HR 17 november 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ8566; HR 6 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX8142; HR 30 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1766; HR 19 januari 2016, ECLI:NL:HR:2016:80.
HR, 26-04-2016, nr. 14/04947
ECLI:NL:HR:2016:737
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
26-04-2016
- Zaaknummer
14/04947
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2016:737, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 26‑04‑2016; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:300, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2016:300, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 23‑02‑2016
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2016:737, Gevolgd
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2016-0221
Uitspraak 26‑04‑2016
Inhoudsindicatie
Ontbrekende pleitnota. De ttz. in h.b. overgelegde pleitnota ontbreekt bij de aan de HR toegezonden stukken. N.a.v. een door de raadsman ex art. IV.3 Procesreglement van de Strafkamer van de Hoge Raad gedaan verzoek is bij het Hof nadere informatie ingewonnen. Op grond daarvan moet worden aangenomen dat die pleitnota niet meer beschikbaar zal komen. Nu bedoelde pleitnota ontbreekt, valt niet na te gaan of ttz. verweren zijn gevoerd dan wel of aldaar uos-en naar voren zijn gebracht. Dit verzuim strijdt zozeer met een behoorlijke procesorde dat het, nu het onherstelbaar is, nietigheid van het onderzoek en de naar aanleiding daarvan gedane uitspraak meebrengt.
Partij(en)
26 april 2016
Strafkamer
nr. S 14/04947
ABG/LBS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 23 september 2014, nummer 20/003114-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J.S. Nan, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel behelst de klacht dat het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 9 september 2014 en de naar aanleiding daarvan gedane uitspraak nietig zijn, aangezien de door de raadsman bij die gelegenheid aan het Hof overgelegde pleitnota zich niet bij de stukken van het geding bevindt.
2.2.
Blijkens het proces-verbaal van voormelde terechtzitting heeft de raadsman van de verdachte het woord tot verdediging gevoerd. Het proces-verbaal houdt - voor zover voor de beoordeling van het middel van belang - het volgende in:
"De raadsman voert het woord tot verdediging. Hij verklaart daartoe overeenkomstig de inhoud van de door hem overgelegde pleitnota, die aan dit proces-verbaal is gehecht en waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast dient te worden beschouwd."
2.3.
De in genoemd proces-verbaal vermelde pleitnota ontbreekt bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken. Naar aanleiding van een door de raadsman op de voet van art. IV lid 3 van het Procesreglement Strafkamer Hoge Raad gedaan verzoek is bij het Hof nadere informatie ingewonnen. Op grond van die informatie moet worden aangenomen dat die pleitnota niet meer beschikbaar zal komen.
2.4.
Nu bedoelde pleitnota ontbreekt, valt niet na te gaan of ter terechtzitting meer verweren zijn gevoerd dan wel of aldaar meer uitdrukkelijk onderbouwde standpunten naar voren zijn gebracht dan de in de bestreden uitspraak genoemde. Dit verzuim strijdt zozeer met een behoorlijke procesorde dat het, nu het onherstelbaar is, nietigheid van het onderzoek en de naar aanleiding daarvan gedane uitspraak meebrengt.
2.5.
Het middel is gegrond.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 april 2016.
Conclusie 23‑02‑2016
Inhoudsindicatie
Ontbrekende pleitnota. De ttz. in h.b. overgelegde pleitnota ontbreekt bij de aan de HR toegezonden stukken. N.a.v. een door de raadsman ex art. IV.3 Procesreglement van de Strafkamer van de Hoge Raad gedaan verzoek is bij het Hof nadere informatie ingewonnen. Op grond daarvan moet worden aangenomen dat die pleitnota niet meer beschikbaar zal komen. Nu bedoelde pleitnota ontbreekt, valt niet na te gaan of ttz. verweren zijn gevoerd dan wel of aldaar uos-en naar voren zijn gebracht. Dit verzuim strijdt zozeer met een behoorlijke procesorde dat het, nu het onherstelbaar is, nietigheid van het onderzoek en de naar aanleiding daarvan gedane uitspraak meebrengt.
Nr. 14/04947 Zitting: 23 februari 2016 | Mr. T.N.B.M. Spronken Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 23 september 2014 door het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch wegens “diefstal” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden.
Mr. J.S. Nan, advocaat te 's-Gravenhage, heeft namens de verdachte één middel van cassatie voorgesteld.
