Einde inhoudsopgave
Wet inkomstenbelasting 2001
Artikel 3.135 Specifieke uitbreiding begrip negatieve uitgaven bij beroepspensioenen
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2015
- Bronpublicatie:
20-12-2012, Stb. 2012, 669 (uitgifte: 27-12-2012, kamerstukken: 33403)
- Inwerkingtreding
01-01-2015
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
20-12-2012, Stb. 2012, 669 (uitgifte: 27-12-2012, kamerstukken: 33403)
- Vakgebied(en)
Inkomstenbelasting / Uitgaven voor inkomensvoorzieningen
1
Als negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen van de verzekeringnemer dan wel, indien deze is overleden, de gerechtigde worden mede in aanmerking genomen de premies voor aanspraken uit een pensioenregeling als bedoeld in artikel 1.7, tweede lid, onderdeel b, en het daarover behaalde rendement (artikel 3.137) voorzover:
- a.
de aanspraak zodanig wordt gewijzigd dat deze niet langer is aan te merken als een aanspraak uit een zodanige pensioenregeling;
- b.
de aanspraak zodanig wordt gewijzigd dat deze geheel of gedeeltelijk niet langer bestaat uit een recht op belastbare periodieke uitkeringen of verstrekkingen;
- c.
de aanspraak wordt afgekocht of vervreemd;
- d.
de aanspraak formeel of feitelijk voorwerp van zekerheid wordt, anders dan ten behoeve van uitstel van betaling op grond van artikel 25, vijfde lid, van de Invorderingswet 1990, of
- e.
de verplichting inzake de aanspraak geheel of gedeeltelijk overgaat op een andere instelling dan de instelling waarbij de aanspraak op grond van de in artikel 1.7, tweede lid, onderdeel b, genoemde wettelijke regelingen is ondergebracht;
- f.
de zekerheidstelling wordt beëindigd door de belastingplichtige die zich op grond van artikel 3.18, vijfde lid, onderdeel f, heeft verplicht deze zekerheid te stellen.
2.
Voor de toepassing van dit artikel alsmede van de artikelen 3.136 en 3.137 wordt degene die verplicht is de premies voor de aanspraak te betalen, aangemerkt als de verzekeringnemer.
3.
Voorzover een in het eerste lid bedoelde aanspraak wordt omgezet in een andere zodanige aanspraak, wordt de tweede aanspraak beschouwd als een voortzetting van de eerste.
4.
Het eerste lid, onderdelen a en c, is niet van toepassing indien de belastingplichtige in het kader van scheiding van tafel en bed of echtscheiding de aanspraak geheel of gedeeltelijk vervreemdt aan zijn binnenlands belastingplichtige echtgenoot of gewezen echtgenoot dan wel omzet in een zodanige aanspraak met als gerechtigde die echtgenoot of gewezen echtgenoot. Voor de toepassing van deze wet wordt de verkregen of omgezette aanspraak geacht de voortzetting te zijn van de eerste aanspraak.
5
Onze Minister kan onder door hem te stellen voorwaarden bepalen dat het eerste lid, onderdeel e, niet van toepassing is.
6
Het eerste lid is niet van toepassing voor zover een in het eerste lid, onderdeel c, bedoelde uitkering of afkoopsom wordt uitgekeerd met toepassing van artikel 66, 67 of 68 van de Pensioenwet of artikel 78, 79 of 80 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling.
7
Het eerste lid is niet van toepassing bij een vervreemding als bedoeld in artikel 57, vijfde lid, van de Pensioenwet of artikel 68, vijfde lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling of bij een vermindering als bedoeld in artikel 134, eerste lid, van de Pensioenwet of artikel 129, eerste lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling.