Aannemelijk is dat dit gelezen dient te worden als: 22 september 2012. Daarop wijst de chronologie van de aangifte en de omstandigheid dat de aangifte is ontleend aan het proces-verbaal voorgeleiding opgemaakt op 19 juni 2014.
HR, 27-10-2020, nr. 19/02350
ECLI:NL:HR:2020:1637
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
27-10-2020
- Zaaknummer
19/02350
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2020:1637, Uitspraak, Hoge Raad, 27‑10‑2020; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2020:970
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2019:1717
ECLI:NL:PHR:2020:970, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 08‑09‑2020
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2020:1637
- Vindplaatsen
Uitspraak 27‑10‑2020
Inhoudsindicatie
Belaging (art. 285b Sr), vernieling van dakpannen en beschadiging van dakraam door stenen te gooien (art. 350 Sr, meermalen gepleegd) en smaadschrift (art. 261 Sr) gericht tegen overburen. Middelen over 1. bewijsklacht m.b.t. smaadschrift en 2. omzetting vervangende hechtenis in gijzeling bij schadevergoedingsmaatregel, art. 36f Sr. Ad. 1. HR: art. 81.1. RO. Ad 2. HR bepaalt dat met toepassing van art. 6:4:20 Sv gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast (vgl. ECLI:NL:HR:2020:914).
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 19/02350
Datum 27 oktober 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 7 mei 2019, nummer 20-000900-16, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft S.F.W. van 't Hullenaar, advocaat te Arnhem, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend voor zover bij de schadevergoedingsmaatregelen ten behoeve van de slachtoffers vervangende hechtenis is toegepast, tot bepaling dat met toepassing van art. 6:4:20 Sv gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
3.1
Het cassatiemiddel klaagt dat het hof ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregelen ten behoeve van de in het arrest genoemde slachtoffers ten onrechte telkens vervangende hechtenis heeft toegepast in plaats van gijzeling.
3.2
Het hof heeft de verdachte de verplichtingen opgelegd, kort gezegd, om aan de Staat ten behoeve van de in het arrest genoemde slachtoffers de in het arrest vermelde bedragen te betalen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door het in het arrest telkens genoemde aantal dagen hechtenis.
3.3
Het cassatiemiddel is gegrond. De Hoge Raad zal de uitspraak van het hof vernietigen voor zover daarbij telkens vervangende hechtenis is toegepast, overeenkomstig hetgeen is beslist in HR 26 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:914.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend voor zover bij de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de in het arrest genoemde slachtoffers telkens vervangende hechtenis is toegepast;
- bepaalt dat met toepassing van artikel 6:4:20 van het Wetboek van Strafvordering telkens gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de waarnemend griffier B.C. Broekhuizen-Meuter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 oktober 2020.
Conclusie 08‑09‑2020
Inhoudsindicatie
Belaging (art. 285b Sr), vernieling van dakpannen en beschadiging van dakraam door stenen te gooien (art. 350 Sr, meermalen gepleegd) en smaadschrift (art. 261 Sr) gericht tegen overburen. Middelen over 1. bewijsklacht m.b.t. smaadschrift en 2. omzetting vervangende hechtenis in gijzeling bij schadevergoedingsmaatregel, art. 36f Sr. Ad. 1. HR: art. 81.1. RO. Ad 2. HR bepaalt dat met toepassing van art. 6:4:20 Sv gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast (vgl. ECLI:NL:HR:2020:914).
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 19/02350
Zitting 8 september 2020 (bij vervroeging)
CONCLUSIE
B.F. Keulen
In de zaak
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973,
hierna: de verdachte.
De verdachte is bij arrest van 7 mei 2019 door het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, waarbij het vonnis van de Rechtbank Limburg van 23 maart 2016 deels is bevestigd, wegens (in de zaak met parketnummer 03/659232-14) 1. ‘belaging’; 2 ‘opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen en/of beschadigen’; 3. ‘smaadschrift’ alsmede (in de zaak met parketnummer 03/661291-14) ‘opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen, meermalen gepleegd’ veroordeeld tot 162 dagen gevangenisstraf met aftrek van voorarrest als bedoeld in art. 27(a) Sr. Het hof heeft voorts een lens verbeurdverklaard, zes posters onttrokken aan het verkeer, de vorderingen van drie benadeelde partijen toegewezen en schadevergoedingsmaatregelen opgelegd. En het hof heeft het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in twee vorderingen tot tenuitvoerlegging van voorwaardelijk opgelegde straffen.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. Mr. S.F.W. van 't Hullenaar, advocaat te Arnhem, heeft twee middelen van cassatie voorgesteld.
