Hof Arnhem, 15-03-2012, nr. 200.090.721
ECLI:NL:GHARN:2012:BW5399
- Instantie
Hof Arnhem
- Datum
15-03-2012
- Zaaknummer
200.090.721
- LJN
BW5399
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARN:2012:BW5399, Uitspraak, Hof Arnhem, 15‑03‑2012; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2013:BZ6609, Bekrachtiging/bevestiging
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2013:BZ6609
Uitspraak 15‑03‑2012
Inhoudsindicatie
In de beperkingen van de vrouw geen rechtvaardiging gevonden om vaststelling van de partneralimentatie te verzoeken per 1 januari 2012; de vrouw had ruim voor het verstrijken van de 12-jaarstermijn een wijzigingsverzoek voor de partneralimentatie kunnen indienen. Uit vergelijking van de situatie vóór de beëindiging onderhoudsverplichting met de situatie na de beëindiging volgt dat de inkomensachteruitgang van de vrouw ten gevolge van de beëindiging niet ingrijpend is.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.090.721
(zaaknummer rechtbank 202711 / FA RK 10-11754)
beschikking van de familiekamer van 15 maart 2012
inzake
[Appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen “de vrouw”,
advocaat: mr. A.A. Bart te Veenendaal,
en
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen “de man”,
advocaat: mr. M.W. Riezebosch te Ede.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Arnhem van 18 april 2011, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
2. Het geding in het principaal en het incidenteel hoger beroep
2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 15 juli 2011, is de vrouw in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. Zij verzoekt het hof bij beschikking, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, die beschikking te vernietigen en haar alsnog in haar (enigszins gewijzigde) verzoek ontvankelijk te verklaren en dit toe te wijzen.
2.2
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 2 september 2011, heeft de man het verzoek in hoger beroep van de vrouw bestreden. Daarbij heeft de man tevens incidenteel hoger beroep ingesteld. Hij verzoekt het hof, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- -
in het principaal hoger beroep: de bestreden beschikking te bekrachtigen, en
- -
in het incidenteel hoger beroep: de bestreden beschikking te vernietigen en de vrouw alsnog niet-ontvankelijk in haar verzoek te verklaren,
kosten rechtens.
2.3
Daarop heeft de vrouw in het incidenteel hoger beroep een verweerschrift ingediend, ingekomen ter griffie van het hof op 14 oktober 2011, waarin zij het hof verzoekt het verzoek in het incidenteel hoger beroep van de man af te wijzen.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 7 februari 2012 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.
3. De vaststaande feiten
Ten aanzien van partijen
3.1
Partijen zijn op [datum] met elkaar gehuwd. De rechtbank Arnhem heeft bij beschikking van 10 juli 1997 echtscheiding tussen hen uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is op [datum] 1998 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.2
Uit dit huwelijk zijn vier - thans meerderjarige - kinderen geboren.
3.3
Bij voormelde echtscheidingsbeschikking heeft de rechtbank voor zover hier van belang bepaald dat de man met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand als bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw ƒ 160,- per maand zal voldoen.
3.4
Bij beschikking van dit hof van 13 januari 1998 is bepaald dat de man met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand als bijdrage in de levensonderhoud van de vrouw ƒ 800,- per maand zal voldoen.
3.5
Bij beschikking van 6 mei 2003 heeft de rechtbank voor zover hier van belang de door de man te betalen bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw met ingang van 1 november 2002 vastgesteld op nihil. Bij beschikking van dit hof van 20 januari 2004 is voormelde beschikking van de rechtbank voor zover hier van belang bekrachtigd.
De man heeft feitelijk de bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw voldaan tot en met 30 april 2003.
3.6
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank op 6 juli 2010, heeft de vrouw verzocht bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de termijn gedurende welke de man verplicht is een bijdrage te leveren in de kosten van haar levensonderhoud te verlengen onder vaststelling van een nieuwe termijn en te bepalen dat de man met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift aan de vrouw zal bijdragen in de kosten van haar levensonderhoud met een bedrag van € 2.500,- per maand, althans met een bedrag dat de rechtbank juist acht, steeds bij vooruitbetaling te voldoen.
3.7
Ter mondelinge behandeling op 17 maart 2011 heeft de vrouw het onder 3.6 vermelde verzoek gewijzigd in die zin dat zij heeft verzocht de bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud met terugwerkende kracht vast te stellen met ingang van 1 januari 2010 of in ieder geval met ingang van een datum gelegen voor 6 april 2010.
3.8
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de vrouw afgewezen.
4. De motivering van de beslissing
4.1
Ter mondelinge behandeling heeft de man bij monde van zijn advocaat zijn verzoek in het incidenteel hoger beroep ingetrokken. Hierdoor zijn de gronden daaraan ontvallen en zal het hof het verzoek in het incidenteel hoger beroep afwijzen.
4.2
Het hof dient eerst te beoordelen of sprake is van, zoals de vrouw stelt, bijzondere omstandigheden die een uitzondering rechtvaardigen op de regel dat de rechter die beslist op een verzoek tot wijziging van een eerder vastgestelde bijdrage in het levensonderhoud in het algemeen een behoedzaam gebruik moeten maken van zijn bevoegdheid de wijziging te laten ingaan op een voor zijn uitspraak gelegen datum. De vrouw stelt dat de rechtvaardiging van de terugwerkende kracht om vaststelling van de partneralimentatie te verzoeken per 1 januari 2010 gevonden kan worden in de beperkingen van de vrouw, waardoor van haar niet kon worden gevergd dat zij eerder een wijzigingsverzoek indiende. Haar fysieke en/of psychische leed zijn volgens haar het gevolg van het letsel dat zij heeft opgelopen doordat de man haar heeft aangereden met een tractor, zodat in redelijkheid haar niet verweten kan worden dat zij niet eerder een wijzigingsverzoek heeft ingediend, aldus de vrouw. De man stelt dat er geen sprake is van een dusdanige problematiek bij de vrouw dat zij een procedure tot wijziging van de partneralimentatie niet eerder had kunnen opstarten. Hij stelt dat uit de stukken blijkt dat de vrouw de afgelopen jaren wel degelijk in staat is geweest tot procederen. Het had op de weg van de vrouw gelegen om dit te doen ruimschoots voordat de 12-jaars termijn was verstreken, aldus de man.
