HR, 08-03-2011, nr. 09/02461
ECLI:NL:HR:2011:BP0324
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
08-03-2011
- Zaaknummer
09/02461
- Conclusie
Mr. Vellinga
- LJN
BP0324
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BP0324, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 08‑03‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BP0324
ECLI:NL:PHR:2011:BP0324, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 04‑01‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BP0324
- Vindplaatsen
Uitspraak 08‑03‑2011
Inhoudsindicatie
Ontoereikende verwerping beroep op noodweer(exces). In aanmerking genomen dat het door en namens verdachte aangevoerde erop neerkomt dat nadat verdachte en zijn broer ter plaatse waren gekomen een noodweersituatie is ontstaan, is ’s Hofs verwerping van het beroep op de grond dat op het moment van aankomst van de verdachte en zijn broer geen sprake was van een noodweersituatie ontoereikend gemotiveerd.
8 maart 2011
Strafkamer
nr. 09/02461
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, van 2 juni 2009, nummer 21/003693-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.L. Plas, advocaat te Utrecht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing van de zaak naar het Hof dan wel verwijzing naar een aangrenzend hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt over 's Hofs verwerping van het beroep op noodweer dan wel noodweerexces.
2.2. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 11 maart 2007 te Utrecht, met anderen, op of aan de openbare weg, de Boerhaavelaan, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en
[slachtoffer 2], welk geweld bestond uit het meermalen:
- slaan en/of stompen tegen het hoofd en duwen en slaan en/of stompen en schoppen tegen het lichaam van [slachtoffer 1] en
- slaan en/of stompen tegen het hoofd en duwen en slaan en/of stompen en schoppen en een knietje geven tegen het lichaam van [slachtoffer 2]."
2.3. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep is aldaar het volgende aangevoerd:
a. door de verdachte:
"Mijn broer [betrokkene 1] en ik zijn na een telefoontje dat er ruzie was ter plaatse gegaan om te praten. Het telefoontje kwam van een vriend van mijn broertje of neefje. Ik hoorde via dat telefoontje dat mijn broertje of neefje in elkaar werd geslagen. Er zou door dronken mannen met een knuppel worden geslagen. Ik was boos en vroeg me af waarom hij in elkaar werd geslagen. Ik wilde beide kanten van het verhaal horen. Indien mijn broertje fout zat, zou ik hem aanpakken. Daarom ben ik er met mijn broer [betrokkene 1] naartoe gegaan.
[Betrokkene 1] heeft de auto rustig geparkeerd en wij zijn er vervolgens rustig naar toe gelopen. Toen [betrokkene 1] en ik uit de auto stapten en naar het plein liepen, zag ik de vrouw van [slachtoffer 1] bij de voordeur staan. Haar dochter was er op dat moment nog niet bij. Toen wij er naartoe gingen, waren wij erg bang. Het waren twee grote mannen. Op het moment waarop [betrokkene 1] en ik arriveerden, was er geen sprake van fysiek geweld. Wel waren er mensen aan het bekvechten. Misschien is het slaan met de honkbalknuppel gestopt toen wij eraan kwamen. Ik heb geen honkbalknuppel gezien.
In een tijd van acht minuten is het gebeurd. De eerste twee à drie minuten heb ik niets gezegd. Mijn broer [betrokkene 1] voerde rustig het woord en wilde het uitpraten. [Slachtoffer 1] was ondertussen aan het schelden. Hij riep: "vieze buitenlanders, oprotten naar je eigen land", terwijl ik een Nederlands paspoort heb. Ik voelde me heel...ik weet het niet. Ik kan het niet uitleggen. Ik was boos. De man schold ons van top tot teen uit, maar wij bleven rustig. Ik kende [slachtoffer 1] niet of misschien toch wel van het voetbalveld. Niet [slachtoffer 1], maar de andere dikke man, naar ik nu weet [slachtoffer 2], heeft [betrokkene 1] de eerste klap gegeven. Dat heeft [slachtoffer 2] ook toegegeven. Daarna sloeg [slachtoffer 2] mij. Mijn petje is daarbij van mijn hoofd gevallen. Ik heb niet gezien dat mijn broertje in elkaar werd geslagen.