Het eerste middel klaagt dat ’s hofs oordeel dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan smaadschrift niet zonder meer begrijpelijk is. Aan de hand van de bewijsmiddelen zou slechts kunnen worden vastgesteld dat de verdachte van alle in de bewezenverklaring genoemde pamfletten alleen het pamflet heeft opgehangen waarin getuigen worden opgeroepen om zich te melden in verband met de vernieling van een autoruit en waarin wordt vermeld dat de buren wederom van niets weten (opgenomen achter het derde gedachtestreepje in de bewezenverklaring). Mede in aanmerking genomen dat het hof in zijn bewijsoverweging in het midden zou hebben gelaten welke van de tenlastegelegde pamfletten door de verdachte zijn opgehangen, zou niet begrijpelijk zijn dat bewezen is verklaard dat de verdachte alle in de bewezenverklaring genoemde pamfletten heeft opgehangen of opgeplakt. Daarbij zou het enige door de verdachte opgehangen pamflet niet de tenlastelegging van (één of meer, zo begrijp ik) ‘bepaalde feiten’, zoals bewezenverklaard, inhouden.
Ten laste van de verdachte is onder feit 3 bewezenverklaard dat hij:
‘in de periode van 1 oktober 2012 tot en met 17 juni 2014, in de gemeente [plaats], opzettelijk, door middel van het openlijk tentoonstellen en/of aanslaan van geschriften, de eer en de goede naam van [aangeefster] en [aangever] heeft aangerand door telastlegging van een of meer bepaalde feiten, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, immers heeft verdachte met voormeld doel op het raam van zijn woning, dat voor iedereen (vanaf de openbare weg) zichtbaar is, pamfletten/geschriften opgehangen en/of geplakt met de navolgende teksten:
- ‘Onze overburen hadden een camera op ons erf en woning gericht. In juni 2011 is hier brand gesticht. De camera was toevallig net verdwenen.' en/of
- 'Enkele weken hebben onze overburen van […] een camera gericht gehad op onze woning. Enkele dagen voor de brandstichting waarbij zes duiven zijn gesneuveld was deze camera ineens weg. Wij vinden deze situatie iets te toevallig daar er vooraf dreigingen waren gedaan met betrekking tot brandstichting.' en/of
- ‘Getuigen gezocht. Vernieling autoruit. Overburen hadden wederom camera gericht staan. Helaas moeten wij u vragen of u iets verdachts heeft gezien. Onze buren weten wederom niets.' en/of
- ‘Buren doen er alles aan om ons uit de tent te lokken. Steeds na een vernieling laat men weten hier veel plezier aan te beleven of hier meer van te weten.' en/of
- 'In 2010 heeft [aangever] een privé onttrekking gedaan uit [A] BV. Dit bedrag wordt nu gevorderd van [aangever] privé. Zeer waarschijnlijk dat dit de directe reden is van de verkoop van zijn woning. Faillissementsverslagen zijn te downloaden op curatornet.nl.'.’
5. De bewijsmiddelen betreffende de feiten met parketnummer 03/659232-14 zijn in de aanvulling op het vonnis niet uitgesplitst. Deze bewijsmiddelen houden onder meer het volgende in (met weglating van verwijzingen):
‘A. De verklaring van de verdachte ter terechtzitting op 9 maart 2016:
Het hinderlijk gebruik van mijn auto had te maken met de parkeerterreur aan de kant van [aangever]/[aangeefster].
De nepcamera’s moeten een schijnveiligheid creëren. Er is onder meer brand gesticht. Wij zijn het slachtoffer van terroristische aanslagen.
Ik weet wel wat van posters, brieven en een foto ophangen: dat heeft mijn vrouw gedaan. Ik wist er wel van en ik kan daar uitleg over geven. Ik heb foto’s opgehangen van verborgen camera’s die gericht waren op onze auto. Ik heb niet alle pamfletten opgehangen. Ik heb wel getuigen opgeroepen om zich te melden. Ik heb in het begin pamfletten opgehangen.
