Rb. Gelderland, 25-02-2015, nr. 194966 / HA ZA 10-54 ON
ECLI:NL:RBGEL:2015:2085
- Instantie
Rechtbank Gelderland
- Datum
25-02-2015
- Zaaknummer
194966 / HA ZA 10-54 ON
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
Onteigeningsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBGEL:2015:2085, Uitspraak, Rechtbank Gelderland, 25‑02‑2015; (Eerste aanleg - meervoudig)
Sprongcassatie: ECLI:NL:HR:2016:2742
ECLI:NL:RBGEL:2014:8161, Uitspraak, Rechtbank Gelderland, 03‑12‑2014; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 25‑02‑2015
Inhoudsindicatie
Schadeloosstelling onteigening
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: 194966 / HA ZA 10-54 ON
Vonnis van 25 februari 2015
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE GEMEENTE BEUNINGEN
zetelend te Beuningen
eiseres
advocaat mr. P.L.G. Haccou te Arnhem
tegen
[gedaagde]
wonende te Nederasselt, gemeente Heumen
gedaagde
advocaat mr. Th.J.H.M. Linssen te Tilburg
Partijen zullen hierna de gemeente en [gedaagde] worden genoemd.
1. De procedure
1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van deze rechtbank van 3 december 2014 (hierna: het tussenvonnis)
- de akte na tussenvonnis van [gedaagde] van 31 december 2014.
1.2
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1
De rechtbank blijft bij hetgeen zij in het tussenvonnis heeft overwogen en beslist. Daarin heeft zij [gedaagde] de gelegenheid gegeven te reageren op een aantal punten die de gemeente in haar antwoordakte van 8 oktober 2014 aan de orde had gesteld. [gedaagde] heeft dat gedaan.
2.2
De gemeente vindt de totale tijdsbesteding van mr. Linssen in beide zaken buitensporig. De gemeente stelt dat onvoldoende gemotiveerd. De rechtbank is van oordeel dat de omvang van de tijdsbesteding door mr. Linssen aan de onderhavige zaak niet buitensporig is, gelet op het lange periode waarin mr. Linssen [gedaagde] reeds heeft bijgestaan. Daarbij kan niet uit het oog worden verloren dat drie pleidooien hebben plaatsgevonden en dat de deskundigen, exclusief het concept-rapport, al drie keer hebben gerapporteerd, met alle gevolgen voor productie van stukken door en communicatie met de advocaten van dien.
2.3
De gemeente kon zich in dat verband ook niet aan de indruk onttrekken dat dezelfde werkzaamheden in beide zaken twee keer in rekening zijn gebracht tegen de tijd die met één verrichting ten behoeve van beide zaken gemoeid was. [gedaagde] (mr. Linssen) heeft dat in zijn laatste akte echter gemotiveerd weersproken. De rechtbank heeft dan ook geen reden om die indruk van de gemeente te volgen.
2.4
Ook op het punt van het uurtarief van mr. Linssen heeft [gedaagde] gereageerd. Het gaat volgens [gedaagde] om het in 2009 overeengekomen uurtarief, dat sindsdien steeds is gehanteerd. De rechtbank acht het tarief in verband met de aan de beschreven werkzaamheden bestede tijd redelijk en zal van dat tarief uitgaan. Hetzelfde geldt voor het met ing. H. Breukers van Farmland Investment overeengekomen tarief dat aansluit bij de door ZLTO in 2008 gehanteerde tarieven.
2.5
Op de vraag of [gedaagde] de btw kan verrekenen heeft deze bevestigend geantwoord. De rechtbank zal het bedrag aan kosten voor juridische en deskundige bijstand daarom exclusief btw toewijzen.
2.6
Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat [gedaagde] voor kosten van juridische bijstand toekomt € 35.548,11 en voor kosten van deskundige bijstand € 10.560,-. De gemeente zal daartoe worden veroordeeld, evenals in de overige kosten van de procedure die aan de zijde van [gedaagde] zijn gevallen. Het geheven griffierecht bedraagt € 262,-. Bijgeheven moet nog worden € 1.271,-.
2.7
In het tussenvonnis van 2 juli 2014 heeft de rechtbank al overwogen dat [gedaagde] per de peildatum als schadeloosstelling toekomt € 355.625,-. De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 12 mei 2010 een voorschot op de schadeloosstelling toegekend van
€ 253.125,-. Er resteert aan uit te betalen schadeloosstelling dus nog € 102.500,-.
