HR 5 juni 2007, LJN BA1760 m.b.t. het vierde middel.
HR, 02-02-2010, nr. 09/00218 A
ECLI:NL:HR:2010:BK3375
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
02-02-2010
- Zaaknummer
09/00218 A
- Conclusie
Mr. Machielse
- LJN
BK3375
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
Internationaal strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2010:BK3375, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 02‑02‑2010; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BK3375
ECLI:NL:PHR:2010:BK3375, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 03‑11‑2009
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2010:BK3375
- Vindplaatsen
Uitspraak 02‑02‑2010
Inhoudsindicatie
Antilliaanse zaak. 1. Diefstal met geweld. 2. Getuigenverzoek. Ad 1. Het Hof heeft vastgesteld dat de mededader naar de hals van het slachtoffer heeft gegrepen en de ketting van diens nek heeft getrokken, alsmede diens portemonnee met enige kracht uit diens handen heeft getrokken. Gelet hierop is ’s Hofs oordeel dat i.c. sprake is van "geweld met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken" i.d.z.v. art. 325 SrNA onjuist, noch onbegrijpelijk. Ad 2. Het Hof heeft het niet noodzakelijk geacht de in het middel bedoelde getuigen te horen. Met de overweging dat er onvoldoende grond is voor het horen van die getuigen heeft het Hof tot uitdrukking gebracht dat het het daartoe gedane verzoek onvoldoende onderbouwd heeft geacht. Gelet op de inhoud van het verzoek is dat oordeel niet onbegrijpelijk. Anders dan het in het middel wordt aangevoerd, doet daaraan niet af dat medeverdachten in hun eigen strafzaak ontlastend t.a.v. verdachte hadden verklaard. Het Hof heeft die verklaringen in h.b. immers op hun geloofwaardigheid getoetst door die medeverdachten als getuige te horen, waama het tot het oordeel is gekomen dat die verklaringen als ongeloofwaardig terzijde moeten worden gesteld.
2 februari 2010
Strafkamer
nr. 09/00218 A
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba van 19 juni 2008, nummer H 44/08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren op [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in het Huis van Bewaring "Bon Futuro" op Curaçao.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.M. Lintz, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis en tot verwijzing van de zaak naar het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Bewezenverklaring en bewijsvoering
2.1. Overeenkomstig de tenlastelegging is ten laste van de verdachte bewezenverklaard:
"parketnummer 500.541/07 feit 3
dat hij omstreeks 13 mei 2007 op het eiland Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen:
• (onder meer) geld en een ketting, toebehorende aan [slachtoffer 1];
welke diefstal werd vergezeld van geweld tegen [slachtoffer 1] gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken;
welk geweld bestond uit:
• het rukken van voormeld geld uit handen van [slachtoffer 1] en;
• het rukken van voormelde ketting van de hals van [slachtoffer 1];
parketnummer 500.00357/07
dat hij op 11 april 2007 op het eiland Curaçao, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, uit een woning op het adres [a-straat 1], alwaar verdachte en zijn, verdachte's, mededaders zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende, te weten [slachtoffer 2], bevonden, heeft weggenomen:
• geld en een computer en een telefoon en een videocamera en sieraden, toebehorende aan [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3];
welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken;
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestonden uit:
• het plaatsen van een vuurwapen, op het hoofd van die [slachtoffer 2], onderwijl die [slachtoffer 2] opdragende op de vloer (van voormelde woning, alwaar die [slachtoffer 2] zich bevond) te liggen en;
• het slaan van die [slachtoffer 2] en;
• het al dan niet met een hard voorwerp op het hoofd slaan van die [slachtoffer 3]."