B. De aangifte van [aangever] mede namens [aangeefster], (…) inhoudende voor zover tot het bewijs gebezigd:
Ik doe een klacht ter zake van stalking, belediging, laster, smaadschrift tegen [verdachte]. Ik doe ook namens mijn vrouw de klacht.
In mei 2012 is [verdachte] vrijgelaten. Nadat [verdachte] vrij kwam, is hij ongeveer drie weken op vakantie geweest. Toen ze terugkwamen is het even rustig geweest. Door de hele sores heb ik een tijd lang niet kunnen werken en is mijn bedrijf failliet gegaan op 15 maart 2012. Ongeveer 3 maanden later is het bekend gemaakt. Sinds dat het bekend was, begon [verdachte] weer van alles te zeggen.
Ik kan mij herinneren dat hij iets zei van “nu aan de voedselbank”, “net goed, jullie zijn lekker failliet”, “nu gaat het huis lekker in de verkoop” etc. Als ik deze opmerkingen hoor, doet het mij heel veel pijn. Ook mijn vrouw hoort deze opmerkingen geregeld van [verdachte]. Begin augustus 2012 waren onze kleinkinderen bij ons. Ik zag dat [verdachte] in het zolderraam stond en met een camera foto’s van ons aan het knippen was. Wij hebben toen bewust niets gezegd, omdat de kleinkinderen bij ons waren en we niet wilden dat zij dit meekregen.
Op zaterdag 22 september 20141.was ik buiten voor mijn woning. Ik zag dat [verdachte] buiten was en bezoek kreeg. Ik hoorde dat [verdachte] tegen deze man zei: “Ruik jij ook die pislucht?”. Deze opmerking heeft te maken met het feit dat [verdachte] in 2011 zijn urine op mij had gegooid. Ik zag dat hij met allerlei A4-tjes kwam aangerend en deze op zijn ramen plakte. Ik zag dat het de ramen betrof aan de zijde van de openbare weg op de begane grond. Ik zag dat op de A4-tjes stond dat er wordt gesuggereerd dat wij jaloers zijn en een foto van zijn kapotte ruit van zijn auto. [verdachte] suggereerde dat wij bij zijn kapotte autoruit betrokken waren.
Op zondag komen er altijd wandelaars en fietsers door onze straat. Ze stoppen dan om de A4-tjes te lezen, die op de ramen van [verdachte] zijn geplakt. Zij draaien zich dan ook om naar onze woning. Dit voelt niet prettig en we hebben er ook last van.
Begin oktober 2012 heeft [verdachte] wederom nieuwe teksten en foto’s tegen zijn raam geplakt. Hier stond iets op over dreigingen die door ons zouden zijn gemaakt.
Op maandag 4 februari 2013 ontvingen wij een mail van [betrokkene 1]. Dit is de mail:
From [betrokkene 1]
Monday February 04, 2013
Dan hoorde ik roepen:
- Vuile hypocriet, zit je stiekem buiten te roken. Je mag zeker niet binnen roken (het is de buurman van de overkant vanuit zijn dakraam)
- Ga binnen zitten roken, laat die tent maar in de fik gaan;
- Alcoholisten zijn het;
- Net goed dat ze failliet zijn
- Laat die tent maar afbranden;
- Beneden op mijn ramen staat het allemaal precies opgeschreven wat een deugnieten het zijn.
Deze teksten blijft hij alsmaar herhalen, vooral het element “in de fik gaan.”
[verdachte] zegt dit om ons zwart te maken. Hij beschuldigt ons. Ik vind het niet fijn dat hij andere mensen erbij betrekt. Ook zegt hij dat we alcoholisten zijn wat niet waar is. Hij verspreidt dus opzettelijk leugens tegen andere mensen, terwijl hij weet dat dit niet waar is. Ik word hier boos om.
Op donderdag 11 april 2013 heeft mijn vrouw melding gemaakt dat [verdachte] maar door bleef gaan met zijn opmerkingen. Dit zijn de opmerkingen onder andere:
“nu aan de voedselbank” “verdiende loon”, “nu gaat het huis lekker in de verkoop”.
