Einde inhoudsopgave
Richtlijn 2006/118/EG betreffende de bescherming van het grondwater tegen verontreiniging en achteruitgang van de toestand
Bijlage IV Vaststelling en omkering van significante en aanhoudende stijgende trends
Geldend
Geldend vanaf 16-01-2007
- Bronpublicatie:
12-12-2006, PbEU 2006, L 372 (uitgifte: 27-12-2006, regelingnummer: 2006/118/EG)
- Inwerkingtreding
16-01-2007
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
12-12-2006, PbEU 2006, L 372 (uitgifte: 27-12-2006, regelingnummer: 2006/118/EG)
- Vakgebied(en)
Waterrecht (V)
Deel A. Vaststelling van significante en aanhoudende stijgende trends
De lidstaten stellen significante en aanhoudende stijgende trends vast in alle grondwaterlichamen of groepen grondwaterlichamen die overeenkomstig bijlage II van Richtlijn 2000/60/EG als gevaar lopend zijn aangemerkt, rekening houdend met de volgende eisen:
- 1.
overeenkomstig punt 2.4 van bijlage V van Richtlijn 2000/60/EG wordt het monitoringprogramma opgesteld met het oog op het aan het licht brengen van significante en aanhoudende stijgende trends in de concentraties van de uit hoofde van artikel 3 van deze richtlijn vastgestelde verontreinigende stoffen;
- 2.
de vaststelling van significante en aanhoudende stijgende trends wordt gebaseerd op de volgende procedure:
- a)
monitoringfrequenties en monitoringlocaties worden zodanig bepaald dat:
- i)
de nodige gegevens worden ingewonnen om stijgende trends met voldoende betrouwbaarheid en nauwkeurigheid van natuurlijke variatie te kunnen onderscheiden;
- ii)
stijgende trends tijdig kunnen worden vastgesteld, zodat maatregelen kunnen worden getroffen om voor het milieu significante nadelige veranderingen in de kwaliteit van het grondwater te voorkomen, of ten minste zoveel mogelijk te mitigeren; deze vaststelling wordt indien mogelijk voor het eerst in 2009 uitgevoerd, rekening houdend met bestaande gegevens, in het kader van het in artikel 13 van Richtlijn 2000/60/EG omschreven rapport over de vaststelling van trends in het eerste stroomgebiedbeheersplan, en vervolgens ten minste om de zes jaar;
- iii)
rekening kan worden gehouden met tijdsafhankelijke fysische en chemische kenmerken van het grondwaterlichaam, met inbegrip van de grondwaterstroming en de infiltratie en de filtratiesnelheid in de bodem of ondergrond;
- b)
de gebruikte monitoring- en analysemethodes beantwoorden aan internationale beginselen inzake kwaliteitscontrole — in voorkomend geval CEN-normen of nationale gestandaardiseerde methodes — om gelijkwaardige wetenschappelijke kwaliteit en vergelijkbaarheid van de verkregen gegevens te verzekeren;
- c)
de beoordeling wordt gebaseerd op een statistische methode, zoals regressieanalyse, voor trendanalyse van tijdreeksen van individuele monitoringpunten;
- d)
om vertekening bij het vaststellen van trends te vermijden, worden alle meetwaarden beneden de kwantificeringslimiet bepaald op de helft van de waarde van de hoogste kwantificeringslimiet in de tijdreeksen, behalve voor bestrijdingsmiddelen (totaal).
- 3.
met het oog op de rapportage over de vaststelling van trends in het kader van het eerste stroomgebiedbeheersplan als omschreven in artikel 13 van Richtlijn 2000/60/EG, wordt voor de vaststelling van significante en aanhoudende stijgende trends in de concentratie van stoffen, die zowel natuurlijk als ten gevolge van menselijke activiteiten voorkomen, rekening gehouden met de basislijnniveaus en, indien voorhanden, de gegevens die vóór het begin van het monitoringprogramma werden vergaard.
Deel B. Beginpunten voor omkering van trends
De lidstaten bewerkstelligen de omkering van een significante en aanhoudende stijgende trend, overeenkomstig artikel 5, met inaanmerkingneming van de volgende voorschriften:
- 1.
het beginpunt voor de toepassing van maatregelen om een significante en aanhoudende stijgende trend om te keren is dat de concentratie van de verontreinigende stof 75 % bedraagt van de parameterwaarden van de grondwaterkwaliteitsnormen van bijlage I en van de drempelwaarden die zijn vastgesteld overeenkomstig artikel 3, tenzij:
- a)
een eerder beginpunt vereist is om door het nemen van trendomkeringsmaatregelen op de meest kostenefficiënte wijze voor het milieu significante nadelige veranderingen in de grondwaterkwaliteit te voorkomen of ten minste zoveel mogelijk te mitigeren;
- b)
een verschillend beginpunt verantwoord is indien de opsporingslimiet het niet mogelijk maakt een trend vast te stellen bij 75 % van de parameterwaarden; of
- c)
de toenamesnelheid en de omkeerbaarheid van de trend zodanig zijn dat ook bij een later beginpunt voor trendomkeringsmaatregelen, met dergelijke maatregelen op de meest kostenefficiënte wijze voor het milieu significante nadelige veranderingen in de grondwaterkwaliteit kunnen worden voorkomen of ten minste zoveel mogelijk gemitigeerd. Zo een later aanvangspunt mag er niet toe leiden dat de termijn voor de milieudoelstellingen niet wordt gehaald.
Voor activiteiten die onder de werkingssfeer van Richtlijn 91/676/EEG vallen, wordt het beginpunt voor de toepassing van maatregelen om een significante en aanhoudende stijgende trend om te keren, vastgesteld overeenkomstig die richtlijn en Richtlijn 2000/60/EG en met name met het oog op de doelstellingen voor waterbescherming als bedoeld in artikel 4 van Richtlijn 2000/60/EG;
- 2.
zodra een beginpunt is vastgesteld voor een grondwaterlichaam dat overeenkomstig bijlage V, punt 2.4.4. van Richtlijn 2000/60/EG en in de zin van punt 1. van deel B van deze bijlage als gevaar lopend is aangemerkt, wordt het niet gewijzigd tijdens de zesjarige looptijd van het krachtens artikel 13 van Richtlijn 2000/60/EG vereiste stroomgebiedbeheersplan.
- 3.
omkeringen van een trend moeten worden aangetoond, rekening houdend met de relevante monitoringbepalingen van Deel A, punt 2.