2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
- in de zaak met parketnummer 500.541/07, feit 3:
a. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1]:
"Op 12 mei 2007 te omstreeks 23.00 uur bevond ik mij op de parkeerplaats van de Breezes Hotel. Ik wilde naar Mambo gaan en besloot de bestuurder van een personenauto met kenteken [AA-00-BB] te vragen of het ver was naar Mambo. In de genoemde personenauto zat naast de bestuurder een mede-inzittende. Deze zei dat hij mij wilde brengen en stelde voor om in de auto te stappen. Ik ben vervolgens in de auto gestapt achter de mede-inzittende. De bestuurder reed vervolgens vanaf de parkeerplaats van het hotel, in de richting van het vliegtuigcafé. Dit was niet de richting van Mambo. Ik begon op dat moment al te twijfelen aan de juiste bedoeling van beide mannen. Ik zei dat ik uit de auto wilde stappen. Voorbij het vliegtuigcafé stopte de auto langs de kant van de weg. We stonden op dat moment in het donker en er was weinig straatverlichting. De mede-inzittende zei dat hij 2 dollar wilde hebben voor de rit. Ik heb mijn portemonnee uit mijn broekzak gehaald om die 2 dollar te pakken. Direct daarop nam de mede-inzittende met geringe kracht mijn portemonnee, inhoudende $ 50 en een creditcard, uit mijn hand weg. Ook greep hij naar mijn hals en trok mijn ketting van mijn nek. Vanuit mijn broek nam hij nog een keycard weg. Daarna opende hij voor mij de deur en zei dat ik uit de auto moest stappen."
b. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
"Op 12 mei 2007 reed ik in een auto met cijfers [AA-00-BB] in het kenteken. Ik was die avond samen met [betrokkene 1] in de buurt van Bapor Kibra. Wij hebben een Engelssprekende man een lift gegeven. Ik zat achter het stuur en [betrokkene 1] zat naast mij. De man zei dat hij een lift wilde hebben. Op een gegeven moment heb ik de auto gestopt. Ik heb de man gezegd dat hij moest betalen. De lifter stak zijn hand in zijn zak. Hij haalde zijn hand uit zijn zak. [Betrokkene 1] werd boos en trok geld uit de handen van de lifter."
- in de zaak met parketnummer 500.00357/07:
c. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2]:
"Ik lag op 11 april 2007 te omstreeks 21u45 te slapen in mijn slaapkamer in mijn woning aan de [a-straat 1] te Willemstad. Ik werd wakker van gegil van een van mijn zussen [slachtoffer 3] of [betrokkene 2]. Ik liep mijn slaapkamer uit en zag een onbekende man in het gangetje staan. Hij had een fors postuur en was gemaskerd. Hij pakte mij met een hand bij mijn keel en duwde mij zo terug de slaapkamer in. Tegelijkertijd zag en voelde ik dat hij een pistool tegen mijn hoofd drukte. Ik moest plat met mijn buik op de grond gaan liggen. De man legde een T-shirt over mijn hoofd. Ik hoorde op dat moment de stemmen van nog meer overvallers in de woning. De forse man trok mij overeind en duwde mij naar de kluis in de slaapkamer waarop mijn laptop en mijn gsm stonden. Hij pakte deze laptop en gsm. Hij zei vervolgens tegen mij dat ik de kluis moest open maken. Ik wist even de juiste code niet en de man sloeg mij toen tweemaal met kracht met zijn linker vlakke hand tegen mijn hoofd. In zijn rechterhand hield hij nog steeds het pistool vast dat hij tegen mijn hoofd aandrukte. Later bleken de daders te hebben meegenomen NAF 4000, een Sony Laptop, een Samsung GSM, een videocamera en een doos inhoudende sieraden. Ik zag dat mijn zus [slachtoffer 3] aan haar hoofd aan het bloeden was. Zij vertelde mij dat zij door een van de twee andere daders was geslagen."
d. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer 3]:
"Op 11 april 2007 bevond ik mij thuis op [a-straat 1]. Omstreeks 21u45 ging ik de achterdeur van de woning open doen. Toen ik de deur open deed zag ik 3 mannen voor de deur staan. Ik begon gelijk te schreeuwen en een van de mannen hield mijn hand vast. Ik voelde dat de man mij, met een hard voorwerp op mijn hoofd sloeg. Door deze klap voelde ik pijn en werd duizelig. Ik ging op de grond zitten en kon alleen maar horen dat de mannen verder de woning binnen liepen."
e. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 3] (bijgenaamd [betrokkene 3]):
"Op een avond zaten wij - ik, [verdachte], [betrokkene 4], nog twee andere onbekende jongens en een jongen die [betrokkene 5] heet - in de [A]. Ik hoorde dat [verdachte] en [betrokkene 4] een plan begonnen te bedenken om een Chinees in een huis te overvallen. Wij hebben toen allemaal meegewerkt om het plan verder te bedenken. [Betrokkene 5] en ik zijn naar een snack in de buurt van het huis van de Chinees gereden. De andere jongens zijn naar de woning van de Chinees doorgereden. Later zag ik die jongens weer in de buurt van het huis van [verdachte]. Toen hebben we de buit verdeeld. Ik kreeg vierhonderd gulden. [Betrokkene 4], [verdachte] en een andere jongen zouden de woning binnen gaan. De andere jongen zou achter het stuur blijven zitten. [Betrokkene 5] en ik zouden bij de snack een beetje op de uitkijk blijven staan."
f. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 4] (bijgenaamd [betrokkene 4]):
"Op 11 april 2007 ging ik te omstreeks 21u00 van huis naar de [A]. Daar zag ik [betrokkene 3], [verdachte], [betrokkene 5] en twee voor mij onbekende mannen. Ik hoorde dat zij van plan waren een beroving te gaan plegen. Ik ben samen met [verdachte] en de twee voor mij onbekende mannen in een auto gegaan. In de andere auto zat [betrokkene 3] en [betrokkene 5]. Wij zagen een Chinese vrouw naar buiten komen. [verdachte] en de man met de kattenogen hadden elk een vuurwapen in handen. [Verdachte] greep de vrouw vast en zei tegen de andere man om haar vast te houden. Volgens mij heeft de man met de kattenogen haar een klap gegeven. [Verdachte] en ik renden naar een van de kamers. Daar troffen wij een man aan. [verdachte] greep hem vast en vroeg hem waar het geld was. In opdracht van [verdachte] heb ik het geld uit een broek gehaald. [verdachte] vroeg de man naar sieraden. [Verdachte] nam van een kast een laptop en een camera weg. We zijn terug naar de [A] gegaan. Ik had in mijn broekzak 4000 gulden. Deze had ik tussen ons dus [betrokkene 3], [verdachte], [betrokkene 5] en de twee jongens verdeeld, elk had 500 gulden gekregen. [Verdachte] bleef met de laptop en de camera."
2.3. Het Hof heeft ten aanzien van de bewijsvoering voorts nog het volgende overwogen:
"Wat betreft het feit telastgelegd onder parketnummer 900.541/07 feit 3 heeft de raadsvrouw ten onrechte betoogd dat het rukken van geld uit handen en het rukken van een ketting van de hals van het slachtoffer niet gekwalificeerd kan worden als geweld tegen personen en dat geen sprake is geweest van medeplegen. Uit de bewijsmiddelen volgt dat de handelingen van verdachte en/of zijn mededader wel degelijk te duiden zijn als zulk bij het in medeplegen van het misdrijf begaan geweld. Verdachte was de bestuurder van de auto waarin de beroving heeft plaatsgevonden, is een andere kant opgereden dan het slachtoffer had gevraagd en hem was toegezegd, heeft van het slachtoffer geld geëist, is op een donkere plaats gestopt en heeft zich vervolgens niet gedistantieerd van de gewelds- en wegnemingshandelingen door de mededader.
Uit de verklaringen van de ter terechtzitting in hoger beroep verhoorde getuigen is de stelling van de verdachte, als zou hij in weerwil van de andersluidende verklaringen in het strafdossier niet betrokken zijn bij de telastgelegde overval op 11 april 2007 (parketnummer 500.00357/07), bepaaldelijk niet aannemelijk geworden. Genoemde verklaringen zijn dusdanig vaag en inconsistent dat zij als ongeloofwaardig terzijde moeten worden gesteld."
3. Beoordeling van het eerste en het tweede middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beoordeling van het derde middel
4.1. Het middel klaagt dat uit de tot het bewijs van feit 3 (parketnummer 500.541/07) gebezigde bewijsmiddelen niet kan volgen dat sprake was van diefstal vergezeld van geweld gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, omdat de bewezenverklaarde handelingen niet als geweld zijn aan te merken.
4.2. De tenlastelegging is toegesneden op art. 325 SrNA. Daarom moet de in de bewezenverklaarde tenlastelegging voorkomende uitdrukking "geweld met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken" geacht worden aldaar te zijn gebezigd in dezelfde betekenis als daaraan toekomt in dat artikel.
4.3. Art. 325, eerste lid, SrNA luidt:
"Met gevangenisstraf van ten hoogste vier en twintig jaren wordt gestraft diefstal, voorafgaande, vergezeld of gevolgd van geweld of bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heter daad, aan zich zelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren."
4.4. Het Hof heeft vastgesteld dat de mededader naar de hals van het slachtoffer heeft gegrepen en de ketting van diens nek heeft getrokken, alsmede diens portemonnee met enige kracht uit diens handen heeft getrokken. Gelet hierop geeft het oordeel van het Hof dat in de onderhavige zaak sprake is van "geweld met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken" in de zin van art. 325 SrNA geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting, terwijl het evenmin onbegrijpelijk is.
4.5. Het middel is tevergeefs voorgesteld.
5. Beoordeling van het vierde middel
5.1. Het middel klaagt in de zaak met parketnummer 500.00357/07 over de afwijzing van een verzoek tot het horen van [slachtoffers 2 en 3] en van [getuige 1] als getuige.
5.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 8 april 2008 houdt met betrekking tot het getuigenverzoek het volgende in:
"nader onderzoek
De raadsvrouw verzoekt aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting teneinde een aantal personen als getuige ter terechtzitting te doen horen door het Hof en licht dit verzoek mondeling als volgt toe: De verdediging wenst [slachtoffers 2 en 3] te horen over specifieke kenmerken die ze kunnen hebben waargenomen zoals stem, tattoos etc.; De bewaker [getuige 1] dient te worden gehoord daar zijn verklaring bij de politie heel beknopt was. De medeverdachte [betrokkene 3], [betrokkene 4] en [betrokkene 7] dienen te worden gehoord omdat ze bij de behandeling van hun eigen zaak hun verklaringen die [verdachte] incrimineren hebben ingetrokken. De zus van [verdachte], [betrokkene 6] kan worden gehoord over het verloop van de bewuste dag, bijvoorbeeld wanneer [verdachte] thuis is gekomen etc.
De procureur-generaal zegt dat er volgens hem geen noodzaak bestaat tot het horen van de door de verdediging opgevoerde getuigen.
beraad
Het Hof trekt zich terug voor beraad in deze.
hervatting
De voorzitter hervat het onderzoek ter terechtzitting en deelt vervolgens de beslissing van het Hof mede: Hetgeen de raadsvrouw heeft aangevoerd geeft onvoldoende grond voor het oordeel dat het verhoor van getuigen noodzakelijk is. Het verzoek tot het doen horen van de door de verdediging verzochte getuigen wordt derhalve afgewezen.
(...)
beraad
Het Hof trekt zich terug voor beraad.
hervatting
De voorzitter hervat het onderzoek ter terechtzitting en deelt vervolgens de beslissing van het Hof mede: Het Hof is ambtshalve van oordeel dat het verhoor van de volgende getuigen noodzakelijk is:
1. [Betrokkene 3], thans gedetineerd in Bon Futuro;
2. [Betrokkene 4], thans gedetineerd in Bon Futuro;
3. [Betrokkene 7], thans gedetineerd in Bon Futuro."
5.3. Het Hof heeft het niet noodzakelijk geacht de in het middel bedoelde getuigen te horen. Het middel klaagt over de motivering van dat oordeel. Met de overweging dat er onvoldoende grond is voor het horen van die getuigen heeft het Hof tot uitdrukking gebracht dat het het daartoe gedane verzoek onvoldoende onderbouwd heeft geacht. Gelet op de inhoud van het verzoek is dat oordeel niet onbegrijpelijk.
Anders dan in het middel wordt aangevoerd, doet daaraan niet af dat het verzoek mede inhield dat de medeverdachten in hun eigen strafzaak ontlastend ten aanzien van de verdachte hadden verklaard. Het Hof heeft die verklaringen in hoger beroep immers op hun geloofwaardigheid getoetst door die medeverdachten als getuige te horen, waarna het tot het oordeel is gekomen dat die verklaringen als ongeloofwaardig terzijde moeten worden gesteld.
