NJB 2020/365:Aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting wegens de verhindering van de verdachte of zijn raadsman: toepassing van het overzichtsarrest HR 6 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1934 en het arrest HR 9 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1142 op de situatie waarin de raadsman een aanhoudingsverzoek doet en daarbij op de terechtzitting aangeeft dat hij niet weet waarom de verdachte niet is verschenen en dat hij het mogelijk acht dat de verdachte geen weet heeft van de zitting. Indien de dagvaarding of oproeping voor de terechtzitting in persoon is betekend, kan de rechter het verzoek reeds op deze grond afwijzen wegens onaannemelijkheid van de onderbouwing van het verzoek. Dat ligt anders indien de dagvaarding of de oproeping weliswaar niet in persoon is uitgereikt, maar wel op rechtsgeldige wijze is betekend. In dat geval is een afwijzing van het verzoek tot aanhouding op de grond dat de aan dat verzoek ten grondslag gelegde omstandigheid niet aannemelijk is, alleen mogelijk indien op basis van andere omstandigheden kan worden vastgesteld dat de verdachte daadwerkelijk weet heeft van de zitting. Indien niet kan worden vastgesteld dat de verdachte daadwerkelijk weet heeft van de zitting, dient de rechter een afweging te maken tussen alle bij aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting betrokken belangen. In casu heeft het hof niet begrijpelijk geoordeeld dat de aan het aanhoudingsverzoek ten grondslag gelegde omstandigheid dat de verdachte mogelijk geen weet heeft van de zitting niet aannemelijk is