Eenvoudige mishandeling door een zogenaamde droge klap of schop met alleen pijn en geen letsel als gevolg wordt gewaardeerd op een geldboete van € 500 terwijl voor een mishandeling met enig letsel € 750 wordt geadviseerd.
HR, 03-10-2017, nr. 16/02534
ECLI:NL:HR:2017:2541
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
03-10-2017
- Zaaknummer
16/02534
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2017:2541, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 03‑10‑2017; (Cassatie, Artikel 80a RO-zaken)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:1007, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2017:1007, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 04‑07‑2017
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2017:2541, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 03‑10‑2017
Inhoudsindicatie
Mishandeling. Falende bewijsmotiveringsklacht. HR: art. 80a RO.
Partij(en)
3 oktober 2017
Strafkamer
nr. S 16/02534
SSA
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 16 december 2015, nummer 20/001096-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft N. van Schaik, advocaat te Utrecht, een schriftuur ingediend. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd dat het cassatieberoep met toepassing van art. 80a RO niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier L. Nuy, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 oktober 2017.
Conclusie 04‑07‑2017
Inhoudsindicatie
Mishandeling. Falende bewijsmotiveringsklacht. HR: art. 80a RO.
Nr. 16/02534
Mr. A.J. Machielse
Zitting 4 juli 2017 (bij vervroeging)
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Het gerechtshof 's-Hertogenbosch heeft op 16 december 2015 verdachte bij verstek voor parketnummer 01-005184-15 onder 1: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, 2: overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 en voor parketnummer 01-147057-14: mishandeling veroordeeld voor de feiten 1 en 3 tot een gevangenisstraf voor de duur van zes weken waarvan vier weken voorwaardelijk en tot een hechtenis voor de duur van twee weken voor feit 2.
2. Verdachte heeft cassatie doen instellen en mr. N. van Schaik, advocaat te Utrecht, heeft een schriftuur ingezonden houdende een middel van cassatie.
3.1. Het middel klaagt over het bewijs van het door mij als 3 genummerde feit. Dat aangever letsel zou hebben opgelopen kan niet uit de gebezigde bewijsmiddelen worden afgeleid.
3.2. Het hof heeft onder parketnummer 01-147057-14 bewezenverklaard dat
"hij op of omstreeks 22 juli 2013 te Nistelrode, gemeente Bernheze opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]) heeft geschopt, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden."
3.3. De gebezigde bewijsmiddelen kunnen wel de conclusie dragen dat verdachte op 22 juni 2013 te Nistelrode [slachtoffer] twee keer heeft geschopt tegen rechterknie en rechterbovenbeen waardoor aangever flinke pijn voelde, maar niet dat aangever als gevolg hiervan letsel heeft opgelopen. Het middel wijst daar terecht op. In eerste aanleg heeft de politierechter het bewijs van het letsel wel doen steunen op wettige bewijsmiddelen waaruit is op te maken dat de knie van aangever als gevolg van de trap rood en dik was, hetgeen als letsel is te kwalificeren.
3.4. De schriftuur wijst erop dat verdachte belang heeft bij zijn klacht omdat het feit dat een mishandeling letsel als gevolg heeft volgens de LOVS-oriëntatiepunten tot strafverzwaring leidt. Dat is inderdaad zo maar die strafverzwaring is van zodanig gering gewicht1., gelet op de overige omstandigheden die het hof bij zijn straftoemeting in aanmerking heeft genomen – zoals de eerdere veroordelingen van verdachte – en op het feit dat er geen verschil in kwalificatie of strafbedreiging bestaat tussen de mishandeling met het ene dan wel het andere gevolg, dat ik van oordeel ben dat artikel 80a RO hier zonder bezwaar kan worden toegepast.
Omdat de opgelegde straffen ook zonder bewijs van enig letsel toereikend zijn gemotiveerd en een hernieuwde behandeling hetzij niet tot een andere bewezenverklaring hetzij niet tot een andere strafoplegging zal leiden, heeft verdachte in cassatie niet een voldoende in rechte te respecteren belang bij zijn klacht over de bewijsvoering.2.
4. Deze conclusie strekt ertoe dat het cassatieberoep op de voet van artikel 80a RO niet-ontvankelijk wordt verklaard.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 04‑07‑2017
HR 2 april 2013, NJ 2013, 383 m.nt. Reijntjes.