Op dinsdag 16 april 2013 heeft mijn vrouw melding gedaan dat op het raam van [verdachte] wederom een foto hangt. Ik zag dat op de foto te zien was dat onze woning in de verkoop stond. Hiervan heb ik een foto, deze staat genoemd onder bijlage 1.
Op zondag 5 mei 2013 kwamen mijn vrouw en ik met bezoek thuis. Ik hoorde dat [verdachte] tegen ons zei: “Heej, ik wist niet dat de voedselbank ook op zondag open is? Zijn ze weer naar de voedselbank geweest?”
Op zondag 6 oktober 2013 was [verdachte] samen met andere mannen. Ik hoorde en zag dat hij de mannen de A4-tjes liet zien. Hierop stonden de beloningen wie kan getuigen van de brandstichting, vernieling van ruiten etc. Het gaat over van alles wat mijn vrouw en ik zouden hebben gedaan, terwijl hier allemaal niets van waar is. Ik hoorde dat [verdachte] zei dat “zij” dit allemaal gedaan hebben. Ik weet dat hij mij en mijn vrouw bedoelt.
(…)
D. De bevindingen van de politie, (…), inhoudende voor zover tot het bewijs gebezigd:
In de aangiften wordt verwezen naar foto’s, gemaakt van de A4-tjes en pamfletten met tekst op de ramen van de woning van [verdachte]. Deze zijn aan dit proces-verbaal gehecht. Verder is er melding gemaakt van het feit dat [verdachte] aan het filmen was of foto’s maakte. Hiervan is een foto gemaakt door betrokkene [betrokkene 2], die in dit proces-verbaal van bevindingen is gevoegd.
Op vrijdag 3 mei 2014 zijn 2 foto’s gemaakt door collega [verbalisant 1] van de basiseenheid Tegelen. Op de foto’s is enerzijds te zien de al eerder gefotografeerde tekst en anderzijds een nieuw blad. Hierop staat “Huver Advocaten” als briefhoofd en zijn er in het daaronder staande tekstgedeelte een aantal passages geaccentueerd. Deze hebben betrekking op het faillissement van de heer [aangever].
E. De geschriften, (…), inhoudende voor zover tot het bewijs gebezigd:
p. 88: Onze overburen hadden een camera gericht op ons erf en woning. In juni 2011 is hier brand gesticht. De camera was toevallig net verdwenen.
p. 94: Getuigen gezocht. Enkele weken hebben onze overburen van […] een camera gericht gehad op onze woning. Enkele dagen voor de brandstichting waarbij zes duiven zijn gesneuveld was deze camera ineens weg. Wij vinden deze situatie iets te toevallig daar er vooraf dreigingen waren gedaan met betrekking tot brandstichting.
p. 95: Getuigen gezocht. Vernieling autoruit. Overburen hadden wederom camera gericht staan. Helaas moeten wij u vragen of u iets verdachts gezien heeft. Onze buren weten wederom niets.
p. 105: Buren doen er alles aan om ons uit de tent te lokken. Steeds na een vernieling laat men weten hier veel plezier aan te beleven of hier meer van te weten. In 2010 heeft [aangever] een privé onttrekking gedaan uit [A] B.V. Dit bedrag wordt nu gevorderd van [aangever] privé. Zeer waarschijnlijk dat dit de directe reden is van de verkoop van zijn woning. Faillissementsverslagen zijn o.a. te downloaden op curatornet.nl.
(…)
H. Het proces-verbaal binnentreden woning, (…), inhoudende voor zover tot het bewijs gebezigd:
Op dinsdag 17 juni 2014 trad verbalisant [verbalisant 2] binnen in de woning, [a-straat 1], [plaats], bewoond door [verdachte]. In de woning werd in beslaggenomen: diverse pamfletten, welke tegen de ramen van de woning hingen.
I. De kennisgeving van inbeslagneming, (…), inhoudende voor zover tot het bewijs gebezigd:
Beslagene: [verdachte]
Voornamen: [verdachte]
Geboren: [geboortedatum] 1973
Object: drukwerk (poster)
Aantal/delen: 6 Delen
Bijzonderheden: 6 stukken/delen, betreffen pamfletten
(…)
L. De getuigenverklaring van [betrokkene 3], (…), inhoudende voor zover tot het bewijs gebezigd:
Als ik bij [aangeefster] en [aangever] ben, zie ik [verdachte] vreemde dingen doen, zoals asociaal parkeergedrag. [verdachte] zet zijn auto’s zodanig neer dat [aangeefster] nauwelijks met haar auto uit zijn oprit kan rijden. Ik zie vaak wandelaars voorbijkomen die dan voor de ramen van [verdachte] blijven staan en alle pamfletten en dergelijke lezen. [verdachte] en [betrokkene 4] komen dan naar buiten en gaan met deze wandelaars staan praten. Dit gebeurt wekelijks.
