Hof Den Haag, 14-10-2015, nr. 22-000532-15, nr. 09-000350-15
ECLI:NL:GHDHA:2015:3261, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
14-10-2015
- Zaaknummer
22-000532-15
09-000350-15
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2015:3261, Uitspraak, Hof Den Haag, 14‑10‑2015; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2017:2394, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
Uitspraak 14‑10‑2015
Inhoudsindicatie
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan belediging van politieagenten en hiermee een grove minachting ten aanzien van de rechtspleging en het openbaar gezag getoond. Het hof veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) weken.
Rolnummer: 22-000532-15
Parketnummer: 09-000350-15
Datum uitspraak: 14 oktober 2015
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 9 februari 2015 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1991,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 30 september 2015.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van één week.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 26 november 2014 te 's-Gravenhage opzettelijk beledigend (een) ambtena(a)r(en), te weten [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] en/of [benadeelde partij 3], gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar/hun bediening, in diens/dier tegenwoordigheid meerdere malen zijn middelvinger in de richting van die [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] en/of [benadeelde partij 3] heeft opgestoken en/of met de hand en de mond op en neer gaande pijpbewegingen heeft gemaakt in de richting van die [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] en/of [benadeelde partij 3].
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Gevoerd verweer
Zowel de advocaat-generaal als raadsvrouw heeft aangevoerd dat, nu niet bewezen kan worden verklaard dat de aangevers werkzaam waren in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, de verdachte zal moeten worden vrijgesproken van dat onderdeel van het tenlastegelegde feit.
Anders dan de raadsvrouw en de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de politieagenten [benadeelde partij 1], [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] ten tijde van het ten laste gelegde ook ‘terzake van de rechtmatige uitoefening’ van hun bediening waren. Daarvan is immers ook sprake wanneer een verbalisant gedurende zijn vrije tijd beledigd wordt in zijn hoedanigheid van politieambtenaar. Daarvan is in casu sprake. De verdachte heeft immers bij de politie verklaard dat hij de mensen die bij het uitroepen van de zaak ook opstonden, herkende als politieagenten. De zaak waarvoor hij op dat moment terechtstond betrof een strafbaar feit tegen één van die agenten gepleegd.
Het hof verwerpt dan ook het verweer.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op of omstreeks 26 november 2014 te 's-Gravenhage opzettelijk beledigend (een) ambtena(a)r(en), te weten [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] en/of [benadeelde partij 3], gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar/hun bediening, in diens/dier tegenwoordigheid meerdere malen zijn middelvinger in de richting van die [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] en/of [benadeelde partij 3] heeft opgestoken en/of met de hand en de mond op en neer gaande pijpbewegingen heeft gemaakt in de richting van die [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] en/of [benadeelde partij 3].
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft met het plegen van dit feit blijk gegeven van een grove minachting ten aanzien van de rechtspleging en het openbaar gezag. Voorts is er bij hem sprake van een groot gebrek aan respect voor de medemens. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat deze beledigingen zijn geuit tijdens een behandeling ter terechtzitting in hoger beroep van een strafzaak tegen dezelfde verdachte ter zake van bedreiging richting één van de betreffende politieagenten. De verdachte heeft er op de terechtzitting in eerste aanleg geen blijk van gegeven de ernst van zijn handelen in te zien. Nu het hof tot een bewezenverklaring komt van de strafverzwaringsgrond, is het hof van oordeel dat niet kan worden volstaan met de straf die in eerste aanleg is opgelegd.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 14 september 2015, waaruit blijkt dat de verdachte vele malen onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke en andersoortige strafbare feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 57, 63, 266 en 267 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) weken.
Dit arrest is gewezen door mr. W.P.C.M. Bruinsma, mr. E. van Die en mr. T.J.P. van Os van den Abeelen, in bijzijn van de griffier mr. M.J.J. van den Broek.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 14 oktober 2015.