ABRvS, 29-10-2009, nr. 200906877/1/V3
ECLI:NL:RVS:2009:BK2270
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
29-10-2009
- Zaaknummer
200906877/1/V3
- LJN
BK2270
- Vakgebied(en)
Vreemdelingenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2009:BK2270, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 29‑10‑2009; (Hoger beroep)
- Wetingang
art. 59 Vreemdelingenwet 2000
- Vindplaatsen
JV 2009/480
Uitspraak 29‑10‑2009
Inhoudsindicatie
Vreemdelingenbewaring / voortvarendheid / op de zevende dag daadwerkelijke handelingen / paspoort voorhanden Hoewel de staatssecretaris op onderdelen van de uitzettingsprocedure wellicht sneller had kunnen handelen, heeft de staatssecretaris, anders dan de rechtbank heeft overwogen, door op de zevende dag van de bewaring een aanvang te maken met de daadwerkelijke voorbereiding van de uitzetting van de vreemdeling, die reeds ten tijde van de inbewaringstelling in het bezit was van een geldig, op zijn naam gesteld paspoort, niettemin voldoende voortvarend gehandeld.
Partij(en)
200906877/1/V3.
Datum uitspraak: 29 oktober 2009
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 28 augustus 2009 in zaak nr. 09/29486 in het geding tussen:
[vreemdeling]
en
de staatssecretaris van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 14 augustus 2009 is [vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 28 augustus 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam (hierna: de rechtbank), het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard en de vreemdeling schadevergoeding toegekend. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 4 september 2009, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De vreemdeling is in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1.
In de enige grief klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij onvoldoende voortvarend heeft gehandeld, omdat de vreemdeling reeds op het moment van de inbewaringstelling in het bezit was van een geldig, op zijn naam gesteld paspoort en derhalve niet kon worden volstaan met het eerst op de zevende dag van de bewaring aanvangen met de daadwerkelijke voorbereiding van de uitzetting door op 20 augustus 2009 een vertrekgesprek te voeren en een vlucht aan te vragen, te minder nu niet is gebleken van bijzondere, niet aan de staatssecretaris toe te rekenen omstandigheden waarom niet eerder een vlucht kon worden aangevraagd.
Daartoe betoogt de staatssecretaris, samengevat weergegeven, onder verwijzing naar de paragrafen A4/6.3 en A4/6.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: de Vc 2000), dat de overplaatsing van de vreemdeling naar een uitzetcentrum en de overdracht van het dossier aan de Dienst Terugkeer en Vertrek (hierna: de DT&V) noodzakelijk zijn voor de uitzetting en deze handelingen aldus wel degelijk van betekenis zijn voor de beoordeling of voldoende voortvarend aan de uitzetting van de vreemdeling is gewerkt. Aan deze handelingen komt voorts in een situatie als hier aan de orde, waarin een uitgebreid identiteitsgehoor overbodig is, meer betekenis toe. Nu de vreemdeling op de vierde dag van de bewaring is overgeplaatst naar een uitzetcentrum, alwaar zijn dossier twee dagen nadien is ontvangen en er op de zevende dag van de bewaring een vlucht voor hem is geboekt, is voldoende voortvarend aan de uitzetting van de vreemdeling gewerkt, aldus de staatssecretaris.
2.1.1.
Volgens paragraaf A4/6.3 van de Vc 2000, voor zover thans van belang, is de DT&V, behoudens enkele uitzonderingen, verantwoordelijk voor het nemen van maatregelen voor de uitzetting.
Volgens paragraaf A4/6.4 van de Vc 2000, voor zover thans van belang, vindt uitzetting over het algemeen plaats via één van de uitzetcentra en worden vreemdelingen die reeds in vreemdelingenbewaring zijn gesteld, op basis van de eerder opgelegde vrijheidsontnemende maatregel overgebracht naar een uitzetcentrum.
2.1.2.
De vreemdeling is op 14 augustus 2009 in bewaring gesteld. Op 17 augustus 2009 is hij overgeplaatst naar het Uitzetcentrum Schiphol te Amsterdam (hierna: het UC), alwaar zijn dossier op 19 augustus 2009 door de DT&V is ontvangen. Op 20 augustus 2009 is een vertrekgesprek met hem gevoerd en een vlucht voor hem aangevraagd. De vreemdeling is op 26 augustus 2009 met deze vlucht uitgezet.
2.1.3.
Niet in geschil is dat de vreemdeling ten tijde van het opleggen van de maatregel van bewaring beschikte over een geldig, op zijn naam gesteld, paspoort. Voorts is gesteld noch gebleken dat de vreemdeling heeft geweigerd aan zijn uitzetting mee te werken. Niets stond er derhalve aan in de weg om de uitzetting van de vreemdeling met voortvarendheid te effectueren.
De overplaatsing van de vreemdeling naar het UC en de overdracht van het dossier aan de DT&V zijn handelingen die, zoals door de staatssecretaris is aangegeven en uit het hiervoor onder 2.1.1. weergegeven beleid volgt, over het algemeen bij iedere uitzetting worden verricht. De handelingen houden weliswaar verband met de bewerkstelliging van de beoogde uitzetting van de vreemdeling, doch hebben voor de uitzetting als zodanig geen directe betekenis. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 8 april 2009 in zaak nr. 200901758/1/V3; www.raadvanstate.nl) zijn deze handelingen voor de beoordeling of voldoende voortvarend is gehandeld slechts in zoverre van belang dat daaruit valt af te leiden dat het proces van verdere ambtelijke voorbereiding van de uitzetting in werking is gezet en gaande is. Dit is niet anders indien de vreemdeling ten tijde van de inbewaringstelling beschikt over een geldig, op zijn naam gesteld paspoort en de afname van een identiteitsgehoor overbodig wordt geacht. Het op 20 augustus 2009 met de vreemdeling gehouden vertrekgesprek en de op die dag aangevraagde vlucht zijn voor de uitzetting van de vreemdeling wel aan te merken als handelingen die van directe betekenis zijn voor het bewerkstelligen van de uitzetting.
Hoewel de staatssecretaris op onderdelen van de uitzettingsprocedure wellicht sneller had kunnen handelen, heeft de staatssecretaris, anders dan de rechtbank heeft overwogen, door op de zevende dag van de bewaring een aanvang te maken met de daadwerkelijke voorbereiding van de uitzetting van de vreemdeling, die reeds ten tijde van de inbewaringstelling in het bezit was van een geldig, op zijn naam gesteld paspoort, niettemin voldoende voortvarend gehandeld.
De grief slaagt.
2.2.
Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling, nu uit het hiervoor overwogene voortvloeit dat de voorgedragen beroepsgrond geen aanleiding geeft tot een ander oordeel, het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 14 augustus 2009 alsnog ongegrond verklaren. Er is geen grond voor schadevergoeding.
2.3.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
- I.
verklaart het hoger beroep gegrond;
- II.
vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 28 augustus 2009 in zaak nr. 09/29486;
- III.
verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond;
- IV.
wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. D. Roemers en mr. A.B.M. Hent, leden, in tegenwoordigheid van mr. D. van Leeuwen, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk
voorzitter
w.g. Van Leeuwen
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 oktober 2009
373-601.
Verzonden: 29 oktober 2009
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak