijf een taakstraf is opgelegd, en
2° de veroordeelde deze taakstraf heeft verricht dan wel op grond van artikel 22g de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis is bevolen.
(...)."
2.4.1.
Het zich bij de stukken bevindende Uittreksel Justitiële Documentatie van 26 mei 2014 houdt in dat de verdachte bij vonnis van de kinderrechter in de Rechtbank Arnhem van 12 maart 2010 (parketnummer 05-600604-09) wegens "mishandeling", gepleegd op 10 april 2009, is veroordeeld tot een voorwaardelijke werkstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen jeugddetentie, met een proeftijd van 2 jaren en dat het vonnis op 22 maart 2011 onherroepelijk is geworden, met de vermelding "volledig tenuitvoergelegd bij [de Hoge Raad leest:] 05-015131-13". Die tenuitvoerlegging vindt haar bevestiging in de vermelding in het uittreksel, dat met betrekking tot de zaak met het parketnummer 05-015131-13 onder meer inhoudt: "40 Uren Werkstraf subsidiair 20 Dagen Hechtenis, volledige tenuitvoerlegging van 05-600604-09 Executie: --> 24 juli 2013 - 30 oktober 2013. Niet voldaan".
2.4.2.
Gelet hierop moet worden aangenomen dat de opgelegde taakstraf kennelijk niet (of niet geheel) is verricht zonder dat blijkt dat de tenuitvoerlegging is bevolen van de vervangende hechtenis. Het kennelijke oordeel van het Hof dat art. 22b, tweede lid, Sr in de weg staat aan de oplegging van een taakstraf is daarom niet begrijpelijk.
2.5.
Het middel is terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 september 2015.
Conclusie 02‑06‑2015
Inhoudsindicatie
Oplegging taakstraf, art. 22b.2 Sr. Gelet op de inhoud van het zich bij de stukken bevindende UJD moet worden aangenomen dat de opgelegde taakstraf niet (of niet geheel) is verricht zonder dat blijkt dat de tenuitvoerlegging is bevolen van de vervangende hechtenis. Het kennelijke oordeel van het Hof dat art. 22b.2 Sr in de weg staat aan de oplegging van een taakstraf is daarom niet begrijpelijk.
Nr. 14/03291 Zitting: 2 juni 2015 | Mr. T.N.B.M. Spronken Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 20 juni 2014 door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, wegens 1. “mishandeling” en 2. “Eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee weken, met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr.
Mr. B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam, heeft namens de verdachte één middel van cassatie voorgesteld.
Het middel komt op tegen de strafmotivering en bevat de klacht dat noch uit het zich bij de stukken van het geding bevindende Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 26 mei 2014, noch uit enig ander gedingstuk, kan worden afgeleid dat art. 22b, tweede lid, Sr aan het opleggen van een werkstraf in de weg stond.
Het bestreden arrest houdt als strafmotivering, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
“Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder artikel 22b, tweede lid van het Wetboek
van Strafrecht in aanmerking genomen en vindt daarin de redenen die leiden tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur.”
5. Ik ben van mening dat deze overweging niet anders kan worden verstaan dan dat het hof heeft geoordeeld dat art. 22b, tweede lid, Sr aan het opleggen van een werkstraf in de weg stond.
6. Uit het Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 26 mei 2014, dat ingevolge art. 434, eerste lid, Sv aan de Hoge Raad is toegezonden, blijkt dat aan verdachte bij vonnis van 12 maart 2010, parketnummer 05-600604-09, onherroepelijk geworden op 22 maart 2011, een werkstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen jeugddetentie, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren is opgelegd. Hierbij staat vermeld ‘volledig tenuitvoergelegd bij 05-015131-13’.
7. Uit dit Uittreksel blijkt eveneens dat de verdachte bij vonnis van 22 maart 2013, parketnummer 05-015131-13, onherroepelijk geworden op 6 april 2013 is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 weken. Bij deze zaak staat als beslissing tevens vermeld “40 Uren Werkstraf subsidiair 20 Dagen Hechtenis, volledige tenuitvoerlegging van 05-600604-09”, direct gevolgd door “Executie: --> 24 juli 2013 – 30 oktober 2013. Niet voldaan”.
8. Hieruit kan worden afgeleid dat de vordering tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 12 maart 2010 voorwaardelijk opgelegde werkstraf bij vonnis van 22 maart 2013 geheel is toegewezen. Tevens kan daaruit worden opgemaakt dat de opgelegde werkstraf kennelijk niet (of niet geheel) is voldaan.
9. Dat de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis is bevolen, valt uit deze documentatie echter niet af te leiden. Het oordeel van het hof dat art. 22b, tweede lid, Sr aan het opleggen van een werkstraf in de weg stond, is dan ook niet zonder meer begrijpelijk, nu art. 22b, tweede lid, Sr alleen dan aan het opleggen van een taakstraf in de weg staat indien – voor zover hier van belang – op grond van art. 22g Sr de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis is bevolen.
10. Het middel is dan ook terecht voorgesteld.
11. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
12. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch uitsluitend voor wat de beslissingen ter zake van de strafoplegging en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG