V-N 2020/31.4
Beantwoording groot aantal vragen over coronabesluit van 14 april 2020
Datum 15-06-2020
- Datum
15-06-2020
- Bronauteur
Staatssecretaris van Financiën
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS205369:1
- Vakgebied(en)
Corona (V)
Invordering / Uitstel van betaling, kwijtschelding en verjaring
Internationaal belastingrecht / Heffingsbevoegdheid
Loonbelasting / Loon
Inkomstenbelasting / Aanmerkelijk belang (box 2)
Inkomstenbelasting / Winst
Voetnoten
Voetnoten
Kamerstukken II 2019/20, 35420, nr. 13 en 35420, nr. 23.
Besluit noodmaatregelen coronacrisis van 14 april 2020, nr. 2020-6767 Staatscourant 2020, 22293.
De regeling vloeit voort uit artikel 7.8 van de Wet op de inkomstenbelasting 2001, en is van toepassing op inwoners van een andere lidstaat van de Europese Unie, een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, Zwitserland of de BES eilanden.
Voor Duitsland betreft dit de overeenkomst tussen de bevoegde autoriteiten van Duitsland en Nederland over de toepassing en interpretatie van artikel 14 van het Belastingverdrag en een tijdelijke vrijstelling van enkele Duitse uitkeringen, Staatscourant 2020, nr. 21381, en voor België de overeenkomst tussen de bevoegde autoriteiten van Nederland en België met betrekking tot de situatie van de grens- arbeiders in de context van de COVID-19-gezondheidscrisis, Staatscourant 2020, nr. 25956.
De Staatssecretarissen van Financiën hebben een groot aantal vragen van de vaste commissie voor Financiën over het beleidsbesluit ‘fiscale maatregelen Coronavirus’ en de brief inzake ’Uitstel van betaling voor ondernemers (met een g-rekening) en uitstel heffing EB/ODE’ beantwoord. Hieruit blijkt onder meer dat de invoering van de Wet excessief lenen bij eigen vennootschap wordt uitgesteld naar 2023; aanvankelijk zou het wetsvoorstel excessief lenen worden ingevoerd per 2022. Dit uitstel tot 2023 dient ertoe om aanmerkelijkbelanghouders in deze crisistijd meer tijd te geven hun schuld aan de vennootschap af te lossen.
Ten aanzien van het intrekken van het uitstel van betaling worden ondernemers tijdig op de hoogte gesteld. Vanaf dat moment moeten lopende fiscale verplichtingen, zoals de afdracht van omzetbelasting en loonheffingen, weer worden nagekomen. Aan de kaders voor een betalingsregeling voor uitgestelde betalingen wordt momenteel gewerkt. De Tweede Kamer wordt hierover binnenkort geïnformeerd.
Verder geldt voor de G-rekening dat, naast de bestaande mogelijkheid van deblokkering van het overschot in verband met de coronacrisis, tijdelijk ook bedragen worden gedeblokkeerd die zijn gereserveerd voor reeds opgelegde naheffingsaanslagen loonheffingen of BTW. Het proces voor het deblokkeren van de G-rekening blijft hetzelfde. De behandeling van een verzoek om deblokkering duurt meestal maximaal vier weken. De behandeltijd zit met name in het overboeken van gelden. Daarbij is geen versnelling te behalen.
Het verlaagd BTW-tarief op ‘online’-sportlessen kan ook door andere aanbieders van ‘online’-sporten worden toegepast, zolang de verplichte sluiting van sportscholen van toepassing is. Daarna geldt weer het algemene BTW-tarief op het aanbieden van ‘online’-sportlessen.
Nederland en België zijn voor grensarbeiders in loondienst overeengekomen dat thuiswerkdagen als gevolg van de coronacrisis (in afwijking van de verdragstekst) mogen worden behandeld als dagen gewerkt in het land waar onder normale omstandigheden zou zijn gewerkt, onder de voorwaarde dat de bezoldigingen voor deze thuiswerkdagen wel worden belast in dat land. Deze goedkeuring kan met terugwerkende kracht vanaf 11 maart 2020 worden toegepast.
Tot slot geven de bewindslieden aan dat de maatregel dat het anoniementarief bij het niet tijdig kunnen identificeren van een nieuwe werknemer niet hoeft te worden toegepast, ook geldt voor een buitenlandse werknemer die in Nederland werkt of komt werken.
Brief Staatssecretaris van Financiën van 15 juni 2020, nr. 2020-0000101400
De vaste commissie voor financiën heeft op 1 mei 2020 een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd over de brief van 14 april 2020 inzake ‘Beleidsbesluit fiscale maatregelen Coronavirus’ en de brief van 2 april 2020 inzake ’Uitstel van betaling voor ondernemers (met een g-rekening) en uitstel heffing EB/ODE’.1 Wij hebben met belangstelling kennisgenomen van de vragen en opmerkingen van de fracties van de VVD, het CDA, D66, GroenLinks, de SP, de PVV, de SGP en 50Plus en willen deze leden hiervoor dankzeggen.
Hieronder gaan wij in op de vragen die zijn voorgelegd. Voor het overzicht hebben wij de vragen geordend naar onderwerp. Wij gaan hierna achtereenvolgens in op de volgende onderwerpen:
Uitstel van betaling voor ondernemers
G-rekening
Uitstel verschuldigdheid EB en ODE
Btw-gevolgen voor uitleen zorgpersoneel en leveren medische hulpgoederen en -apparatuur
Verlaagd btw-tarief sportscholen
Grensarbeiders
Versoepeling nakoming administratieve verplichtingen en behandeling van vaste reiskostenvergoedingen in de loonheffingen
Overige vragen
Aantekening
Wij hebben hierna slechts een selectie van de vragen en antwoorden opgenomen. De integrale versie van deze brief vindt u hier. Het beleidsbesluit van 14 april 2020 is recentelijk vervangen door het besluit van 16 juni 2020 en hebben wij opgenomen in V-N 2020/31.3).
(…)
1. Uitstel van betaling voor ondernemers
De leden van de fracties van de VVD, het CDA en D66 vragen of er kan worden aangeven welke informatie een ondernemer moet overleggen om voor een langer uitstel in aanmerking te komen en hoe het staat met de uitwerking van de verklaring van de derde-deskundige. In het verlengde hiervan vragen de leden van de fractie van het CDA of het klopt dat in de verklaring van de derdedeskundige geen prognose meer hoeft te worden opgenomen op welk tijdstip de betalingsproblemen zullen zijn opgelost. Het tijdelijke uitstelbeleid in verband met de coronacrisis voorziet in direct uitstel van betaling gedurende 3 maanden en in langer uitstel als aannemelijk wordt gemaakt dat de betalingsproblemen hoofdzakelijk door de coronacrisis zijn ontstaan. De informatie die nodig is om dit aannemelijk te maken is afhankelijk van de hoogte van de belastingschuld ten tijde van het indienen van het verzoek om uitstel.
Als een ondernemer een belastingschuld heeft die lager is dan € 20.000, dan zijn de eisen relatief licht. De ondernemer kan dan bijvoorbeeld volstaan met het verstrekken van documenten waaruit een aanzienlijke omzetdaling of afname van opdrachten en/of boekingen, bezien vanaf het moment van ontstaan van de coronacrisis, blijkt. Ook kan hij aan de hand van recente jaarstukken aannemelijk maken dat zijn bedrijf voorafgaand aan de coronacrisis levensvatbaar was.