Ik zat in de zomer van 2013 in de avond wel eens buiten een sigaret te roken. Ik zat dan op de vensterbank van mijn woning aan de [a-straat 2]. Ik hoorde regelmatig een steen op het dak van de woning van [aangever] vallen. Ik zag dan vlak voordat de steen werd gegooid schimmen op het terrein van [verdachte] lopen. Aangezien er niemand verder op de straat was, ga ik ervan uit dat [verdachte] hier iets mee te maken had.’
6. Het hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring van feit 3 voorts het volgende overwogen (met weglating van voetnoten):
‘De raadsman heeft zich tot slot op het standpunt gesteld dat verdachte van het onder 3 ten laste gelegde smaadschrift dient te worden vrijgesproken. Daartoe is onder verwijzing naar een arrest van de Hoge Raad d.d. 29 september 2009 - zakelijk weergegeven - aangevoerd dat de in de tenlastelegging voorkomende feitelijke omschrijving van bepaalde gedragingen niet kan worden aangemerkt als ‘tenlastelegging van bepaalde feiten’ in de zin van artikel 261 van het Wetboek van Strafrecht. Verdachte is niet de persoon geweest die de betreffende geschriften heeft opgehangen, aldus de raadsman.
Het hof overweegt dat uit het proces-verbaal van de terechtzitting van de rechtbank Limburg d.d. 9 maart 2016 volgt dat, anders dan de verdediging heeft gesteld, verdachte heeft verklaard dat hij niet alle pamfletten heeft opgehangen, maar dat hij wel getuigen heeft opgeroepen om zich te melden. Gelet op de tekst die blijkens de tenlastelegging en het dossier stond weergegeven op de pamfletten, alsmede de verklaring van verdachte zelf leidt het hof af dat verdachte wel degelijk ook zelf geschriften op het raam van zijn woning heeft opgehangen.
Vervolgens rijst de vraag of de in de tenlastelegging voorkomende feitelijke omschrijving van bepaalde gedragingen kunnen worden aangemerkt als ‘tenlastelegging van bepaalde feiten’ in de zin van artikel 261 van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof stelt te dien aanzien voorop dat uit bestendige jurisprudentie volgt dat sprake is van tenlastelegging van een ‘bepaald feit’ als bedoeld in artikel 261 van het Wetboek van Strafrecht, indien het feit op een zodanige wijze door de verdachte is ten laste gelegd dat het een duidelijk te onderkennen concrete gedraging aanwijst. Daarvan is bijvoorbeeld geen sprake indien het ‘feit’ niet het gedrag van de betrokkene betreft, maar een eigenschap die hem wordt toegedicht en evenmin, zo het wel gaat om diens gedrag indien dat gedrag slechts in algemene termen wordt geduid en derhalve niet wordt toegespitst op een voldoende concrete gedraging.
Het hof overweegt als volgt.
Verdachte heeft pamfletten op het raam van zijn woning opgehangen met daarop teksten die impliceren dat de overburen zich schuldig zouden hebben gemaakt aan brandstichting en verscheidene vernielingen en dat [aangever] zich schuldig zou hebben gemaakt aan het doen van een ongeoorloofde privé onttrekking uit [A] B.V. Naar het oordeel van het hof wijzen deze feiten, gelet op de aard en de omschrijving daarvan, ieder een voldoende concrete gedraging aan, welke gedragingen tevens geschikt zijn om iemands integriteit aan te tasten. Het betreffen immers ernstige feiten, namelijk misdrijven en feiten die met de positieve moraal strijden.
Het hof overweegt voorts dat de in de tenlastelegging genoemde gedragingen tevens tegen een of meer aanwijsbare personen zijn gericht, namelijk de aangevers [aangever] en [aangeefster]. Het hof komt tot deze conclusie op grond van het geheel aan gedragingen, alsmede de vermelding van de naam ‘[aangever]’ in combinatie met de term overburen. Anders dan de raadsman is het hof gelet op voorgaande derhalve van oordeel dat de verdachte aldus de eer en de goede naam van [aangever] en [aangeefster] heeft aangerand door tenlastelegging van bepaalde feiten.