2.8
[gedaagde] heeft recht op vergoeding van het nadeel dat hij lijdt doordat hij na de onteigening niet direct over de gehele aan hem toekomende schadeloosstelling heeft kunnen beschikken. Voor de vergoeding van dit nadeel wordt aangesloten bij de wettelijke rente over het verschil tussen de uiteindelijke schadeloosstelling en het voorschot gedurende de periode tussen de onteigening en de datum van dit vonnis. Die rente bedraagt € 39.930,21.
3. De beslissing
De rechtbank
stelt de schadeloosstelling voor [gedaagde] voor de onteigening van het perceel kadastraal bekend gemeente Beuningen, sectie G, nummer 395, terrein (akkerbouw), groot 01.87.50 ha, grondplannummer 18, vast op € 355.625,-,
veroordeelt de gemeente tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [gedaagde] te betalen
€ 142.430,21 (honderdtweeënveertigduizendvierhonderddertig euro en eenentwintig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de dag na deze uitspraak,
veroordeelt de gemeente in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van
[gedaagde] bepaald op € 35.810,11 voor kosten van juridische bijstand en geheven vast recht en € 10.560,- voor kosten van deskundige bijstand, alsmede € 1.271,- wegens bij te heffen vast recht,
veroordeelt de gemeente in de kosten van de door de rechtbank benoemde deskundigen, voor zover deze nog niet zijn voldaan,
wijst aan als nieuwsblad waarin de griffier van deze rechtbank een uittreksel van deze uitspraak zal publiceren: De Gelderlander, editie Nijmegen.
Dit vonnis is gewezen door mrs. R.J.J. van Acht, H.C.A. Walda en J. Berkvens en in het openbaar uitgesproken op 25 februari 2015.
Uitspraak 03‑12‑2014
Inhoudsindicatie
Het gaat de rechtbank te ver om het voortschrijdend inzicht van de deskundigen (zie tussenvonnis, onder 2.5), in een ingewikkelde materie als de onderhavige en waar zij bovendien de standpunten van partijen tijdens het derde pleidooi bij hun beoordeling zullen hebben betrokken, voor hun rekening te laten komen. Nu tegen de aanvullende kostenopgave overigens geen bezwaren bestaan, dient de gemeente die kosten derhalve voor haar rekening te nemen.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: 194966 / HA ZA 10-54 ON
Vonnis van 3 december 2014
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE GEMEENTE BEUNINGEN
zetelend te Beuningen
eiseres
advocaat mr. P.L.G. Haccou te Arnhem
tegen
[gedaagde]
wonende te Nederasselt, gemeente Heumen
gedaagde
advocaat mr. Th.J.H.M. Linssen te Tilburg
Partijen zullen hierna de gemeente en Hammen worden genoemd.
1. De procedure
1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van deze rechtbank van 2 juli 2014 (hierna: het tussenvonnis)
- de akte van Hammen van 27 augustus 2014
- de antwoordakte van de gemeente van 8 oktober 2014.
1.2
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1
De rechtbank blijft bij hetgeen zij in het tussenvonnis heeft overwogen en beslist. Hammen heeft vervolgens opgave gedaan van zijn kosten van deskundige en juridische bijstand, waarop de gemeente heeft gereageerd.
2.2
De gemeente heeft bezwaar gemaakt tegen de bij brief van 10 juli 2014 bij de rechtbank binnengekomen nadere opgave door de rechtbankdeskundigen van hun kosten over de periode januari 2013 tot en met februari 2014 (€ 20.602,75). Volgens de gemeente hadden zij reeds in hun definitieve rapport van 11 augustus 2010 een in hun ogen juist advies aan de rechtbank behoren voor te leggen. De procedure om te komen tot het eerste nadere rapport en wat daarna nog volgde (derde pleidooi en tweede nadere rapport) waren dan overbodig geweest. Gezien de thans reeds door de gemeente aan de deskundigen vergoede kosten (€ 41.266,- exclusief btw) hebben zij naar het oordeel van de gemeente reeds een redelijke vergoeding voor hun werkzaamheden ontvangen. De kostenvergoeding waarop zij thans nog aanspraak maken dienen zij volgens de gemeente daarom voor hun eigen rekening te nemen.
2.3
Het gaat de rechtbank te ver om het voortschrijdend inzicht van de deskundigen (zie tussenvonnis, onder 2.5), in een ingewikkelde materie als de onderhavige en waar zij bovendien de standpunten van partijen tijdens het derde pleidooi bij hun beoordeling zullen hebben betrokken, voor hun rekening te laten komen. Nu tegen de aanvullende kostenopgave overigens geen bezwaren bestaan, dient de gemeente die kosten derhalve voor haar rekening te nemen.