Ik heb niemand geslagen, ook [slachtoffer 1] niet. Wel heb ik geduwd en getrokken om mensen uit elkaar te halen. Ik weet niet hoe [slachtoffer 1] aan een bloedneus kwam. Hij was dronken. Mogelijk is hij gevallen. Die bloedneus kan verschillende oorzaken hebben. De dochter en de vrouw van [slachtoffer 1] bevonden zich buiten bij de voordeur op een afstand van drie à vier meter van ons. Op een gegeven moment zag ik die vrouw mijn broer een klap geven en krabben. Ik trok mijn broer toen weg. Ik heb hem weggeduwd en gezegd niet te reageren, omdat het een vrouw was. Die vrouw heb ik niet aangeraakt.
Toen [betrokkene 1] [slachtoffer 2] een trap gaf, was dat omdat [slachtoffer 2] mij vast had aan mijn broekspijpen. Ik kon niet weg. [Slachtoffer 2] trok aan mij. Ik weet niet 100% zeker meer waardoor hij op de grond viel. Wij zijn weggerend op het moment dat [slachtoffer 1] schreeuwde: "Pak mijn mes!". Als [betrokkene 1] en ik er niet waren geweest, dan was mijn broertje misschien wel doodgestoken."
b. door de raadsvrouwe:
"Vaststaat dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] die avond om 20.45 uur zijn thuisgebracht. Om 20.47 uur is de politie gebeld, die om 20.54 uur ter plaatse was. [Slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben met de jongens gesproken. Mijn cliënt is later gebeld en ter plaatse gegaan. Vanaf dat moment lopen de verklaringen uiteen. De verschillen kunnen worden verklaard door het korte tijdsbestek waarin het incident heeft plaatsgevonden. Bovendien heeft niet iedereen alles kunnen zien.
Een aantal zaken is wel duidelijk. Mijn cliënt hoorde dat er met een knuppel werd geslagen. Vervolgens is hij er met zijn broer [betrokkene 1] naartoe gegaan. [Betrokkene 1] heeft aan [slachtoffer 1] gevraagd wat er aan de hand was. [Betrokkene 1] werd vervolgens onheus bejegend door [slachtoffer 1]. [Slachtoffer 2] was daarbij en stond in vechthouding. [Betrokkene 2] en [betrokkene 3] hebben allebei gehoord dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] het hardst schreeuwden. Volgens zijn echtgenote gedroeg [slachtoffer 1] zich agressief. Zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] waren flink dronken. Vervolgens is er een discussie ontstaan tussen [betrokkene 1] en [slachtoffer 1]. [Betrokkene 1] werd geduwd en heeft [slachtoffer 1] van zich afgeduwd. [Slachtoffer 2] is er bij komen staan. Bij de vechtpartij waren twee mannen, twee vrouwen en twee jongens betrokken. Onduidelijk is of anderen zich ermee hebben bemoeid of dat zij er enkel bij stonden.
Mijn cliënt wilde zich verweren. Dat heeft hij ook gedaan. Hij zag zich aangevallen. Hij werd uitgescholden en was bang. Mijn cliënt wist voor zijn komst niet welke situatie hij zou aantreffen. [Slachtoffer 2] lag op een gegeven moment op de grond. De vraag is of [slachtoffer 2] is geduwd of gestruikeld. [Betrokkene 1] verklaart dat [slachtoffer 2] op de grond lag en dat zij wilden dat hij daar bleef liggen. De noodsituatie duurde voort. Er werd geroepen: "Haal een pistool. Haal een mes." [Betrokkene 4] heeft een mes in de handen van [slachtoffer 1] gezien. [Betrokkene 3] heeft gezien dat een vrouw een mes in haar handen had. Er was sprake van een onmiddellijk dreigend gevaar voor mijn cliënt. Aanvankelijk was mijn cliënt rustig. De toon van het gesprek was agressief. Daarna is bij cliënt de hevige gemoedsbeweging ontstaan."
2.4. Het Hof heeft het door en namens de verdachte aangevoerde als volgt samengevat en verworpen:
"De raadsvrouw van verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat verdachte behoort te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, nu hij heeft gehandeld uit noodweer dan wel noodweerexces. De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat verdachte zich enkel wilde verweren. Door de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] is een hevige gemoedsbeweging bij verdachte ontstaan, waardoor verdachte geen controle meer had over zijn handelen, aldus de verdediging.