Het middel bevat de klacht dat het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 9 september 2014 en de naar aanleiding daarvan gedane uitspraak nietig zijn, aangezien de door de raadsman bij die gelegenheid aan het hof overgelegde pleitnota zich niet bij de stukken van het geding bevindt.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van het hof van 9 september 2014 houdt - voor zover hier van belang - het volgende in:
“De raadsman voert het woord tot verdediging. Hij verklaart daartoe overeenkomstig de inhoud van de door hem overgelegde pleitnota, die aan dit proces-verbaal is gehecht en waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast dient te worden beschouwd.”
5. Bij fax van 18 mei 2015 heeft de raadsman van de verdachte tijdig een verzoek aan de rolraadsheer als bedoeld in art. IV, derde lid, Procesreglement van de strafkamer van de Hoge Raad 2013 gedaan en gevraagd om toezending van een afschrift van de - nog niet ontvangen - pleitnota waarvan in het proces-verbaal van de terechtzitting van 9 september 2014 melding wordt gemaakt. Blijkens de inhoud van het dossier heeft de griffie van de Hoge Raad bij brief van 22 mei 2015 getracht de bedoelde pleitnota, die niet reeds op de voet van art. 434, eerste lid, Sv aan de Hoge Raad was toegezonden, bij de griffie van het hof boven tafel te krijgen. Deze poging heeft uiteindelijk geresulteerd in brief van een stafjurist bij het hof, [A] van 13 juli 2015 (binnengekomen bij de Hoge Raad op 15 juli 2015), die als volgt luidt:
‘Edelhoogachtbare heer/mevrouw,
Volgens uw mededeling ontbreekt in het procesdossier van bovenvermelde strafzaak, zoals u dat van het hof ontvangen heeft, de pleitnota die door de raadsman mr. H. Goedegebure op de terechtzitting van dit hof van 9 september 2014 volgens het betreffende proces-verbaal terechtzitting is overgelegd. Na een aantal keren contact te hebben opgenomen met het kantoor van mr. Goedegebure met de vraag om een kopie van bedoelde pleitnota te mogen ontvangen, ontving ik per e-mail een kopie van de pleitnota met als datum 5 juni 2014. Als raadsman stond op deze pleitnota vermeld mr. B.J. Visser, inmiddels kantoorgenoot van mr. Goedegebure. Zoals ik begrepen heb, bevindt deze pleitnota zich wel in het procesdossier [onderstreping AG].
In de afgelopen weken heb ik veel moeite gedaan om bij mr. Goedegebure opheldering te krijgen over de gang van zaken betreffende de pleitnota, omdat bij mij het sterke vermoeden bestaat dat ter terechtzitting van 9 september 2014 door mr. Goedegebure de door mr. Visser opgestelde pleitnota d.d. 5 juni 2014 is overgelegd. Dit vermoeden is vooral gebaseerd op het feit dat, zoals blijkt uit het proces-verbaal terechtzitting van 5 juni 2014, door mr. Visser op die zitting geen pleitnota is overgelegd en op het feit dat de enige pleitnota die het advocatenkantoor mij heeft kunnen verstrekken, de pleitnota is die zich in het dossier bevindt [onderstreping AG]. Helaas krijg ik, ondanks herhaald aandringen, hierover van mr. Goedegebure geen duidelijkheid.
De conclusie moet zijn dat, voor zover op de terechtzitting van het hof van 9 september 2014 een andere pleitnota is overgelegd dan de pleitnota die zich het dossier bevindt [onderstreping AG] (te weten: de pleitnota d.d. 5 juni 2014), deze in het ongerede is geraakt en niet meer is kunnen worden getraceerd. Het sterke vermoeden bestaat evenwel dat op laatstgenoemde terechtzitting door mr. Goedegebure de door mr. Visser opgestelde pleitnota d.d. 5 juni 2014 is overgelegd, in welk geval het procesdossier zoals u dat heeft ontvangen, compleet is.[onderstreping AG]”
6. In deze verklaring, met name de onderstreepte passages, wordt gesuggereerd dat in het dossier, dat eerder door het hof op de voet van art. 434, eerste lid, Sv aan de Hoge Raad is toegestuurd, zich wel een pleitnota bevond die gedateerd is op 5 juni 2014. Voor zover ik dit heb kunnen nagaan was dat echter niet het geval. De pleitnota die op 5 juni 2014 is gedateerd, is door het hof op 16 juni 2015 per e-mail aan de Hoge Raad toegezonden nadat het hof deze op dezelfde datum, eveneens per e-mail, heeft ontvangen van het kantoor van mr. Goedegebure, de toenmalige raadsman van de verdachte, waar het hof kennelijk de pleitnota heeft opgevraagd. Ik heb van deze pleitnota in de stukken niet nog een andere versie aangetroffen.