5.4. Het middel faalt.
6. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De verdachte bevindt zich in voorlopige hechtenis. De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van acht jaren.
7. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 6 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
8. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze zeven jaren en zeven maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 2 februari 2010.
Conclusie 03‑11‑2009
Mr. Machielse
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba heeft op 19 juni 2008 het vonnis van het Gerecht in Eerste Aanleg van 28 november 2007, waarbij verdachte voor (parketnummer 500.541/07) feit 3; medeplegen van diefstal, voorafgaande, vergezeld of gevolgd van geweld of bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, en voor (parketnummer 500.00357/07); medeplegen van diefstal, voorafgaande, vergezeld of gevolgd van geweld of bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 jaar en waarin voorwerpen zijn onttrokken aan het verkeer, bevestigd.
2.
Verdachte heeft cassatie ingesteld en mr. J.M. Lintz, advocaat te Rotterdam, heeft een schriftuuur ingezonden, houdende vier middelen van cassatie.
3.1.
Het eerste middel klaagt dat artikel 410 SvNA is geschonden omdat het vonnis van het Gemeenschappelijk Hof (GH) niet door de rechters is ondertekend.
3.2.
Het dossier dat bij de Hoge Raad is ontvangen bevat een door de griffier ondertekend afschrift van het vonnis waarop is aangetekend dat het was getekend door rechters en griffier. Daarmee staat vast dat deze leden van het hof het vonnis daadwerkelijk hebben gewezen en ondertekend, zodat het middel faalt.1.
4.1.
Het tweede middel klaagt over het bewijs van feit 3, meer bepaald het bewijs van het medeplegen. De passagiers in de auto die verdachte bestuurde heeft de beroving gepleegd en nergens blijkt van bewuste samenwerking of gezamenlijke uitvoering.
4.2.
Bewezenverklaard is
‘dat hij omstreeks 13 mei 2007 op het eiland Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toeeigening heeft weggenomen:
- •
(onder meer) geld en een ketting, toebehorende aan [slachtoffer 1], ;
welke diefstal werd vergezeld van geweld tegen [slachtoffer 1] gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken;
welk geweld bestond uit:
- •
het rukken van voormeld geld uit handen van [slachtoffer 1] en;
- •
het rukken van voormelde ketting van de hals van [slachtoffer 1];’
4.3.
Het bewijs van dit feit steunt op de volgende bewijsmiddelen:
- 1.
een proces-verbaal van politie d.d. 13 mei 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2], respectievelijk brigadier en buitengewoon agent bij het Korps Politie Nederlandse Antillen, voor zover inhoudende als verklaring van de aangever [slachtoffer 1];
‘Vandaag 12 mei 2007, omstreeks 23.00 uur bevond ik mij op de parkeerplaats van de Breezes Hotel. Ik wilde naar Mambo gaan en besloot een daar aanwezige bestuurder van een witkleurige personenauto aan te spreken en hem te vragen of het ver was naar Mambo. In de genoemde personenauto (…) zat naast de bestuurder, ook een mede inzittende (…) Het kenteken van de auto was: [AA-00-BB]. De dader 1 zei dat hij mij wilde brengen en stelde voor om in de auto te stappen. Ik ben vervolgens in de auto gestapt (…). De bestuurder reed vervolgens vanaf de parkeerplaats van het genoemde hotel, in de richting van het vliegtuigcafe. Dit was niet de richting van Mambo. Ik begon op dat moment al te twijfelen aan de juiste bedoeling van beiden mannen. Ik zei dat ik uit de auto wilde stappen. (…) Vervolgens reed hij voorbij het genoemde vliegtuig en stopte direct daarna langs de kant van de weg. We stonden op dat moment in het donker en er was weinig straatverlichting.