Het hof verwerpt het beroep op noodweer en overweegt daartoe als volgt. Na telefonisch bericht dat familie van verdachte betrokken zou zijn bij een ruzie, zijn verdachte en zijn broer ter plaatse gegaan. Naar eigen zeggen van verdachte was de ruzie op het moment van hun aankomst al gesust, hetgeen ook de broer van verdachte heeft verklaard. Derhalve was op dat moment geen sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding of een dreigend gevaar daarvoor en dus ook geen sprake van een noodweersituatie. Ook het beroep op noodweerexces als bedoeld in artikel 41, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht wordt verworpen, nu uit het voorgaande blijkt dat er geen sprake is geweest van een noodweersituatie."
2.5. Het Hof heeft het beroep op noodweer(exces) verworpen op de grond dat op het moment van aankomst van de verdachte en zijn broer geen sprake was van een noodweersituatie, omdat de ruzie toen al was gesust. In aanmerking genomen dat hetgeen door en namens de verdachte is aangevoerd erop neerkomt dat, nadat de verdachte en zijn broer ter plaatse waren gekomen een noodweersituatie is ontstaan, heeft het Hof de verwerping van het verweer ontoereikend gemotiveerd.
2.6. Het middel slaagt.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 8 maart 2011.
Conclusie 04‑01‑2011
Mr. Vellinga
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Verdachte is door het Gerechtshof te Amsterdam, nevenzittingsplaats Arnhem, wegens ‘openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen’ veroordeeld tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis.
2.
Namens verdachte heeft mr. M.L. Plas, advocaat te Utrecht, één middel van cassatie voorgesteld.
3.
Het middel klaagt dat het Hof heeft verzuimd in te gaan op het verweer van de verdediging dat er nadat verdachte ter plekke kwam opnieuw een noodweersituatie is ontstaan.
4.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt — voor zover hier van belang — in:
‘Verdachte verklaart desgevraagd — zakelijk weergegeven —:
(…)
In een tijd van acht minuten is het gebeurd. De eerste twee à drie minuten heb ik niets gezegd. Mijn broer [betrokkene 1] voerde rustig het woord en wilde het uitpraten. [Slachtoffer 1] was ondertussen aan het schelden. Hij riep: ‘vieze buitenlanders, oprotten naar je eigen land’, terwijl ik een Nederlands paspoort heb. Ik voelde me heel…ik weet het niet. Ik kan het niet uitleggen. Ik was boos. De man schold ons van top tot teen uit, maar wij bleven rustig. Ik kende [slachtoffer 1] niet of misschien toch wel van het voetbalveld. Niet [slachtoffer 1], maar de andere dikke man, naar ik nu weet [slachtoffer 2], heeft [betrokkene 1] de eerste klap gegeven. Dat heeft [slachtoffer 2] ook toegegeven. Daarna sloeg [slachtoffer 2] mij. Mijn petje is daarbij van mijn hoofd gevallen. Ik heb niet gezien dat mijn broertje in elkaar werd geslagen.
Ik heb niemand geslagen, ook [slachtoffer 1] niet. Wel heb ik geduwd en getrokken om mensen uit elkaar te halen. Ik weet niet hoe [slachtoffer 1] aan een bloedneus kwam. Hij was dronken. Mogelijk is hij gevallen. Die bloedneus kan verschillende oorzaken hebben. De dochter en de vrouw van [slachtoffer 1] bevonden zich buiten bij de voordeur op een afstand van drie à vier meter van ons. Op een gegeven moment zag ik die vrouw mijn broer een klap geven en krabben. Ik trok mijn broer toen weg. Ik heb hem weggeduwd en gezegd niet te reageren, omdat het een vrouw was. Die vrouw heb ik niet aangeraakt.
Toen [betrokkene 1] [slachtoffer 2] een trap gaf, was dat omdat [slachtoffer 2] mij vast had aan mijn broekspijpen. Ik kon niet weg. [Slachtoffer 2] trok aan mij. Ik weet niet 100% zeker meer waardoor hij op de grond viel. Wij zijn weggerend op het moment dat [slachtoffer 1] schreeuwde: ‘Pak mijn mes!’. Als [betrokkene 1] en ik er niet waren geweest, dan was mijn broertje misschien wel doodgestoken.