Gelet op voorgaande verwerpt het hof dan ook de verweren van de raadsman.’
7. Smaadschrift is strafbaar gesteld in art. 261 Sr. Het eerste en tweede lid van dat artikel luiden als volgt:
‘1. Hij die opzettelijk iemands eer of goede naam aanrandt, door telastlegging van een bepaald feit, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, wordt, als schuldig aan smaad, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie.
2. Indien dit geschiedt door middel van geschriften of afbeeldingen, verspreid, openlijk tentoongesteld of aangeslagen, of door geschriften waarvan de inhoud openlijk ten gehore wordt gebracht, wordt de dader, als schuldig aan smaadschrift, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie.’
8. De strafbaar gestelde gedraging is derhalve zowel bij smaad als bij smaadschrift het aanranden van iemands eer of goede naam. Van smaadschrift is onder meer sprake als dit aanranden geschiedt door middel van geschriften of afbeeldingen die verspreid, openlijk tentoongesteld of aangeslagen worden. Voor strafbaarheid wegens het plegen van smaadschrift is naar het mij voorkomt niet vereist dat de pleger de geschriften of afbeeldingen eigenhandig heeft verspreid, openlijk tentoongesteld of aangeslagen. Ik attendeer er in dit verband op dat bij het verspreiden van smadelijke geschriften wel gebruik wordt gemaakt van e-mails2.of Facebook.3.Ook als de verdachte zijn kinderen smadelijke pamfletten op heeft laten plakken of in brievenbussen laten gooien, kan hij naar het mij voorkomt worden aangemerkt als degene die de eer of goede naam aanrandt van degene die in de pamfletten door het slijk wordt gehaald. Ten overvloede wijs ik er nog op dat zelfs betrokkenheid van een derde bij het verrichten van de delictsgedraging niet aan veroordeling wegens plegen in de weg behoeft te staan.4.
9. In de onderhavige zaak is bewezenverklaard dat de verdachte ‘opzettelijk, door middel van het openlijk tentoonstellen en/of aanslaan van geschriften’ de eer en de goede naam van de betrokkenen heeft aangerand, ‘immers heeft verdachte met voornoemd doel op het raam van zijn woning, dat voor iedereen (vanaf de openbare weg) zichtbaar is, pamfletten/geschriften opgehangen en/of geplakt met de navolgende teksten’. Het hof overweegt naar aanleiding van een gevoerd verweer ‘dat verdachte wel degelijk ook zelf geschriften op het raam van zijn woning heeft opgehangen’. Kennelijk heeft het hof in de omstandigheid dat uit de bewijsmiddelen niet volgt dat de verdachte alle geschriften eigenhandig heeft opgehangen geen beletsel gezien om bewezen te verklaren dat de verdachte door het openlijk tentoonstellen en/of aanslaan van alle in de bewezenverklaring genoemde pamfletten de eer en de goede naam van betrokkenen heeft aangerand. Ik leid daaruit af dat het hof mede in het licht van de bewezenverklaarde periode (1 oktober 2012 tot en met 17 juni 2014) de tenlastelegging aldus heeft geïnterpreteerd dat deze niet (alleen) ziet op het ophangen en plakken als eenmalige actie, maar (ook) op het opgehangen en op het raam geplakt houden van de pamfletten. Deze kennelijke lezing van de tenlastelegging, die ook spreekt over tentoonstellen, moet als met haar bewoordingen niet onverenigbaar in cassatie worden geëerbiedigd. Uitgaande van deze lezing faalt het middel, dat van een andere en derhalve onjuiste lezing van de bewezenverklaring uitgaat. Het hof heeft uit de bewijsmiddelen kunnen afleiden dat de verdachte de pamfletten opgehangen en op het raam geplakt heeft gehouden.
