Einde inhoudsopgave
Richtlijn 2006/118/EG betreffende de bescherming van het grondwater tegen verontreiniging en achteruitgang van de toestand
Bijlage II Drempelwaarden voor grondwaterverontreinigende stoffen en indicatoren van verontreiniging
Geldend
Geldend vanaf 11-07-2014
- Bronpublicatie:
20-06-2014, PbEU 2014, L 182 (uitgifte: 21-06-2014, regelingnummer: 2014/80/EU)
- Inwerkingtreding
11-07-2014
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
20-06-2014, PbEU 2014, L 182 (uitgifte: 21-06-2014, regelingnummer: 2014/80/EU)
- Vakgebied(en)
Waterrecht (V)
Deel A. Richtsnoeren voor de vaststelling van drempelwaarden door de lidstaten overeenkomstig artikel 3
De lidstaten bepalen voor alle verontreinigende stoffen of indicatoren van verontreiniging de drempelwaarden op grond waarvan, conform de analyse van de kenmerken krachtens artikel 5 van Richtlijn 2000/60/EG, wordt vastgesteld dat grondwaterlichamen of groepen grondwaterlichamen het gevaar lopen geen goede chemische toestand van het grondwater te bereiken.
De drempelwaarden worden zodanig vastgesteld dat, mochten de monitoringresultaten in een representatief monitoringpunt de drempelwaarden overschrijden, dit wijst op een risico dat niet is voldaan aan een of meer van de voorwaarden voor een goede chemische toestand van het grondwater als bedoeld in artikel 4, lid 2, onder c), punten ii), iii) en iv).
Bij het vaststellen van drempelwaarden nemen de lidstaten de volgende richtsnoeren in acht:
- 1.
De vaststelling van de drempelwaarden moet gebaseerd zijn op:
- a)
de mate van interacties tussen het grondwater en de bijbehorende aquatische en daarvan afhankelijke terrestrische ecosystemen;
- b)
de belemmering voor het rechtmatige gebruik of rechtmatige functies, feitelijk of potentieel, van het grondwater;
- c)
alle verontreinigende stoffen waardoor grondwaterlichamen als gevaarlopend worden aangemerkt, rekening houdend met de in deel B opgenomen minimumlijsten;
- d)
de hydrogeologische kenmerken, onder meer informatie over achtergrondniveaus en waterbalans.
- 2.
Bij de bepaling van de drempelwaarden moet tevens rekening worden gehouden met de oorsprong van de verontreinigende stoffen, het mogelijk natuurlijk voorkomen ervan, hun toxicologische kenmerken, dispersie eigenschappen, persistentie en vermogen tot bioaccumulatie.
- 3.
Daar waar hoge achtergrondniveaus van stoffen of ionen of indicatoren daarvan voorkomen ten gevolge van natuurlijke hydrogeologische oorzaken, wordt met deze achtergrondniveaus in het betrokken grondwaterlichaam rekening gehouden bij het vaststellen van de drempelwaarden. Bij het bepalen van de achtergrondniveaus moeten de volgende beginselen in acht worden genomen:
- a)
de bepaling van achtergrondniveaus moet worden gebaseerd op de karakterisering van grondwaterlichamen overeenkomstig bijlage II bij Richtlijn 2000/60/EG en op de resultaten van de monitoring van het grondwater overeenkomstig bijlage V bij die richtlijn. Bij de monitoringstrategie en interpretatie van de gegevens moet rekening worden gehouden met het feit dat de grondwaterstroming en -chemie zowel lateraal als verticaal variëren;
- b)
wanneer slechts beperkte grondwatermonitoringsgegevens beschikbaar zijn, moeten meer gegevens worden verzameld en in de tussentijd moeten achtergrondniveaus worden bepaald op basis van die beperkte gegevens, in voorkomend geval door een vereenvoudigde benadering met een subset van monsters waarvoor de indicatoren geen invloed van menselijke activiteiten hebben ondergaan. Informatie over de geochemische overdrachten en processen moet, indien beschikbaar, ook in aanmerking worden genomen;
- c)
wanneer onvoldoende grondwatermonitoringsgegevens beschikbaar zijn en de informatie over de geochemische overdrachten en processen ontoereikend is, moeten meer gegevens en informatie worden verzameld, en in de tussentijd moeten achtergrondniveaus worden ingeschat, in voorkomend geval op basis van statistische resultaten voor hetzelfde type watervoerende lagen in andere gebieden waarvoor voldoende gegevens voorhanden zijn.
- 4.
De bepaling van drempelwaarden moet worden ondersteund door een controlemechanisme voor de verzamelde gegevens, gebaseerd op een evaluatie van de kwaliteit van de gegevens, analytische overwegingen en achtergrondniveaus voor stoffen die zowel natuurlijk als door menselijke activiteiten kunnen voorkomen.
Deel B. Minimumlijsten van verontreinigende stoffen en indicatoren ten aanzien waarvan de lidstaten de vaststelling van drempelwaarden overeenkomstig artikel 3 moeten overwegen
- 1.
Stoffen of ionen of indicatoren die zowel natuurlijk als ten gevolge van menselijke activiteiten kunnen voorkomen
Arsenicum
Cadmium
Lood
Kwik
Ammonium
Chloride
Sulfaat
Nitriet
Fosfor (totaal)/Fosfaten (2)
- 2.
Synthetische (door de mens gemaakte) stoffen
Trichloorethyleen
Tetrachloorethyleen
- 3.
Parameters voor zout- of andere indringing (1)
Conductiviteit
Deel C. Door de lidstaten te verstrekken informatie met betrekking tot de verontreinigende stoffen en de indicatoren daarvan waarvoor drempelwaarden zijn bepaald
De lidstaten voegen in het overeenkomstig artikel 13 van Richtlijn 2000/60/EG ingediende stroomgebiedbeheersplan informatie bij over de wijze waarop de in deel A van deze bijlage omschreven procedure is gevolgd.
In het bijzonder verstrekken de lidstaten:
- a)
gegevens over elk van de grondwaterlichamen of groepen grondwaterlichamen die als gevaarlopend zijn aangemerkt, met inbegrip van:
- i)
de omvang van dat lichaam;
- ii)
elke verontreinigende stof of indicator van verontreiniging die typisch is voor grondwaterlichamen die als gevaarlopend worden aangemerkt;
- iii)
de milieukwaliteitsdoelstellingen waarop het risico betrekking heeft, zoals het werkelijke of mogelijke rechtmatige gebruik of de rechtmatige functies van het grondwaterlichaam en de relaties tussen de grondwaterlichamen en de bijbehorende oppervlaktewateren en daarvan rechtstreeks afhankelijke terrestrische ecosystemen;
- iv)
in het geval van natuurlijk voorkomende stoffen, de natuurlijke achtergrondniveaus daarvan in het grondwaterlichaam;
- v)
informatie over de overschrijdingen indien de drempelwaarden worden overschreden;
- b)
de drempelwaarden die hetzij op nationaal niveau, hetzij op het niveau van het stroomgebieddistrict of het deel van het internationaal stroomgebieddistrict dat binnen het grondgebied van een lidstaat ligt, hetzij voor een grondwaterlichaam of een groep grondwaterlichamen van toepassing zijn;
- c)
het verband tussen de drempelwaarden en elk van de volgende gegevens:
- i)
in het geval van natuurlijk voorkomende stoffen, de achtergrondniveaus;
- ii)
de bijbehorende oppervlaktewateren en daarvan rechtstreeks afhankelijke terrestrische ecosystemen;
- iii)
milieukwaliteitsdoelstellingen en andere geldende waterbeschermingsnormen op nationaal, internationaal of EU-niveau;
- iv)
alle relevante informatie betreffende toxicologische en ecotoxicologische kenmerken, persistentie en het vermogen tot bioaccumulatie, en de dispersie-eigenschappen van de verontreinigende stoffen;
- d)
de methodologie voor het bepalen van de achtergrondniveaus op basis van de beginselen van punt 3 van deel A;
- e)
de redenen waarom geen drempelwaarden zijn vastgesteld voor een of meer van de in deel B bedoelde verontreinigende stoffen en indicatoren;
- f)
de belangrijkste onderdelen van de beoordeling van de chemische toestand van het grondwater, met inbegrip van het niveau, de methode en de aggregatieperiode van de monitoringsresultaten, de omschrijving van de aanvaardbare mate van overschrijding en de methode voor de berekening ervan, zulks overeenkomstig artikel 4, lid 2, onder c), i), en punt 3 van bijlage III.
Wanneer een van de in punten a) tot en met f) bedoelde gegevens niet is verwerkt in de stroomgebiedbeheersplannen, verstrekt de lidstaat in het plan de redenen hiervoor.