Als de totale belastingschuld op het moment van het uitstelverzoek hoger is dan € 20.000, dan moet hij, om voor uitstel langer dan 3 maanden in aanmerking te komen, een verklaring van een derde-deskundige overleggen. De derde-deskundige kan een externe consultant, een externe financier, een brancheorganisatie, een belastingadviseur of accountant zijn, maar niet een persoon die in dienst is van de betreffende ondernemer, of een persoon die (objectief bezien) deskundigheid mist. De verklaring van de derde-deskundige is vormvrij. Inhoudelijk moet uit de verklaring blijken dat de derde-deskundige het aannemelijk vindt dat de betalingsproblemen hoofdzakelijk door de coronacrisis zijn ontstaan. Bovendien moet bij de verklaring een liquiditeitsprognose worden bijgevoegd die volgens de derde-deskundige plausibel is.
De prognose moet worden gemaakt aan de hand van feiten en omstandigheden die bekend zijn op het moment dat om uitstel van betaling wordt gevraagd. Ten slotte wordt van de deskundige gevraagd om toe te lichten op welke gegevens van de ondernemer hij zijn verklaring heeft gebaseerd. Deze eisen zijn aanzienlijk lichter dan de eisen die tot nu toe aan een verklaring van een derde-deskundige werden gesteld.
Aantekening
Op de vraag of het nodig is om bij het verzoek om uitstel van betaling een prognose te voegen, waaruit blijkt wanneer de betalingsproblemen zullen zijn opgelost, antwoordt de Staatssecretaris van Financiën dat bij het verzoek een dergelijke liquiditeitsprognose moet worden gevoegd. Uit die prognose kan blijken dat de betalingsproblemen niet binnen afzienbare tijd zijn opgelost maar juist heftiger zullen worden. Zo’n ongunstige prognose staat niet aan het verlenen van een langdurig uitstel in de weg. Het corona-uitstel onderscheidt zich hier van het bijzonder uitstel van art. 25.6.2A Leidraad Invordering 2008.
De leden van de fractie van het CDA vragen in het kader van het uitstel van betaling van belastingschulden of de Belastingdienst tussentijdse aflossingen gaat vragen en door wie wordt beslist of de liquiditeitspositie van de ondernemer dat toelaat en wat de gevolgen daarvan zijn. Als de totale belastingschuld op het moment van het uitstelverzoek hoger is dan € 20.000, moet de ondernemer een door de derde-deskundige beoordeelde liquiditeitsprognose overleggen. Als uit die liquiditeitsprognose blijkt dat er aflossingscapaciteit is of zal ontstaan, dan kan de Belastingdienst met de ondernemer afspraken maken over tussentijdse aflossingen.
De leden van de fracties van de VVD, het CDA, D66 en de SGP vragen wanneer er meer duidelijkheid is over het uitstelbeleid na 19 juni en hoe inning van de op dit moment uitgestelde belastingafdracht eruit gaat zien. Tevens vragen de leden van de fractie van het CDA ons wat het doel is van de maatregel. In de kamerbrief van 12 maart jl. heeft het kabinet aangekondigd dat de Belastingdienst tijdelijk een soepeler uitstelbeleid zal voeren voor ondernemers die door de coronacrisis zijn geraakt. De maatregel is erop gericht om de liquiditeitspositie van deze ondernemers te verbeteren; uitstel van betaling voor belastingschulden geeft de ondernemer de gelegenheid liquide middelen te gebruiken voor andere doeleinden dan het betalen van belastingen.
In het Besluit noodmaatregelen coronacrisis van 6 mei 2020 nr. 2020-9594 (Stcrt. 2020-26066) is geregeld dat het verleende uitstel van betaling wordt ingetrokken zodra de omstandigheden dit mogelijk maken. Ondernemers worden van het intrekken van het uitstel tijdig op de hoogte gesteld. Vanaf dat moment moeten lopende fiscale verplichtingen, zoals de afdracht van omzetbelasting en loonheffingen, weer worden nagekomen. Aan de kaders voor een betalingsregeling voor uitgestelde betalingen wordt momenteel gewerkt. Wij zullen uw Kamer hierover op korte termijn informeren.
Bij brief van 28 mei 2020 heeft het kabinet de periode waarin ondernemers zich voor de uitstelregeling kunnen aanmelden verlengd van 19 juni naar 1 oktober 2020. Ook ondernemers die na 19 juni 2020 een verzoek om uitstel doen, kunnen dan gebruik maken van de versoepelde regeling. Deze verlenging heeft geen gevolgen voor ondernemers die zich al voor 19 juni 2020 hebben gemeld.
Aantekening
Het doel van het corona-uitstelbeleid is de liquiditeitspositie van door de coronacrisis getroffen ondernemers te verbeteren, zodat deze ondernemers de voor belastingbetaling bestemde middelen kunnen herbestemmen voor ‘andere doeleinden’. De fiscus treedt hier op als verstrekken van risicodragend vreemd vermogen. In die rol lijkt een coulante opstelling ten aanzien van aflossing en sanering op zijn plaats. De vrij rigide regels (art. 22 Uitv.reg. IW 1990) die gelden bij de sanering van zakelijke belastingschulden, dienen in het kader van de afwikkeling van het coronabeleid dan ook eens goed tegen het licht te worden gehouden.
De leden van de fractie van de VVD vragen wanneer en in welke situaties de verzuimboete mogelijk wordt teruggedraaid en of het terugdraaien van een verzuimboete alleen geldt voor ondernemers die ook uitstel van betaling hebben aangevraagd. Bij het opleggen van naheffingsaanslagen voor de omzetbelasting wordt een betalingsverzuimboete opgelegd. Nadat een ondernemer bijzonder uitstel van betaling heeft gekregen, zorgt de Belastingdienst ervoor dat deze boete wordt vernietigd. De ondernemer ontvangt daarvan bericht. Verwerking vindt plaats in een geautomatiseerd proces. Bij het opleggen van naheffingsaanslagen voor de loonheffingen legt de Belastingdienst geen betalingsverzuimboete op indien de aangifte wel is ingediend. De reden hiervoor is dat het niet mogelijk is gebleken betalingsverzuimboetes voor de loonheffingen in een geautomatiseerd proces te vernietigen. Gegeven de grote aantallen was handmatige vernietiging van opgelegde boetes geen optie.
De leden van de fractie van de VVD vragen of de verzuimboete van ondernemers die geen uitstel van betaling hebben aangevraagd maar kunnen aantonen dat ze wel met de gevolgen van de crisis te maken hebben en daardoor niet aan al hun betalingsverplichtingen kunnen voldoen ook wordt teruggedraaid. Als een ondernemer geen uitstel van betaling vraagt geldt de versoepeling ten aanzien van de betaalverzuimboeten in beginsel niet. Voor de omzetbelasting volgt de vernietiging van de boete de beslissing op het verzoek om uitstel van betaling, zodat de ondernemer zich slechts eenmaal hoeft te melden en de Belastingdienst slechts eenmaal hoeft te toetsen of aan de voorwaarden wordt voldaan. Het komt echter ook voor dat ondernemers niet tijdig hebben kunnen betalen als gevolg van de coronacrisis, maar dat hun financiële positie tegen de tijd dat zij de naheffingsaanslag ontvangen zodanig is verbeterd dat zij op dat moment geen nader uitstel van betaling meer nodig hebben en dus ook niet officieel uitstel van betaling hoeven aan te vragen. Er is voor gekozen om ook in die gevallen de betalingsverzuimboete te vernietigen, mits de naheffingsaanslag tijdig is voldaan.
Aantekening
Veel van de informatie uit deze antwoorden is inmiddels bekend uit reeds eerder verschenen beleidsbesluiten en brieven, waarin het kabinet zijn beleid aan de Tweede Kamer heeft uiteengezet. Dat geldt niet voor de hierboven opgenomen passage met betrekking tot het boetebeleid. Wanneer een ondernemer die geen uitstel van betaling heeft aangevraagd, een betalingsverzuim begaat met betrekking tot een aangiftebelasting in verband waarmee een naheffingsaanslag en een verzuimboete worden opgelegd, zal de boete worden geschrapt in het geval de naheffingsaanslag tijdig, binnen veertien dagen nadat hij is opgelegd, wordt voldaan. De regel is volstrekt logisch, omdat het verzoek om uitstel van betaling pas kan worden gedaan, nadat de naheffingsaanslag is opgelegd en het ondernemersperspectief ten tijde van het afdrachts- of voldoeningstijdstip van de aangifte kan verschillen van dat ten tijde van de naheffingsaanslag.
(…)
Ten slotte vragen de leden van de fractie van GroenLinks naar de termijn waarvoor belastingplichtigen ten aanzien van douanerechten uitstel van betaling kunnen aanvragen. Ze vragen specifiek of hiervoor ook de voorlopige aanmeldtermijn van het algemene uitstelbeleid tot 19 juni geldt. Daarnaast vragen ze naar de overwegingen bij het bepalen van deze termijn en de ruimte die de EU-douanewetgeving biedt op dit punt.
Zowel de aanmeldtermijn als de periode waarvoor uitstel van betaling van rechten bij invoer kan worden aangevraagd, wijkt af van het algemene uitstelbeleid. De EU-douanewetgeving kent namelijk eigen regels voor het verlenen van uitstel van betaling. Uitstel van betaling kan voor een uitnodiging van betaling (utb) (achteraf) worden aangevraagd. Het uitstelbeleid geldt in ieder geval voor de maanden maart, april en mei. Voor de maand mei kan het uitstel tot 15 juni worden aangevraagd. Het uitstelbeleid wordt maandelijks geëvalueerd. Voortzetting van het uitstelbeleid hangt onder meer af van afstemming met de Europese Commissie over juridische mogelijkheden en van blijvende uitvoerbaarheid door de Douane.
Uitstel van betaling kan onder voorwaarden worden verleend wanneer zekerheid (zoals een bankgarantie) voor de betaling wordt gesteld. Het uitstel dient per geval te worden beoordeeld en derhalve is maatwerk vereist. Daarnaast kan onder voorwaarden uitstel van betaling worden verleend zonder dat hiervoor zekerheid wordt gesteld. Per bedrijf moet dan worden beoordeeld of het stellen van zekerheid ernstige economische of sociale moeilijkheden zou veroorzaken. Een generiek uitstel is dus niet mogelijk.
Aantekening
Het generieke beleid met betrekking tot het corona-uitstel van het kabinet geldt niet voor de douanerechten. Voor genoemde rechten is het reguliere beleid van toepassing (art. 110 en 111 Douanewetboek).
De leden van de fractie van de SP vragen hoe de maatregelen ten aanzien van het uitstel van betaling voor ondernemers zich verhouden tot de belastingmaatregelen voor particulieren en welke maatregelen voor particulieren in voorbereiding zijn. Het noodpakket van het kabinet is een breed pakket dat de hele economie ondersteunt. Dat komt niet alleen tegemoet aan ondernemers, maar ook aan werkgelegenheid voor werknemers. Minder mensen verliezen zo hun baan. Op fiscaal gebied neemt het kabinet ook maatregelen die direct tegemoetkomen aan burgers, zoals het mogelijk maken van een betaalpauze voor de hypotheekbetalingen, de verlaging van de belasting- en invorderingsrente, en de afspraken die Nederland heeft gemaakt met België en Duitsland over grensarbeiders.
Aantekening
Hoewel dat niet met zoveel woorden wordt gezegd, blijkt uit het antwoord dat het uitstelbeleid ten aanzien van particulieren niet is versoepeld in verband met de coronacrisis. Dat is ook niet nodig, omdat het uitstelbeleid voor particulieren, in tegenstelling tot dat voor ondernemers, al ruim is. Daarnaast vermeldt de Staatssecretaris van Financiën dat in verband met de piek aan werkzaamheden met betrekking tot het ondernemersuitstel, de invorderingsorganisatie (toezicht en invordering) is aangepast. Zodoende zal het vorderingenbeheer minder strikt worden uitgevoerd dan normaliter van de Belastingdienst kan worden verwacht.
(…)
2. G-rekening
De leden van de fractie van de VVD hebben gelezen dat het voor desbetreffende ondernemers gemakkelijker wordt om een g-rekening te deblokkeren en vragen wat dit betekent voor de termijn waarop ondernemers bericht krijgen van de Belastingdienst over het deblokkeren van hun g-rekening. Naast de bestaande mogelijkheid van deblokkering van het overschot op een g-rekening, kunnen in verband met de coronacrisis tijdelijk ook bedragen worden gedeblokkeerd die zijn gereserveerd voor reeds opgelegde naheffingsaanslagen loonheffingen of btw. Het proces voor het deblokkeren van de g-rekening blijft hetzelfde. Het streven is om de behandeling van een verzoek om deblokkering binnen 4 weken af te ronden. De behandeltijd zit met name in het overboeken van gelden. Daarbij is geen versnelling te behalen. Als een deblokkering wordt goedgekeurd, moet de rekeninghouder zijn bank eerst opdracht geven om het vrijgegeven bedrag over te maken op het bankrekeningnummer van de Belastingdienst. De Belastingdienst maakt vervolgens het bedrag over naar de reguliere bankrekening van de g-rekeninghouder. De behandelduur van verzoeken om deblokkering van g-rekeningen loopt mogelijk op als het aantal verzoeken toeneemt.
De leden van de fractie van de VVD vragen of toegelicht kan worden welke aanvullende informatie en waarom ondernemers moeten invullen bij de aanvraag tot het deblokkeren van de g-rekening. Voor een verzoek om deblokkering gebruikt de ondernemer het reguliere formulier ‘Verzoek deblokkering g-rekening’ dat op de website van de Belastingdienst te vinden is. In rubriek 4 geeft de ondernemer aan dat hij bijzonder uitstel heeft aangevraagd. Zo weet de ontvanger dat een beroep wordt gedaan op de verruimde deblokkeringsmogelijkheid. Bij rubriek 5 geldt de machtiging tot verrekenen niet voor het bedrag waarvoor de ondernemer uitstel van betaling heeft gekregen vanwege de coronacrisis. De ondernemer hoeft geen additionele informatie te verstrekken.
De leden van de fractie van de VVD vragen of deze ondernemers, als zij gebruik maken van het fiscaal uitstelbeleid, evengoed recht hebben op ‘Verklaringen van betalingsgedrag’. Een beleidsmatige tegemoetkoming op grond waarvan een ‘Verklaring van betalingsgedrag’ kan worden aangevraagd (er is geen sprake van een recht op een verklaring) en afgegeven, blijft bestaan. Conform het beleidsbesluit van 22 april 2020, nr. 2020-8499 (Stcrt. 2020 nr. 23814) onderdeel 13.2, wordt in voorkomend geval een ‘schone’ verklaring afgegeven ondanks bijzonder uitstel. Informatie hierover is beschikbaar op de website van de Belastingdienst.
De leden van de fractie van de PVV vragen om een bevestiging dat de inlener c.q. aannemer gevrijwaard wordt van risicoaansprakelijkheid aangaande de loonheffingen en/of omzetbelasting voor zover de inlener c.q. aannemer bedragen hiertoe heeft gestort op een g-rekening en achteraf blijkt dat de uitlener c.q. onderaannemer niet in staat blijkt aan zijn (volledige) betalingsverplichtingen te kunnen voldoen ten gevolge van de coronacrisis. Tevens vragen zij of de inlener c.q. aannemer in het genoemde voorbeeld enkel voor de 30% gevrijwaard wordt en of de inlenersaansprakelijkheid c.q. ketenaansprakelijkheid voor de volledige resterende 70% geldt. Aansprakelijkstelling voor verschuldigde btw en loonheffingen is niet mogelijk voor zover er gestort is op de g-rekening en de opdrachtgever aan zijn administratieve verplichtingen heeft voldaan. Daar verandert de verruimde deblokkering niets aan. Aansprakelijkstelling kan dus alleen plaatsvinden voor de verschuldigde btw en loonheffingen; niet voor het bedrag van de factuursom. De factuursom bestaat naast de verschuldigde loonheffingen en omzetbelasting ook uit andere componenten waarvoor de inleners- en ketenaansprakelijkheid niet bestaat zoals het nettoloon, de winstmarge en bij aanneming ook materiaalkosten.
In het voorbeeld is er voor 30% van de factuursom gestort op de g-rekening. Ervan uitgaande dat dit overeenkomt met de verschuldigde belasting en ervan uitgaande dat de opdrachtgever aan de administratieve verplichtingen heeft voldaan, is aansprakelijkstelling van deze opdrachtgever niet mogelijk. Indien in het gegeven voorbeeld de niet afgedragen loonheffingen en omzetbelasting meer belopen dan 30%, is de opdrachtgever aansprakelijk voor het meerdere. Het is de eigen keuze van de opdrachtgever welk deel van de factuursom hij stort op de g-rekening, met het oog op beperking van zijn risico op aansprakelijkheid, en welk deel op de vrije rekening van de ondernemer. Deze uitkomst stimuleert de eigen verantwoordelijkheid van de opdrachtgever voor een volledige afdracht van de loonheffingen en omzetbelasting bij zijn opdrachtnemer. Voorts bestaat er voor inleners de mogelijkheid om volledige vrijwaring voor de inlenersaansprakelijkheid te krijgen. Dit kan door gebruik te maken van de diensten van NEN 4400-gecertificeerde uitzendondernemingen die geregistreerd staan in het Stichting Normering Arbeid (SNA) register.
Aantekening
Tegoeden op de G-rekening worden vrijgegeven, voor zover er sprake is van een overschot, en voor zover voor belastingschulden waarvoor het saldo van de G-rekening is verpand, uitstel van betaling is verleend in verband met de coronacrisis. De fractie van de PVV vraagt terecht naar wat een en ander betekent voor de inleners- en ketenaansprakelijkheid. De Staatssecretarissen van Financiën antwoorden dat de vrijwaring van aansprakelijkheid beperkt is tot het via de G-rekening betaalde bedrag. Mocht later blijken dat de verschuldigde belastingen (loonheffingen en omzetbelasting) meer belopen dan het gestorte bedrag, dan is de inlener of aannemer voor dat meerdere aansprakelijk. Dit laatste is opmerkelijk omdat, misbruiksituaties daargelaten, de betaling op de G-rekening geen materiële betekenis heeft. Desgevraagd zou die betaling immers meteen weer worden gedeblokkeerd en worden vrijgegeven aan de G-rekeninghouder.
(…)
4. Btw-gevolgen voor zorgpersoneel en medische hulpgoederen en -apparatuur
De leden van de fractie van de VVD onderschrijven het belang van voldoende zorgpersoneel en medische hulpmiddelen. Deze leden vragen op welke manier de bijkomende administratieve lasten voor zorginstellingen, zorginrichtingen en artsen tot een minimum worden beperkt.
De goedkeuring voor het ter beschikking stellen van zorgpersoneel voorkomt dat per uitgeleend zorgpersoneelslid moet worden bepaald of de uitleen vrijgesteld of belast plaats kan vinden. Het is namelijk op basis van de goedkeuring niet meer van belang wie het zorgpersoneelslid ter beschikking stelt. De goedkeuring brengt daarnaast een vereenvoudiging mee doordat het recht op aftrek van btw niet wordt beïnvloed door de uitleen van het personeelslid. Uitleners met zowel belaste als vrijgestelde omzet, kunnen hun gebruikelijke pro rata (verhouding voor het bepalen van het aftrekrecht) handhaven. De goedkeuring voor de gratis verstrekking van medische hulpgoederen voorkomt dat de verstrekker in de heffing van btw getrokken wordt bij de gratis verstrekking of dat hij zijn in aftrek gebrachte inkoop-btw moet corrigeren.
De leden van de fractie van de VVD vragen welke voorwaarden er zijn gesteld en waarom deze. De goedkeuring voor de terbeschikkingstelling van zorgpersoneel kent 3 voorwaarden:
De goedkeuring geldt voor het ter beschikking stellen van zorgpersoneel aan inrichtingen als bedoeld in artikel 11, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van de Wet OB of aan instellingen als bedoeld in artikel 11, eerste lid, aanhef en onderdeel f, van de Wet OB, jo Bijlage B behorende bij het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968, posten b-9, b-12, b-13 en b-23;
De ondernemer dient op de factuur te vermelden dat gebruik wordt gemaakt van deze goedkeuring en de gegevens die betrekking hebben op de toepassing van de goedkeuring in de administratie vast te leggen;
Als voor de terbeschikkingstelling een vergoeding in rekening wordt gebracht moet de vergoeding voor de terbeschikkingstelling beperkt blijven tot de brutoloonkosten van het betrokken personeelslid, eventueel vermeerderd met een administratieve kostenvergoeding van maximaal 5%. In geen geval mag er winst worden beoogd of gemaakt met de terbeschikkingstelling van het zorgpersoneel.
De laatste voorwaarde is gesteld om het risico te verkleinen dat het btw-voordeel niet bij de zorg terecht komt. De goedkeuring voor de gratis verstrekking van medische hulpmiddelen kent de volgende voorwaarden:
De goedkeuring betreft alleen goederen die worden genoemd in de ‘Bijlage Gepubliceerde lijst van de Wereld Douaneorganisatie; indelingen van medische voorzieningen in verband met uitbraak Covid-19’ (bijgevoegd bij het beleidsbesluit zoals geldend op tijdstip van publicatie van het beleidsbesluit);2
Voor de aftrek van btw maken de kosten van de goederen onderdeel uit van de algemene kosten van de ondernemer;
Het recht op aftrek van btw voor deze algemene kosten wordt bepaald op basis van de totale omzet van de ondernemer, waarbij de gratis verstrekking van de goederen buiten beschouwing blijft;
De ondernemer dient op de factuur te vermelden dat gebruik wordt gemaakt van deze goedkeuring en de gegevens die betrekking hebben op de toepassing van de goedkeuring in de administratie vast te leggen.
De eerste voorwaarde beperkt de goedkeuring tot bepaalde goederen. Hiermee wordt aangesloten bij de lijst van de Wereld Douaneorganisatie. De laatste drie voorwaarden hebben betrekking op de manier hoe de goedkeuring moet worden toegepast.
