ABRvS, 04-05-2018, nr. 201801893/1/V3
ECLI:NL:RVS:2018:1505
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
04-05-2018
- Zaaknummer
201801893/1/V3
- Vakgebied(en)
Vreemdelingenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2018:1505, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 04‑05‑2018; (Hoger beroep)
Uitspraak 04‑05‑2018
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 14 februari 2018 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld.
201801893/1/V3.
Datum uitspraak: 4 mei 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 1 maart 2018 in zaak nr. NL18.3154 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 14 februari 2018 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld.
Bij uitspraak van 1 maart 2018 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard en de vreemdeling schadevergoeding toegekend.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. C. Chen, advocaat te Alkmaar, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. In zijn enige grief klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij, door pas op 21 februari 2018 een claimverzoek naar de autoriteiten van Frankrijk te verzenden (hierna: Dublinclaim), onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. Daartoe voert de staatssecretaris aan dat het op de zesde dag van de bewaring gehouden vertrekgesprek in dit geval, anders dan de rechtbank heeft overwogen, een handeling van directe betekenis is voor de overdracht van de vreemdeling en dat hij daarmee voldoende voortvarend heeft gehandeld. Hij wijst in dit verband op de uitspraak van de Afdeling van 5 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3486. Verder stelt hij dat concrete aanwijzingen dat hij een Dublinclaim kan leggen niet maakt dat een vetrekgesprek overbodig is. Ook staat de omstandigheid dat de vreemdeling meewerkt los van de vraag of hij voldoende voortvarend heeft gewerkt aan de overdracht, aldus de staatssecretaris.
1.1 Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de voornoemde uitspraak van 5 november 2015, is een vertrekgesprek aan te merken als een handeling van directe betekenis voor de overdracht. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, geven de omstandigheden in het onderhavige geval dat de vreemdeling haar rijbewijs, een foto van haar paspoort en haar Franse asielaanvraag heeft overgelegd alsmede dat zij heeft verklaard terug te willen keren naar Frankrijk geen aanleiding hier anders over te oordelen (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 29 oktober 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BK2270). De staatssecretaris heeft de vreemdeling op 14 februari 2018 in bewaring gesteld, met haar op 19 februari 2018 een vertrekgesprek gevoerd en op 21 februari 2018 een Dublinclaim verzonden. Hoewel de staatssecretaris op onderdelen van de overdrachtsprocedure wellicht sneller had kunnen handelen, heeft de staatssecretaris door op de zesde dag van de inbewaringstelling een aanvang te maken met de daadwerkelijke voorbereiding van de overdracht van de vreemdeling niettemin voldoende voortvarend gehandeld. De grief slaagt.
2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling de maatregel van 14 februari 2018 toetsen in het licht van de daartegen in eerste aanleg voorgedragen beroepsgronden, voor zover die nog bespreking behoeven.
3. De vreemdeling heeft in beroep aangevoerd dat de staatsecretaris ten onrechte heeft volstaan met een lichter middel, omdat zij te kennen heeft gegeven dat zij zelfstandig wil terugkeren naar Frankrijk.
3.1 De vreemdeling heeft in het gehoor, dat aan het opleggen van de maatregel vooraf is gegaan, verklaard geen redenen aan te kunnen geven waarom de staatssecretaris haar niet in bewaring zou kunnen stellen. Gelet op deze verklaring, alsmede op de niet betwiste gronden die de staatssecretaris aan de maatregel ten grondslag heeft gelegd, heeft de staatssecretaris zich in de maatregel terecht op het standpunt gesteld dat hij niet kan volstaan met de toepassing van een lichter middel. De verklaring van de vreemdeling dat zij graag zelfstandig naar Frankrijk wil terugkeren maakt dit niet anders, aangezien de staatssecretaris deze verklaring in de maatregel niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht vanwege de omstandigheid dat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij over een paspoort en voldoende financiële middelen beschikt om een zelfstandige terugkeer te bewerkstelligen. De beroepsgrond faalt.
4. Het beroep is ongegrond. Het verzoek om schadevergoeding dient reeds hierom te worden afgewezen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 1 maart 2018 in zaak nr. NL18.3154;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond;
IV. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. G van der Wiel, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.M. Ahmady-Pikart, griffier.
w.g. Verheij w.g. Ahmady-Pikart
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2018
466-852.