(…) Ik heb vervolgens mijn portemonnee uit mijn broekzak gehaald (…) Direct daarop nam de dader 1 met geringe kracht, mijn portemonnee uit mijn hand weg. Ook greep hij naar mijn hals en trok mijn ketting van mijn nek. (…) Nadat de dader 1 mijn goederen had weggenomen, opende hij voor mij de deur en zei dat ik uit de auto moest stappen. (…)
Omschrijving weggenomen:
Een portemonnee inhoud $.50,-(…)
Een zilverkleurig halsketting’
- 2.
een proces-verbaal van politie d.d. 7 juni 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 3], respectievelijk buitengewoon agent en brigadier bij het Korps Politie Nederlandse Antillen, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte [verdachte]:
Waar reed je in, voor deze Suzuki Forenza?
‘In een Hyundai, Elantra, kleur: grijs, De cijfers in het kenteken zijn [AA-00-BB] (…) Ik was samen met [betrokkene 1], die avond in de buurt van Bapor Kibra. Wij hebben een Engelssprekende man een lift gegeven. (…) Op dat moment werd [betrokkene 1] boos en trok de bankbiljetten uit de handen van de lifter.’
Voorts heeft het Hof nog in zijn vonnis overwogen:
‘Wat betreft het feit telastgelegd onder parketnummer 900.541/07 feit 3 heeft de raadsvrouw ten onrechte betoogd dat het rukken van geld uit handen en het rukken van een ketting van de hals van het slachtoffer niet gekwalificeerd kan worden als geweld tegen personen en dat geen sprake is geweest van medeplegen. Uit de bewijsmiddelen volgt dat de handelingen van verdachte en/of zijn mededader wel degelijk te duiden zijn als zulk bij het in medeplegen van het misdrijf begaan geweld. Verdachte was de bestuurder van de auto waarin de beroving heeft plaatsgevonden, is een andere kant opgereden dan het slachtoffer had gevraagd en hem was toegezegd, heeft van het slachtoffer geld geëist, is op een donkere plaats gestopt en heeft zich vervolgens niet gedistantieerd van de gewelds- en wegnemingshandelingen door de mededader.’
4.4.
Het middel voert in de eerste plaats aan dat de gebezigde bewijsmiddelen tegenstrijdig zijn omdat volgens de voor het bewijs gebezigde verklaring van aangever de passagier geld eiste terwijl volgens de verklaring van verdachte die voor het bewijs is gebezigd verdachte geld heeft geëist.
4.5.
De bewering dat bewijsmiddel 2 zou inhouden dat verdachte zelf ook geld heeft geëist mist feitelijke grondslag. Dat houdt dit bewijsmiddel niet in. De schriftuur klaagt niet over een tegenstrijdigheid tussen de inhoud van de bewijsmiddelen, waaruit blijkt dat de passagier geld heeft geëist enerzijds en de bewijsoverweging, waarin het hof heeft aangenomen dat dat de verdachte geld heeft geëist van het slachtoffer anderzijds, zodat ik dit punt ook laat rusten maar, niet dan na er op te hebben gewezen dat verdachte zelf ter terechtzitting in hoger beroep van 8 april 2008 heeft verklaard tegen aangever te hebben gezegd dat hij meer geld wilde.
4.6.
Voorts voert de steller aan dat er een duidelijke en andere verklaring is voor het feit dat verdachte geld vroeg; de verdachte wilde geld voor het vervoer van aangever. De verklaring voor het feit dat verdachte op een donkere plaats is gestopt is erin gelegen dat aangever wilde dat er gestopt werd. Uit het een noch uit het onder volgt dat er een bewuste samenwerking was of gezamenlijke uitvoering. Verdachte heeft zich niet gedistantieerd van zijn mededader, maar dat is niet zo vreemd, aldus het middel, omdat alles zich zeer snel voltrok en omdat ook niet van verdachte zou mogen worden gevergd dat hij zijn eigen auto achterliet. Aan dat alles kan niet afdoen dat verdachte een andere richting is uitgereden dan aangever had gevraagd.
4.7.
Met dat laatste ben ik het niet eens. Uit de aangifte is op te maken dat aangever is uitgenodigd om in te stappen, waarna hij naar zijn bestemming zou worden gebracht. Maar de bestuurder, verdachte, reed direct vanaf de parkeerplaats een andere richting in. Daaruit heeft het hof opgemaakt dat verdachte en zijn maat al direct niet van plan waren aangever naar de plaats van bestemming te brengen, maar iets anders. Gelet op de afloop van het gebeuren waarbij een portemonnee met inhoud en een zilverkleurige halsketting van aangever werden afgepakt, heeft het hof niet onbegrijpelijk gemeend dat vanaf de aanvang het plan bij de verdachte en zijn maat voorzat om deze toerist te beroven. Verdachte is niet door de gewelddadige handelingen van de mededader plotseling voor een voldongen feit gesteld, maar de handelingen van verdachte waren er vanaf het begin af aan op gericht aangever naar een plaats te brengen waar deze niet naartoe wilde. Dat het hof heeft aangenomen dat verdachte aldus, klaarblijkelijk in samenwerking met de medeverdachte, de beroving op deze wijze heeft ingeleid acht ik niet onbegrijpelijk.
5.1.
Het derde middel klaagt dat het hof op ontoereikende wijze heeft geantwoord op het verweer dat wat de mededader heeft gedaan geen ‘geweld’ oplevert in de zin van art. 325 SrNA. Een verweer van die strekking is in hoger beroep gevoerd en het hof heeft volstaan met de overweging dat de handelingen van verdachte en/of zijn mededader wel degelijk te duiden zijn als zulk bij het in medeplegen van het misdrijf begaan geweld. Maar er was volgens bewijsmiddel 1 slechts sprake van het aanwenden van geringe kracht bij het pakken van de portemonnee. Voorts kan niet blijken met welke kracht de ketting is afgenomen. Het hof had moeten vaststellen dat de kracht voldoende zou zijn geweest om verzet te breken als dat werd geboden. Evenmin volgt uit de bewijsmiddelen dat het eventuele geweld is gepleegd met het oogmerk om de diefstal gemakkelijk te maken. Het wegnemen heeft bestaan in de handelingen die tevens als geweld zijn aangemerkt zodat van een vergemakkelijking van het een door het ander geen sprake kan zijn.
5.2.
Ik wijs er eerst op dat de diefstal nog niet voltooid hoeft te zijn op het moment dat met geweld iets wordt afgepakt. Dat afpakken kan een begin van het wegnemen zijn maar onder omstandigheden kan het wegnemen eerst voltooid zijn wanneer het slachtoffer de feitelijke heerschappij over het afgepakte voorwerp heeft verloren, hetgeen nog niet zo hoeft te zijn als het voorwerp uit zijn handen is geraakt.
5.3.
Met betrekking tot het wegnemen van de portemonnee blijkt niet meer dan dat deze uit de hand van het slachtoffer is gepakt waarbij geringe kracht werd aangewend. Hier heeft de steller van het middel mijns inziens gelijk: zo'n handelen is niet als geweld te duiden, hoogstens als een feitelijkheid, maar dat is onvoldoende. Onduidelijk is voorts op welke wijze de ketting van de nek van het slachtoffer is getrokken. Als vast zou staan dat de ketting kapot is getrokken zou er zeker wel van geweld gesproken kunnen worden. Als de ketting over het hoofd van de nek van het slachtoffer is getrokken ligt dat minder voor de hand, evenmin als het uittrekken van andermans schoenen altijd een daad van geweld moet zijn. Nu hier onzekerheid bestaat is mijns inziens de bewezenverklaring van dit feit ontoereikend met redenen omkleed.
6.1.
Het vierde middel klaagt over de afwijzing van het verzoek om een aantal getuigen roepen. Deze getuigen zouden kunnen verklaren over de daders van de overval in de woning, voor welk feit verdachte ook veroordeeld is.
6.2.
Bewezenverklaard is
‘dat hij op 11 april 2007 op het eiland Curaçao, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, uit een woning op het adres [a-straat 1], alwaar verdachte en zijn, verdachte's, mededaders zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende, te weten [slachtoffer 2], bevonden, heeft weggenomen:
- •
geld en een computer en/ef een telefoon en een videocamera en sieraden toebehorende aan [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3]
welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/ef gemakkelijk te maken welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit:
- •
het plaatsen van een vuurwapen op het hoofd van die [slachtoffer 2], onderwijl die [slachtoffer 2] opdragende op de vloer (van voormelde woning, alwaar die [slachtoffer 2] zich bevond) te liggen
en
- •
het slaan van die [slachtoffer 2] en;
- •
het al dan niet met een hard voorwerp op het hoofd slaan van die [slachtoffer 3].’