7. Het blijft daarom de vraag of de pleitnota die op 5 juni 2014 is gedateerd, de pleitnota is die op 9 september 2014 is overgelegd. Dat kan gelet op de e-mailwisseling tussen de griffie van de Hoge Raad en het hof naar mijn mening niet worden vastgesteld. Samengevat komt hieruit het volgende uit naar voren:
- -
Op 16 juni 2015 zendt het hof de griffie van de Hoge Raad per e-mail de pleitnota die het hof heeft opgevraagd bij het kantoor van mr. Goedegebure. Daarbij wordt gemeld dat deze pleitnota betrekking heeft op de zitting van 5 juni 2014 en niet op de zitting van 9 september 2014, maar dat aangenomen wordt dat op deze laatste zitting hetzelfde verweer is gevoerd.
- -
Daarop wordt door de griffie van de Hoge Raad op 25 juni 2015 erop gewezen dat op de zitting van 5 juni 2014 geen pleitnota is overgelegd omdat de verdachte op die zitting niet was verschenen. Aan het hof wordt gevraagd om een bevestiging dat de op 5 juni 2014 gedateerde pleitnota ook daadwerkelijk op de zitting van 9 september 2015 is overgelegd.
- -
Vanuit het hof wordt per kerende e-mail op 25 juni 2015 door [A], die griffier was op de zitting van 9 september 2014, het volgende gemeld:
“Uit mijn aantekeningen kan ik dat niet opmaken maar ik zou de advocaat nogmaals kunnen bellen. Ik heb hem al gesproken en hij heeft er toen niets over gezegd. Ik kan zelf niet verklaren dat het zo gegaan is omdat ik dat niet gewoon niet weet.”
- Nadat vervolgens een aantal malen vanuit de Hoge Raad wordt aangedrongen op hetzij een verklaring dat de betreffende pleitnota niet aanwezig is, hetzij een verklaring dat het stuk dat op 5 juni 2014 is gedateerd als pleitnota is overgelegd op de zitting van 9 september 2014, volgt de verklaring van 13 juli 2015 zoals deze hierboven onder 5 is weergegeven.
8. Op grond van het voorgaande meen ik dat het er in cassatie voor moet worden gehouden dat niet kan worden vastgesteld dat de op 5 juni 2014 gedateerde pleitnota en de ter terechtzitting van 9 september 2014 overgelegde pleitnota één en dezelfde pleitnota zijn en moet worden aangenomen dat die laatste pleitnota ook niet meer beschikbaar zal komen. Daarbij hecht ik belang aan de omstandigheid dat de op 5 juni 2014 gedateerde pleitnota zich niet onder de in eerste instantie op de voet van art. 434, eerste lid, Sv aan de Hoge Raad toegezonden stukken bevond maar door het hof bij het kantoor van de op 9 september 2014 opgetreden raadsman is opgevraagd, waaruit ik afleid dat dit stuk zich kennelijk niet in het dossier van het hof bevond. Weliswaar wordt in de verklaring van het hof van 13 juli 2015 gesteld dat de op 5 juni 2014 gedateerde pleitnota al eerder bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken heeft gezeten, ik heb echter niet kunnen achterhalen waar deze stelling op is gebaseerd.
9. De verklaring van het hof van 13 juli 2015 is bij brief van 14 juli 2015 aan de raadsman in cassatie toegezonden en daarbij is hem de gelegenheid geboden de ingediende schriftuur te wijzigen of aan te vullen voor commentaar. Deze heeft daar echter niet op gereageerd, zodat ervan dient te worden uitgegaan dat het middel wordt gehandhaafd.
10. Nu de pleitnota van 9 september 2014 bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken ontbreekt, valt niet na te gaan of op deze zitting meer verweren zijn gevoerd of uitdrukkelijk onderbouwde standpunten naar voren zijn gebracht dan in het arrest van het hof zijn genoemd. Conform vaste jurisprudentie strijdt dit verzuim zozeer met een behoorlijke procesorde dat het, nu het onherstelbaar is, nietigheid van het onderzoek en de naar aanleiding daarvan gedane uitspraak meebrengt.1.
11. Het middel slaagt.
12. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 23‑02‑2016