2.4
Voor de juridische bijstand van mr. Linssen heeft Hammen aan kosten, onder overlegging van een factuur met urenspecificatie, een bedrag van € 42.520,65 opgevoerd, voor deskundige bijstand een bedrag van € 12.777,60 betreffende werkzaamheden door Farmland Investment B.V., beide bedragen inclusief btw.
2.5
De gemeente wijst erop dat in de met de onderhavige procedure volledig parallel lopende onteigeningszaak van de gemeente tegen[naam] eveneens dergelijke kostenopgaven zijn gedaan. Volgens de gemeente moet worden bedacht dat partijen in beide procedures door dezelfde advocaat en deskundigen zijn bijgestaan. De gemeente vindt de totale tijdsbesteding van mr. Linssen in beide zaken – bijna 300 uren – buitensporig, terwijl de gemeente zich ook niet aan de indruk kan onttrekken dat dezelfde werkzaamheden in beide zaken twee keer in rekening zijn gebracht tegen de tijd die met één verrichting ten behoeve van beide zaken gemoeid was.
2.6
Dit is in feite een ernstig verwijt aan het adres van mr. Linssen. De rechtbank komt het dan ook juist voor, alvorens verder te beslissen, dat Hammen (mr. Linssen) daarop eerst bij akte kan reageren. De zaak zal daartoe naar de rol worden verwezen.
2.7
De gemeente heeft ook een kanttekening geplaatst bij het door mr. Linssen gehanteerde uurtarief, gelet op het feit dat deze de facturering, waar de onteigeningszaak al meer dan vijf jaar loopt, tot op het laatste moment heeft opgespaard. Volgens de gemeente valt niet uit te sluiten dat de door mr. Linssen in 2008 – lees 2009, want mr. Linssen heeft niet over de periode vóór 15 oktober 2009 gedeclareerd – gehanteerde tarieven op een lager bedrag hadden moeten worden vastgesteld.
2.8
Ook hierop kan Hammen (mr. Linssen) bij akte reageren.
2.9
De gemeente vraagt zich nog af of hier wel sprake is van kosten zoals gemaakt aan de zijde van Hammen, nu Hammen die kosten kennelijk niet zelf draagt maar mr. Linssen deze kosten, via de onderhavige procedure, rechtstreeks bij de gemeente in rekening brengt. Naar het oordeel van de rechtbank is echter wel degelijk sprake van kosten van Hammen. Voor zover mr. Linssen die kosten daadwerkelijk ten behoeve van Hammen heeft gemaakt (zie onder 2.5), zal hij ze immers niet – naar mag worden aangenomen en artikel 50 Onteigeningswet weggedacht – laten zitten. Hammen lijdt in zoverre dus schade ten gevolge van de onteigening. De gemeente heeft niet gesteld dat en, zo ja, waarom mr. Linssen die kosten niet op Hammen zou verhalen zodat de rechtbank geen aanleiding heeft om ervan uit te gaan dat zij geen schade voor Hammen zouden vormen.
2.10
Ten slotte heeft de gemeente zich afgevraagd in hoeverre Hammen aanspraak kan maken op verrekening van btw. Ook daarover kan Hammen zich bij akte uitlaten.
2.11
Tegen de opgegeven kosten van deskundigenbijstand heeft de gemeente soortgelijke bezwaren. Wel acht zij een tijdsbesteding van zestig uur niet onredelijk. De rechtbank constateert dat dit slechts vier uur afwijkt van het door Farmland Investment opgegeven aantal uren, zodat er geen reden aanwezig lijkt om daar niet van uit te gaan. Wat het tarief van € 165,- per uur betreft plaatst de gemeente dezelfde kanttekening als hierboven onder 2.7 genoemd. De meergenoemde te nemen akte van Hammen kan zich ook daartoe uitstrekken.
2.12
De zaak zal naar de rol worden verwezen voor uitlating bij akte door Hammen over de onder 2.6, 2.8, 2.10 en 2.11 genoemde onderwerpen. De zaak zal daarna weer voor vonnis komen te staan.
2.13
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
3. De beslissing
De rechtbank
verwijst de zaak naar de rol van woensdag 31 december 2014 voor uitlating bij akte door Hammen over de onder 2.6, 2.8, 2.10 en 2.11 genoemde onderwerpen, waarna de zaak weer voor vonnis zal komen te staan,
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mrs. R.J.J. van Acht, H.C.A. Walda en J. Berkvens en in het openbaar uitgesproken op 3 december 2014.