Aantekening
De nood bij de gezondheidszorg is hoog en de doelstelling van de vrijstelling voor de zorg en het verlaagde BTW-tarief voor bepaalde medische hulpmiddelen is de prijs laag houden, zodat iedereen toegang heeft tot goede zorg. De Btw-richtlijn (en ook de Nederlandse regelgeving in normale tijden) bevat een heel kader aan regels en voorwaarden waaraan moet worden voldaan. Dat kader wordt iets losgelaten. Er worden nog wel voorwaarden gesteld aan de uitleen van zorgpersoneel, zodat het daar niet helemaal vrijheid-blijheid is. Zo dient de inlener aan voorwaarden te voldoen en mag geen winst worden beoogd. Aan de uitlener worden verder geen voorwaarden gesteld. Er is inmiddels een nultarief (vrijstelling) op Unieniveau voor de invoer van bepaalde medische hulpmiddelen die gratis worden verspreid onder zorgmedewerkers en zorgbehoevenden voor de bestrijding van COVID-19. Hiernaar wordt hierboven ook verwezen.
5. Verlaagd btw-tarief sportscholen
De hierna beantwoorde vragen van de leden van fracties van de VVD-, de PVV-, D66-, het CDA- en 50PLUS betreffen de maatregel opgenomen onder 9b in het Besluit noodmaatregelen coronacrisis, Directoraat-generaal Belastingdienst/Corporate dienst Vaktechniek, Besluit van 6 mei 2020, nr. 2020-9594, Staatscourant 2020, nummer 26066. Hierin is goedgekeurd dat het verlaagde btw-tarief van toepassing is op de sportlessen die sportscholen en dergelijke ondernemers gedurende de verplichte sluiting online aan hun afnemers aanbieden. Daarbij is toegelicht dat in verband met de bestrijding van de coronacrisis sportscholen tijdelijk verplicht zijn gesloten en sportscholen veelal werken met abonnementen, waarbij hun afnemers voor langere tijd of meerdere keren de gelegenheid wordt geboden tot sportbeoefening. Om hun afnemers toch nog van dienst te kunnen zijn, bieden sportscholen hun diensten nu in aangepaste vorm online aan. De toepassing van het verlaagde btw-tarief (nu: 9%) is echter gekoppeld aan het ter beschikking stellen van sportaccommodaties. Hiervan is in dit geval geen sprake. Deze goedkeuring kan met terugwerkende kracht worden toegepast vanaf 16 maart 2020 en geldt totdat de verplichte sluiting wordt opgeheven.
(…)
De leden van de fractie van D66 vragen welke redenen ten grondslag liggen aan het feit dat het btw-tarief voor online sportlessen normaal gesproken hoger ligt dan voor andere sportlessen. Het Europeesrechtelijk kader biedt geen ruimte om het verlaagde btw-tarief op online sportlessen toe tepassen. De Btw-richtlijn 2006 staat voor bepaalde categorieën van goederen en diensten een verlaagd btw-tarief toe, waaronder voor het recht gebruik te maken van sportaccommodaties. De jurisprudentie van het Hof van Justitie EU en de Nederlandse Hoge Raad geeft geen ruimte om het verlaagde btw-tarief toe te passen op online sportlessen. De Hoge Raad heeft sinds zijn arrest van 10 augustus 2007 (het wandelvierdaagse-arrest) meermaals bevestigd dat het Nederlandse verlaagde btw-tarief voor ‘het geven van gelegenheid geven tot sportbeoefening’ moet worden uitgelegd overeenkomstig de bewoordingen van de Btw-richtlijn 2006. Een aanbieder die het verlaagde btw-tarief wil toepassen, moet dan ook aan een sporter het recht verlenen om gebruik te maken van een sportaccommodatie. Als aanbieder van online sportlessen wordt niet voldaan aan de voor het verlaagd btw-tarief vereiste terbeschikkingstelling van een sportaccommodatie door de dienstverlener aan de sporter.
(…)
Aantekening
Het antwoord op de vraag van de D66-fractie naar het onderscheid dat normaal gesproken geldt voor online- en fysieke sportlessen zegt alles: de Btw-richtlijn biedt geen grondslag voor gelijktrekking. De terbeschikkingstelling van een sportaccommodatie is nodig om van het verlaagde tarief gebruik te kunnen maken. In tijden van corona lijkt alles mogelijk, zo concluderen wij.Ook voor de gelijkstelling van online-publicaties en hun evenknieën op dragers was een wijziging van de Btw-richtlijn nodig. In bepaalde gevallen is de vorm nog van belang, namelijk wanneer deze als voorwaarde wordt gesteld in de Btw-richtlijn. Daar zit de crux. We zijn benieuwd of de Commissie ooit aandacht gaat besteden aan de (tijdelijke) goedkeuringen die het licht zien in de lidstaten. Dat is gelijk een mooie uitdaging voor het kabinet voor de toekomst: zie ze maar weer terug te draaien!
6. Grensarbeiders
De leden van de fracties van de VVD, het CDA, D66, de SP en de PVV vragen naar de stand van zaken met betrekking tot het overleg met België over thuiswerkdagen.
Inmiddels heeft ook het overleg met België geleid tot een overeenkomst. Deze overeenkomst strekt er evenals de overeenkomst met Duitsland toe dat grensarbeiders geen verschuiving van het heffingsrecht ondervinden als gevolg van thuiswerkdagen door de coronacrisis. Verder verduidelijkt de overeenkomst de behandeling van dagen waarop grensarbeiders noodgedwongen thuisblijven zonder te werken met behoud van salaris of met recht op een Belgische tijdelijke werkloosheidsuitkering.
Nederland en België zijn voor grensarbeiders in loondienst overeengekomen dat thuiswerkdagen als gevolg van de coronacrisis (in afwijking van de verdragstekst) mogen worden behandeld als dagen gewerkt in het land waar onder normale omstandigheden zou zijn gewerkt, onder de voorwaarde dat de bezoldigingen voor deze thuiswerkdagen wel worden belast in dat land. Deze goedkeuring kan met terugwerkende kracht vanaf 11 maart 2020 worden toegepast. De overeenkomsten met België en met Duitsland zijn tijdelijk van aard. Daar komen wij hieronder op terug naar aanleiding van vragen van de leden van de fractie van de VVD.
Zoals reeds aan uw Kamer gemeld in de brief van 14 april 2020, zijn Nederland en Duitsland en Nederlanden België het erover eens dat grensarbeiders die noodgedwongen thuisblijven met behoud van salaris gedurende deze periode belast blijven in het land waar zij onder normale omstandigheden zouden hebben gewerkt. De overeenkomst met België bevestigt dit nog eens. Inwoners van Nederland die normaal in België werken en door de coronacrisis niet kunnen werken, kunnen recht hebben op Belgische tijdelijke werkloosheidsuitkeringen. De overeenkomst met België bevestigt dat deze uitkeringen, als de dienstbetrekking in stand blijft, worden belast in het land waar de beloningen genoten ter zake van de vóór de coronacrisis daadwerkelijk vervulde dienstbetrekking mogen worden belast.
Grensarbeiders kunnen de gemaakte afspraken toepassen in de bestaande aangifte inkomstenbelasting 2020.
De leden van de fractie van de VVD vragen of er tussen Nederland en Duitsland en tussen Nederlanden België afspraken zijn gemaakt over de verlenging van de overeenkomsten en wat er gebeurt als één van beide landen de afspraak niet wenst te verlengen.
In de overeenkomsten met België en Duitsland zijn mechanismen opgenomen om de gemaakte afspraken (ongewijzigd) te verlengen. Na 30 april wordt de overeenkomst met Duitsland maandelijks automatisch verlengd, totdat Nederland of Duitsland deze opzegt. De overeenkomst met Bel-gië geldt tot en met 31 mei en kan maandelijks worden verlengd als Nederland en België dit overeenkomen. Inmiddels zijn de overeenkomsten met België en Duitsland verlengd tot eind juni.