(…)
Nadat het onderzoek ter terechtzitting is hervat, voeren de verdachte en de raadsvrouw het woord tot verdediging, waarbij de raadsvrouw onder meer aanvoert — zakelijk weergegeven —:
(…)
Vaststaat dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] die avond om 20.45 uur zijn thuisgebracht. Om 20.47 uur is de politie gebeld, die om 20.54 uur ter plaatse was. [Slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben met de jongens gesproken. Mijn cliënt is later gebeld en ter plaatse gegaan. Vanaf dat moment lopen de verklaringen uiteen. De verschillen kunnen worden verklaard door het korte tijdsbestek waarin het incident heeft plaatsgevonden. Bovendien heeft niet iedereen alles kunnen zien. Een aantal zaken is wel duidelijk. Mijn cliënt hoorde dat er met een knuppel werd geslagen. Vervolgens is hij er met zijn broer [betrokkene 1] naartoe gegaan. [Betrokkene 1] heeft aan [slachtoffer 1] gevraagd wat er aan de hand was. [Betrokkene 1] werd vervolgens onheus bejegend door [slachtoffer 1]. [Slachtoffer 2] was daarbij en stond in vechthouding. [Betrokkene 2] en [betrokkene 3] hebben allebei gehoord dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] het hardst schreeuwden. Volgens zijn echtgenote gedroeg [slachtoffer 1] zich agressief. Zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] waren flink dronken. Vervolgens is er een discussie ontstaan tussen [betrokkene 1] en [slachtoffer 1]. [Betrokkene 1] werd geduwd en heeft [slachtoffer 1] van zich afgeduwd. [Slachtoffer 2] is er bij komen staan. Bij de vechtpartij waren twee mannen, twee vrouwen en twee jongens betrokken. Onduidelijk is of anderen zich ermee hebben bemoeid of dat zij er enkel bij stonden. Mijn cliënt wilde zich verweren. Dat heeft hij ook gedaan. Hij zag zich aangevallen. Hij werd uitgescholden en was bang. Mijn cliënt wist voor zijn komst niet welke situatie hij zou aantreffen. [slachtoffer 2] lag op een gegeven moment op de grond. De vraag is of [slachtoffer 2] is geduwd of gestruikeld. [Betrokkene 1] verklaart dat [slachtoffer 2] op de grond lag en dat zij wilden dat hij daar bleef liggen. De noodsituatie duurde voort. Er werd geroepen: ‘Haal een pistool. Haal een mes.’ [Betrokkene 4] heeft een mes in de handen van [slachtoffer 1] gezien. [Betrokkene 3] heeft gezien dat een vrouw een mes in haar handen had. Er was sprake van een onmiddellijk dreigend gevaar voor mijn cliënt. Aanvankelijk was mijn cliënt rustig. De toon van het gesprek was agressief. Daarna is bij cliënt de hevige gemoedsbeweging ontstaan.’
5.
Het Hof heeft met betrekking tot een beroep op noodweer(exces) overwogen:
‘Strafbaarheid van de verdachte
De raadsvrouw van verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat verdachte behoort te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, nu hij heeft gehandeld uit noodweer dan wel noodweerexces. De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat verdachte zich enkel wilde verweren. Door de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] is een hevige gemoedsbeweging bij verdachte ontstaan, waardoor verdachte geen controle meer had over zijn handelen, aldus de verdediging.
Het hof verwerpt het beroep op noodweer en overweegt daartoe als volgt. Na telefonisch bericht dat familie van verdachte betrokken zou zijn bij een ruzie, zijn verdachte en zijn broer ter plaatse gegaan. Naar eigen zeggen van verdachte was de ruzie op het moment van hun aankomst al gesust, hetgeen ook de broer van verdachte heeft verklaard. Derhalve was op dat moment geen sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding of een dreigend gevaar daarvoor en dus ook geen sprake van een noodweersituatie. Ook het beroep op noodweerexces als bedoeld in artikel 41, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht wordt verworpen, nu uit het voorgaande blijkt dat er geen sprake is geweest van een noodweersituatie.
Verdachte is strafbaar, aangezien overigens geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.’
6.
Door het beroep op noodweer(exces) te verwerpen door louter te overwegen dat de ruzie al was gesust toen verdachte en zijn medeverdachte ter plaatse kwamen heeft het Hof het beroep op noodweer(exces) op ontoereikende gronden verworpen. Het verweer houdt immers in dat nadien, door de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] van verdachte en zijn medeverdachte, een noodweersituatie is ontstaan. De omstandigheid dat de ruzie was gesust toen verdachte en zijn medeverdachte ter plaatse kwamen sluit dat niet uit.
7.
Het middel slaagt.
8.
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen waarop het bestreden arrest zou dienen te worden vernietigd.
9.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing naar het Hof dan wel verwijzing naar een aangrenzend Hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.