4.3
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat, anders dan de vrouw betoogt, niet in te zien valt waarom de vrouw niet eerder een wijzigingsverzoek heeft kunnen indienen. Bij beschikking van 6 mei 2003 heeft de rechtbank de bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw met ingang van 1 november 2002 vastgesteld op nihil aangezien de man naast de betaling van kinderalimentatie daarvoor geen draagkracht meer had. Het jongste kind van partijen is in 2006 meerderjarig geworden en gelet hierop had de vrouw ruim voor het verstrijken van de 12-jaars termijn een wijzigingsverzoek voor de partneralimentatie kunnen indienen. Uit de overgelegde stukken is voldoende gebleken dat zij in de afgelopen jaren wel degelijk in staat is geweest om andere juridische procedures te voeren als verzoekster en verweerster waarbij zij zich ook heeft voorzien van juridische bijstand. Deze betroffen onder meer procedures op het gebied van alimentatie en de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden. Wat er ook zij van de stelling van de vrouw dat haar fysieke en/of psychische leed is veroorzaakt door toedoen van de man, dit neemt niet weg dat de vrouw haar wijzigingsverzoek eerder en tijdig had kunnen indienen. Gelet op het vorenstaande dient het niet eerder wijziging verzoeken door de vrouw van de nihilstelling van de partneralimentatie voor rekening en risico van de vrouw te blijven.
4.4
Voorts overweegt het hof dat blijkens de wetsgeschiedenis (TK 1985/1986, 19 295, nr. 3 en 6) uitgangspunt van de wetgever is dat de alimentatieverplichting na 12 jaar in beginsel definitief eindigt. Volgens de wetgever houdt de verantwoordelijkheid die men door het huwelijk op zich heeft genomen weliswaar een verplichting in om bij te dragen in het levensonderhoud van de andere partij, maar deze rechtvaardigt niet dat deze verplichting na beëindiging van de huwelijksband ongelimiteerd blijft bestaan. De termijn van 12 jaar stelt de alimentatiegerechtigde in staat de zorg voor eventuele kinderen op zich te nemen en na verloop van tijd, wanneer de kinderen naar zelfstandigheid toegroeien, zich erop voor te bereiden in eigen levensonderhoud te voorzien. Ingeval wordt verzocht om verlenging, dient de alimentatiegerechtigde aan te tonen dat sprake is van een uitzonderlijke situatie. Daarbij kan volgens de parlementaire geschiedenis en de Hoge Raad in zijn beschikking van 19 december 2008, LJN BF3928, naast de financiële situatie waarin de alimentatiegerechtigde verkeert, onder meer worden gedacht aan de volgende factoren, die in onderlinge samenhang moeten worden bezien:
- -
in hoeverre de alimentatiegerechtigde in twaalf jaar tijd alles gedaan heeft wat
redelijkerwijs verwacht mag worden om tot financiële zelfstandigheid te geraken, diens
leeftijd, gezondheid, arbeidsverleden en achtergrond in aanmerking genomen;
- -
de mate waarin de behoefte van de alimentatiegerechtigde aan voortduring van een
uitkering tot levensonderhoud nog verband houdt met het huwelijk;
- -
de verwachting van partijen toen zij huwden;
- -
de zorg voor de kinderen en de mogelijkheden die de zorg liet, het aantal en de leeftijd van
de kinderen mede in aanmerking genomen, om zich een bestaan op te bouwen dat
onafhankelijkheid van de gewezen echtgenoot zou verschaffen.
4.5
Allereerst dient het hof te beoordelen of beëindiging van de onderhoudsverplichting van de man ingrijpend is voor de vrouw. Indien dat niet het geval is kan de rechter het verzoek aanstonds afwijzen zonder nader onderzoek van de overige in 4.4 genoemde factoren. Het hof constateert dat uit vergelijking van de situatie vóór de beëindiging met de situatie na de beëindiging volgt dat de inkomensachteruitgang van de vrouw ten gevolge van de beëindiging niet ingrijpend is. De vrouw ontvangt immers sinds 1 mei 2003 geen bijdrage meer in de kosten van haar levensonderhoud van de man. Hieruit volgt dat van een inkomensachteruitgang bij de vrouw geen sprake is. Dit betekent dat het hof het verzoek van de vrouw in het principaal hoger beroep zal afwijzen.
5. De slotsom
5.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.
5.2
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep tussen de partijen compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn.
6. De beslissing
Het hof, beschikkende:
in het principaal hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Arnhem van 18 april 2011;
in het incidenteel hoger beroep:
wijst het verzoek in hoger beroep af.
in het principaal en incidenteel hoger beroep:
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.J.H. Blaisse-Ozinga, G.J. Rijken en H. van Loo, bijgestaan door mr. W. Nagelhout als griffier, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de oudste raadsheer en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken in het openbaar op 15 maart 2012.