Als één van beide landen de overeenkomst tijdig opzegt (overeenkomst met Duitsland) of niet verder wenst te verlengen (overeenkomst met België), vervalt deze. Het betreft hier immers een bilaterale overeenkomst waar instemming van beide landen voor nodig is.
Het onderdeel van de overeenkomsten (met België en Duitsland) dat ziet op thuisblijven zonder te werken met behoud van salaris en het onderdeel van de overeenkomst (met België ) dat ziet op Belgische tijdelijke werkloosheidsuitkeringen betreffen enkel een bevestiging van bestaande verdragsinterpretatie en zijn daarom niet beperkt in de tijd.
De leden van de fractie van de VVD vragen of ook met betrekking tot andere landen dan België en Duitsland signalen zijn ontvangen dat er problemen zijn met thuiswerkdagen en dagen waarop een grensarbeider noodgedwongen thuisblijft zonder te werken met behoud van salaris en zo ja, van welke landen en of het voornemen bestaat om met deze landen in overleg te treden.
Wij hebben geen signalen ontvangen die erop wijzen dat deze problematiek zich ten aanzien van andere landen vaak voordoet. Wij zijn daarom niet in overleg met andere landen om een vergelijkbare regeling te treffen.
De leden van de fractie van het CDA vragen of de overeenkomst met Duitsland over thuiswerkdagen ook geldt voor personen die onder het overheidsartikel vallen en de nationaliteit van het andere verdragsland hebben. Zij wijzen daarbij op de situatie dat een inwoner van Duitsland met de Duitse nationaliteit voor een Nederlandse universiteit thuiswerkt als gevolg van de coronacrisis. De overeenkomst met Duitsland geldt niet voor personen die onder het overheidsartikel vallen van het belastingverdrag tussen Nederland en Duitsland. Op grond van dat artikel is de staat van de overheid (kasstaat) exclusief heffingsbevoegd over het loon dat is verkregen in het kader van de uitoefening van een overheidsfunctie. Op deze regel geldt een uitzondering voor diensten die in Duitsland worden verleend door inwoners van Duitsland. Daarbij gelden twee aanvullende (alternatieve) voorwaarden. De inwoner van Duitsland moet tevens de Duitse nationaliteit hebben of, kort gezegd, om persoonlijke redenen inwoner van Duitsland geworden zijn. Met betrekking tot deze laatste situatie is in de rapportage fiscale knelpunten grensarbeid reeds opgemerkt dat de Belastingdienst als uitgangspunt hanteert dat de kasstaat exclusief heffingsbevoegd is over het gehele loon en dus geen splitsing van de heffingsbevoegdheid plaatsvindt in verband met de thuiswerkdagen. Ten aanzien van de eerste situatie (de persoon in overheidsdienst werkt thuis en heeft de nationaliteit van het woonland) is de praktijk minder eenduidig. Wij zijn echter van mening dat de kasstaat in die situatie eveneens exclusief heffingsbevoegd blijft over het gehele loon en dus geen splitsing van de heffingsbevoegdheid plaatsvindt in verband met de thuiswerkdagen. Met deze voorwaarden wordt namelijk invulling gegeven aan een uitzondering (op het exclusief heffingsrecht van de kasstaat) voor lokaal aangeworven personeel van bijvoorbeeld de Nederlandse ambassade en consulaten. Deze uitzondering is terug te voeren op afspraken hierover in het Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer. De uitzondering ziet dus niet op thuiswerkdagen van “regulier” overheidspersoneel. Doordat geen splitsing van de heffingsbevoegdheid in verband met de thuiswerkdagen als gevolg van de coronacrisis plaatsvindt, verschuift het heffingsrecht niet. Er is dan ook geen aanleiding om nadere afspraken te maken over de thuiswerkdagen van dergelijk overheidspersoneel.
De leden van de fractie van het CDA hebben gevraagd of de overeenkomst met Duitsland over de toepassing van het belastingverdrag in verband met de coronacrisis ook werking heeft voor zzp’ers. In reactie op deze vraag merken wij op dat de betreffende problematiek zich in relatie tot Duitsland en België in het bijzonder voordoet bij grensarbeiders in loondienst die als gevolg van de coronacrisis thuiswerken in hun woonstaat. De bereikte overeenstemming met Duitsland en België heeft dan ook betrekking op het artikel uit de belastingverdragen dat gaat over niet-zelfstandige arbeid (werknemers). De overeenkomsten hebben dus geen betrekking op het verdragsartikel dat gaat over ondernemingswinst en waar ook zelfstandigen (ondernemers voor de inkomstenbelasting) onder vallen. Vanuit de praktijk hebben ons ook geen signalen bereikt dat een vergelijkbare problematiek zich vaak zou voordoen bij ondernemers.
Aantekening
De hierboven opgenomen passages zien op grensarbeiders die als gevolg van de coronacrisis tijdelijkniet over de grens naar hun werk kunnen. De afspraken met Duitsland en België omtrent deze groep grensarbeiders behandelden wij in V-N 2020/16.10, V-N 2020/24.10 (beide België) en V-N2020/18.10 (Duitsland). Bredere OESO-richtsnoeren die naast de grensarbeiders meer belastingverdrag gerelateerde ‘corona-discussiepunten’ omvatten, behandelden wij in V-N 2020/18.9. We komen hierna nog op die OESO-richtsnoeren terug.
De nieuwe toelichting over grensarbeiders, zoals hierboven weergegeven, is uitvoerig, maar bevat weinig nieuws ten opzichte van bovengenoemde documenten. Wel staat er wat ons betreft een wat verwarrende zin over het verwerken van de afspraken tussen de landen in een ‘bestaande’ aangifte IB 2020. We nemen echter aan dat daar sprake is van een vergissing is, want een ‘bestaande’ aangifte IB over 2020 lijkt ons op dit moment onmogelijk.
Nieuw is dat wordt gemeld dat vooralsnog niet met andere landen overleg over reisbeperkingen bij grensarbeiders in coronatijd plaatsvindt. We kunnen ons voorstellen dat daarbij onvoldoende belang is. België en Duitsland zijn immers onze enige directe buurlanden.
De passages over overheidsambtenaren die in Duitsland wonen en voor bijvoorbeeld de Nederlandse ambassade werken, tot slot blinken wat ons betreft niet uit in duidelijkheid.
De leden van de fractie van het CDA vragen verder of wij kunnen bevestigen dat een thuiswerkplek nooit kwalificeert als vaste inrichting. Op 3 april 2020 heeft de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) een aantal richtsnoeren gepubliceerd over de gevolgen van de coronacrisis voor de toepassing van belastingverdragen (hierna: ‘OESO-analyse’). De OESO merkt op dat het onwaarschijnlijk is dat de coronacrisis invloed heeft op het vaststellen van vaste inrichtingen in de zin van belastingverdragen en dat het onwaarschijnlijk is dat als gevolg van de coronacrisis de vestigingsplaats van vennootschappen en woonplaats van natuurlijke personen in de zin van belastingverdragen zal veranderen. De OESO verwijst hiervoor naar verschillende passages uit het OESO-commentaar. Het OESO-commentaar is voor Nederland van grote betekenis en Nederland onderschrijft dan ook deze OESO-analyse ten aanzien van de coronacrisis.