6.3.
Het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 8 april 2008 houdt het volgende in:
‘nader onderzoek
De raadsvrouw verzoekt aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting teneinde een aantal personen als getuige ter terechtzitting te doen horen door het Hof en licht dit verzoek mondeling als volgt toe:
De verdediging wenst [slachtoffers 2 en 3] te horen over specifieke kenmerken die ze kunnen hebben waargenomen zoals stem, tattoos etc,;
De bewaker [getuige 1] dient te worden gehoord daar zijn verklaring bij de politie heel beknopt was.
De medeverdachte [betrokkene 3], [betrokkene 4] en [betrokkene 7] diene te worden gehoord omdat ze bij de behandeling van hun eigen zaak hun verklaringen die [verdachte] incrimineren hebben ingetrokken.
De zus van [verdachte], [betrokkene 6] kan worden gehoord over het verloop van de bewuste dag, bijvoorbeeld wanneer [verdachte] thuis is gekomen etc.
De procureur-generaal zegt dat er volgens hem geen noodzaak bestaat tot het horen van de door de verdediging opgevoerde getuigen.
beraad
Het Hof trekt zich terug voor beraad in deze.
hervatting
De voorzitter hervat het onderzoek ter terechtzitting en deelt vervolgens de beslissing van het Hof mede:
Hetgeen de raadsvrouw heeft aangevoerd geeft onvoldoende grond voor het oordeel dat het verhoor van getuigen noodzakelijk is. Het verzoek tot het doen horen van de door de verdediging verzochte getuigen wordt derhalve afgewezen.’
Vervolgens heeft het hof toch nog ambtshalve beslist om de medeverdachten te horen en daartoe het onderzoek ter terechtzitting voor bepaalde tijd aangehouden. Op 3 juni 2008 zijn de medeverdachten als getuige gehoord. Allen hebben zij verklaard dat verdachte niet bij de overval betrokken was.
6.4.
Degenen die verdachte hebben aangewezen als een van de daders van de overval hebben hun belastende verklaringen ingetrokken en zijn daarbij gebleven toen zij als getuige door het Hof zijn gehoord. Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat het de verdachte zou zijn geweest die bij de deur de Chinese vrouw heeft vastgegrepen en daarna de Chinese man heeft vastgepakt. De verdachte zou zelf de laptop en de camera hebben meegenomen (bewijsmiddel 7). Bewijsmiddel 5 houdt de verklaring in van [getuige 1]. Deze heeft drie mannen voorbij zien lopen met vuurwapens, hoorde dat gesproken werd over een overval op Chinezen en zag dat dader 1 de ingang van de woning binnen ging en de Chinees (bedoeld zal zijn de Chinese vrouw) met zijn wapen heeft geslagen. Bewijsmiddel 4 bevat de verklaring van het vrouwelijke slachtoffer. Zij zag drie mannen voor de deur, begon te schreeuwen en werd toen vastgepakt en geslagen door een van de mannen. Volgens bewijsmiddel 7 zou dit verdachte moeten zijn geweest. Uit bewijsmiddel 3 is af te leiden dat het mannelijke slachtoffer is geslagen door een van de overvallers. Kortom, aannemelijk is dat beide slachtoffers van de overval en [getuige 1] verdachte, als die betrokken is geweest bij de overval, op korte afstand hebben kunnen zien. Nu het aan het Hof bekend was dat de belastende verklaringen van de medeverdachten waren ingetrokken en nu verdachte steeds heeft ontkend acht ik het onbegrijpelijk dat het hof hetgeen de advocaat heeft aangevoerd van onvoldoende gewicht heeft gevonden om het verhoor in ieder geval van deze drie getuigen noodzakelijk te maken.
Het middel komt mij gegrond voor.
7.
De twee eerste middelen falen, middel 3 en 4 acht ik gegrond. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging aanleiding behoort te geven.
8.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden vonnis en tot terugwijzing van de zaak naar het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 03‑11‑2009