Voor wat betreft een thuiswerkplek wordt in de OESO-analyse verwezen naar paragraaf 18 van het OESO-commentaar bij artikel 5 van het OESO-modelverdrag. In het OESO-commentaar wordt gesteld dat voor het constateren van een vaste inrichting relevant is of de thuiswerkplek ‘ter beschikking van’ de onderneming staat. Zoals geïllustreerd door een voorbeeld in paragraaf 19 van het OESO-commentaar op artikel 5 van het OESO-modelverdrag is dit bij grenswerkers die (als werknemer) vanuit huis werken normaliter niet het geval. Daarnaast moet er voor het vaststellen van een vaste inrichting ook sprake zijn van duurzaamheid, waarvan bij het tijdelijk uitoefenen van werkzaamheden vanuit huis als gevolg van de coronacrisis geen sprake is.
In het verlengde van de OESO-analyse en de afspraken die met Duitsland en België zijn gemaakt over de toepassing van het belastingverdrag bij grensoverschrijdende werkzaamheden in dienstbetrekking, zal Nederland bij het handhaven van substance-eisen die zijn opgenomen in nationale wet- en regelgeving rekening houden met de reisbeperkingen als gevolg van de coronacrisis.
Aantekening
Bovenstaande passage begint met de vraag of meer thuiswerken voor een onderneming die in een ander land is gevestigd, tot een vaste inrichting kan leiden in het woonland van de thuiswerker. Daar omarmt de Staatssecretaris van Financiën, als we ons niet vergissen, voor het eerst in vergaande mate de OESO-richtsnoeren, vermeld in V-N 2020/18.9. Er wordt expliciet aangegeven dat beperkingen in het reizen als gevolg van de coronacrisis doorgaans niet leiden tot een vaste inrichting, een verandering van de vestigingsplaats van vennootschappen of van de woonplaats van natuurlijke personen (in de zin van belastingverdragen). Dat de staatssecretaris in tamelijk ruime mate die hele OESO-analyse omarmt, en niet slechts op het punt van de gestelde vraag, is een welkome bevestiging voor de praktijk. In die zin is tegemoetgekomen aan de wens die wij uitten aan het eind van onze aantekening in V-N 2020/18.9. Daarbij noemden wij overigens specifiek voorbeelden in relatie tot onderdeel 2 van de OESO-tekst over de vestigingsplaats van vennootschappen (vaststellingsovereenkomsten/rulings, de substance-eisen voor de dividendbelasting en voor de uitwisseling van informatie en corporate tiebreaker-verzoeken). In dat kader wijzen we erop dat nu expliciet wordt gemeld dat Nederland bij het handhaven van de substance-eisen die zijn opgenomen in de nationale wet- en regelgeving, rekening zal houden met de reisbeperkingen als gevolg van de coronacrisis. Dan denken wij aan art. 2d Uitv.besch. VPB 197, art. 1bis onderdeel d Uitv.besch. DB 1965 en art. 3a Uitv.besl. WIB. De opgenomen toezegging lijkt ons, allicht uitstuitend voor de maanden waarin de reisbeperkingen gelden, passend.
De leden van de fractie van het CDA wijzen erop dat het verschil in belastingdruk tussen Nederlandse en Belgische ingezetenen aanzienlijk kan zijn, in het bijzonder in de situatie dat werknemers niet langer aangemerkt worden als kwalificerende buitenlandse belastingplichtige. Zij vragen ofwij het wenselijk achten dat werknemers die in België wonen en in Nederland werken en die door de beperkingen alleen thuis mogen werken, dit jaar niet meer voldoen aan de regels voor kwalificerende buitenlandse belastingplicht en dus hun hypotheekrenteaftrek kwijtraken, en vragen in het verlengde hiervan of wij bereid zijn coulance te verlenen bij de toepassing van de 90%-regels van de kwalificerende buitenlandse belastingplichtigen wanneer er geen afspraak met België gemaakt kan worden.
Indien niet-ingezeten werknemers als kwalificerende buitenlands belastingplichtige aangemerkt worden, wordt rekening gehouden met de persoonlijke en gezinssituatie, en kunnen zij aanspraak maken op bijvoorbeeld de hypotheekrenteaftrek.3 Een van de voorwaarden om te kwalificeren is dat het inkomen geheel of nagenoeg geheel (minstens 90%) in Nederland onderworpen is aan de loonbelasting of inkomstenbelasting. Indien een belastingplichtige wegens de coronamaatregelen thuiswerkt in België, zou op basis van de tekst van het belastingverdrag tussen Nederland en België de heffingsbevoegdheid over de loonbestanddelen van deze belastingplichtige kunnen verschuiven naar België. Dit kan als gevolg hebben dat niet langer 90% van het inkomen onderworpen is aan Nederlandse belastingheffing, waardoor er niet langer sprake zou zijn van een kwalificerende buitenlands belastingplicht. Om dit te voorkomen zijn hierover afspraken gemaakt met België en ook met Duitsland.4 Afgesproken is dat werkdagen waarvoor loon is ontvangen en waarop de dienstbetrekking thuis is uitgeoefend, uitsluitend vanwege de maatregelen die door deze landen werden getroffen om de coronacrisis te bestrijden, kunnen worden geacht te zijn doorgebracht in het land waar de grensarbeider de dienstbetrekking zou hebben uitgeoefend als deze maatregelen niet van kracht waren geweest. In de situatie dat grensarbeiders thuisblijven zonder arbeid te verrichten en loon ontvangen van de werkgever geldt hetzelfde op basis van de reguliere verdragsuitleg. Door bovenstaande overeenkomsten hoeft het thuiswerken van grensarbeiders wegens de coronamaatregelen niet te leiden tot een wijziging ten aanzien van de kwalificerende buitenlandse belastingplicht. Vanwege deze overeenkomsten zijn aanvullende maatregelen niet nodig.
Aantekening
Bovenstaande kwestie behandelt de vraag of iemand die in België woont, maar in Nederland werkt, in 2020 eerder het risico loopt niet meer in aanmerking te komen voor hypotheekrenteaftrek als gevolg van coronacrisisgerelateerde reisbeperkingen. Dit betreft de toepassing van art. 7.8 Wet IB 2001. De toelichting is verduidelijkend. Uit de tekst blijkt dat reisbeperkingen ofwel door interpretatie (als tijdelijk helemaal niet hoeft te worden gewerkt vanwege de reisbeperkingen) ofwel door de eerder met België – en Duitsland – overeengekomen tegemoetkoming (als thuis wordt gewerkt) geen negatieve gevolgen hoeven te hebben voor de kwalificerende buitenlands belastingplichtige. We herhalen nog wel dat de hiervóór genoemde tegemoetkoming conform de afspraken met België en Duitsland geldt onder (met name administratieve) voorwaarden.
De leden van de fractie van het CDA vragen of het wenselijk is om ook voor volgende jaren een oplossing te bieden voor de Nederlandse belastingheffing over Duitse netto-uitkeringen.
Deze problematiek met betrekking tot Duitse netto-uitkeringen speelt inderdaad breder, dat wil zeggen: niet alleen tijdens de coronacrisis. Zoals is aangegeven tijdens het algemeen overleg over de belasting- en sociale zekerheidspositie van grensarbeiders van 5 maart 2020 is Nederland met Duitsland in gesprek over een wijzigingsprotocol met betrekking tot het belastingverdrag met Duitsland. In dat kader wordt ook gesproken over een mogelijke oplossing voor dergelijke Duitse netto-uitkeringen.
De leden van de fractie van het CDA vragen of inwoners van Duitsland Nederlandse (bruto) uitkeringen feitelijk belastingvrij ontvangen.
Het belastingverdrag tussen Nederland en Duitsland regelt, zoals elk belastingverdrag, in beginsel slechts de verdeling van heffingsrechten tussen Nederland en Duitsland. Of en zo ja op welke wijze belasting wordt geheven volgt uit de nationale belastingwetten van Nederland en Duitsland. Het belastingverdrag met Duitsland wijst het heffingsrecht over de desbetreffende Nederlandse uitkeringen toe aan Duitsland als deze (i) worden betaald aan een inwoner van Duitsland en (ii) (samen met bepaalde andere uitkeringen die een belastingplichtige geniet) in een jaar € 15.000 of minder bedragen.
Ik heb begrepen dat Duitsland inkomende Nederlandse uitkeringen vergelijkt met uitkeringen onder het Duitse stelsel en deze, als zij vergelijkbaar zijn, fiscaal op dezelfde wijze behandelt als de desbetreffende Duitse uitkeringen. Aangezien Duitsland op basis van zijn nationale recht veel uitkeringen vrijstelt van belasting, kan dat ook voor vergelijkbare Nederlandse uitkeringen het geval zijn. Deze uitkomst is niet gewenst en wordt meegenomen in de besprekingen over een wijzigingsprotocol met betrekking tot het belastingverdrag met Duitsland.
De leden van de fractie van de SP vragen hoe grensarbeiders in de relatie Nederland-Duitsland geïnformeerd worden over de overeenkomst met Duitsland. Op de website van de Belastingdienst zijn de gevolgen van de overeenkomst nader toegelicht. Daarnaast kunnen grensarbeiders met vragen over hun specifieke situatie met betrekking tot de overeenkomst ook contact opnemen met het team Grensoverschrijdend Werken en Ondernemen (GWO) van de Belastingdienst. Tot slot kunnen grensarbeiders met hun vragen over de overeenkomst ook terecht bij de zogenoemde grensinfopunten aan beide zijden van de grens. Het team GWO ondersteunt deze grensinfopunten.
Aantekening
Bovenstaande passage gaat in op zogenoemde netto-uitkeringen in relatie tot Duitsland. Ten dele wordt de werking van het belastingverdrag tussen Nederland en Duitsland bevestigd. In aanvulling daarop wordt opgemerkt dat wordt gewerkt aan een protocol bij dat verdrag dat (al dan niet onder andere) ziet op uitkeringen. We wachten publicatie daarvan af.
Aan het eind wordt herhaald dat met name in relatie met Duitsland voor grensarbeiders veel loketten beschikbaar zijn voor opkomende vragen.
(…)
8. Overig
(…)
De leden van de fractie van het CDA vragen hoe het extra verschil dat tussen een belastingplichtige voor de vennootschapsbelasting en een ondernemer voor de inkomstenbelasting ontstaat als gevolg van de fiscale coronareserve, gerechtvaardigd kan worden. De fiscale coronareserve is uitsluitend bedoeld om een liquiditeitsvoordeel te verlenen. Het vormen van deze fiscale coronareserve is inderdaad alleen mogelijk voor belastingplichtigen in de vennootschapsbelasting, en niet voor belastingplichtige ondernemers voor de inkomstenbelasting. Aan het onderscheid tussen de inkomsten- en vennootschapsbelasting liggen meerdere redenen ten grondslag.
Ten eerste zijn er voor belastingplichtigen in de vennootschapsbelasting minder mogelijkheden om verliezen (snel) te verrekenen, hetgeen leidt tot een liquiditeitsnadeel ten opzichte van een belastingplichtige ondernemer voor de inkomstenbelasting. Zo kunnen belastingplichtigen voor de vennootschapsbelasting verliezen slechts één jaar terugwentelen, terwijl voor de inkomstenbelasting belastingplichtige ondernemers gebruik kunnen maken van een ruimere termijn van drie jaren om verliezen terug te wentelen. Daarnaast kan het voor belastingplichtigen in de vennootschapsbelasting langer duren voordat zij – door middel van verliesverrekening – belasting die over een eerder jaar is betaald, terugkrijgen in vergelijking met ondernemers voor de inkomstenbelasting. Verliesverrekening kan pas plaatsvinden indien de aanslag over een eerder jaar definitief is. Doordat over de jaren 2017 en 2018 in de inkomstenbelasting veelal een definitieve aanslag is opgelegd, kan bij het indienen van de aangifte inkomstenbelasting 2020 het verlies namelijk al voor 80% met winst uit aanslagen van eerdere jaren voorlopig worden verrekend. Voor de vennootschapsbelasting zal dat veelal niet het geval zijn, omdat er dan vaak nog geen definitieve aanslag over het jaar 2019 zal zijn opgelegd.
Daarnaast zijn er verschillende aanvullende fiscale en niet-fiscale maatregelen getroffen waar ook ondernemers voor de inkomstenbelasting gebruik van kunnen maken, zoals de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandige ondernemers (Tozo), de Tegemoetkoming ondernemers getroffen sectoren (TOGS) en de Tegemoetkoming Vaste lasten MKB (TVL MKB). Ook wordt het urencriterium versoepeld toegepast, waardoor bepaalde ondernemersfaciliteiten (zoals de zelfstandigenaftrek) in veel gevallen behouden kunnen worden. Laatstgenoemde maatregel geldt specifiek voor ondernemers voor de inkomstenbelasting.
Aantekening
De Staatssecretaris van Financiën herhaalt waarom IB-ondernemers niet ook, net als VPB-plichtigen, gebruik kunnen maken van de fiscale coronareserve. Zijn argumenten overtuigen echter niet. Het eerste argument – carry-back-termijn in de IB is twee jaar langer dan in de VPB – is wel waar maar gaat langs de kern van de kwestie heen. Het tweede argument – niet nodig want de aanslagen over de jaren 2017 en 2018 zijn al definitief en voor versnelde carry back naar die jaren kan de voorlopige-verliesverrekeningsregeling (80%-regeling) worden benut – is evengoed omkeerbaar, want als de groep die van de fiscale coronareserve gebruik kan maken, klein is, is er ook geen bezwaar tegen om hun dit toe te staan. Daarbij klopt het argument ook niet, want blijkens art. 23 Uitv.reg. IB 2001 moet voor de voorlopige verliesverrekening wel eerst aangifte worden gedaan en dat kan over 2020 pas op zijn vroegst in 2021. Een nog in 2020 in te dienen voorlopige aangifte kwalificeert niet. De fiscale coronareserve daarentegen wordt juist verwerkt in de aangifte over 2019 en leidt derhalve tot een belastingteruggaaf in 2020, het jaar waarin de ondernemer zwaar is getroffen door het coronavirus. En het derde argument – omdat er andere coronagerelateerde maatregelen zijn getroffen voor IB-ondernemers, hoeft de fiscale coronareserve voor hen niet mogelijk te worden gemaakt – slaat helemaal kant noch wal. De staatssecretaris kan het wel ontkennen, maar feit blijft dat VPB-plichtigen en IB-ondernemers wat dit betreft vergelijkbaar zijn en dus ook vergelijkbaar moeten worden behandeld. Nu schuift hij de problematiek feitelijk terug naar de uitvoeringspraktijk, want aangenomen mag worden dat IB-ondernemers nu ten laste van de winst in 2019 een fiscale coronavoorziening zullen vormen. En die mag de Belastingdienst dan weer corrigeren en daar mag de IB-ondernemer daar weer tegen procederen, met alle kosten van dien. Dit kan voorkomen worden, als IB-ondernemers net als VPB-plichtigen ook de fiscale coronareserve zouden mogen toepassen. En als de staatssecretaris gelijk heeft, is de groep IB-ondernemers die buiten de bestaande regels daarvan gebruik kan of zal maken, gering. Wat is er dan op tegen?
(…)