10. In het geval Uw Raad de bewezenverklaring anders leest en van oordeel zou zijn dat deze niet uit de bewijsmiddelen kan volgen zover bewezen is verklaard dat de verdachte alle pamfletten heeft opgehangen en/of op het raam geplakt, meen ik dat het middel slaagt maar niet tot cassatie behoeft te leiden. Uit de gebezigde bewijsmiddelen kan naar ik meen volgen dat de verdachte de pamfletten onder het tweede en derde gedachtestreepje5.zelf heeft opgehangen. In die pamfletten wordt, blijkens de volledige tekst daarvan, immers opgeroepen te getuigen (zie bewijsmiddel E). En de verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij niet alle pamfletten heeft opgehangen, maar wel getuigen heeft opgeroepen zich te melden (zie bewijsmiddel A). Indien de pamfletten waarvan niet vaststaat dat zij eigenhandig door de verdachte zijn opgehangen uit de bewezenverklaring zouden wegvallen, worden de aard en de ernst van hetgeen ten laste van de verdachte is bewezenverklaard niet wezenlijk aangetast, terwijl de kwalificatie daarvan intact blijft. Dat brengt mee dat de verdachte geen rechtens te respecteren belang heeft bij vernietiging van de bestreden uitspraak en terug– of verwijzing van de zaak voor een nieuwe behandeling.6.
11. De steller van het middel klaagt voorts dat het enige door de verdachte zelf opgehangen pamflet niet de tenlastelegging van een ‘bepaald feit’ als bedoeld in art. 261 Sr zou inhouden. Ook deze klacht faalt in het geval Uw Raad er, met mij, van uitgaat dat de bewezenverklaring aldus gelezen dient te worden dat de verdachte (kort gezegd) de eer en goede naam van betrokkenen in de bewezenverklaarde periode heeft aangerand door de pamfletten opgehangen en op het raam geplakt te houden en aldus ten toon te stellen. Het middel keert zich niet tegen ’s hofs oordeel dat de pamfletten, in hun totaliteit beschouwd, teksten bevatten die impliceren dat de overburen zich schuldig zouden hebben gemaakt aan brandstichting en verscheidene vernielingen en dat [aangever] zich schuldig zou hebben gemaakt aan het doen van een ongeoorloofde privé onttrekking uit [A] B.V., dat deze feiten ieder een voldoende concrete gedraging aanwijzen en dat deze beschuldigingen ernstige feiten betreffen. Dat oordeel komt ook niet onbegrijpelijk voor. Voor het geval Uw Raad slechts de pamfletten die bij het tweede en derde gedachtestreepje bewezen zijn verklaard in aanmerking zou nemen, meen ik dat de inhoud van deze pamfletten nog steeds in samenhang mag worden bezien met de andere pamfletten. Uit die samenhang wordt in die lezing onverminderd duidelijk dat beide pamfletten voldoende concrete gedragingen aanwijzen en ernstige feiten betreffen.7.
12. Al met al meen ik dat de bewezenverklaring ook voor zover inhoudend dat de verdachte de eer en de goede naam van betrokkenen heeft aangerand door tenlastelegging van bepaalde feiten uit de bewijsmiddelen kan volgen en dat het hof de bewezenverklaring in zoverre ook overigens niet onbegrijpelijk en toereikend heeft gemotiveerd.
13. Het middel faalt.
14. Het tweede middel signaleert dat bij de schadevergoedingsmaatregel vervangende hechtenis is bepaald en verzoekt Uw Raad deze te vervangen door gijzeling.
15. Het middel is, gelet op HR 26 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:914, terecht voorgesteld. Uw Raad kan bepalen dat in plaats van vervangende hechtenis gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast.
16. Het eerste middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende formulering. Het tweede middel is terecht voorgesteld. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
17. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend voor zover bij de schadevergoedingsmaatregelen ten behoeve van de slachtoffers vervangende hechtenis is toegepast, tot bepaling dat met toepassing van art. 6:4:20 Sv gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 08‑09‑2020
HR 18 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:704.
HR 7 juli 2020, ECLI:NL:HR:2020:1213; HR 13 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:331, NJ 2018/160.
Vgl. HR 10 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1358, NJ 2014/512 m.nt. Mevis. De medeverdachte had de tekst ingetypt die de verdachte had voorgelezen, de verdachte werd wegens het plegen van valsheid in geschrift veroordeeld. Zie over dit arrest ook H.D. Wolswijk, Plegen en/of deelnemen, Deventer: Wolters Kluwer 2015.
Het gaat dan om het pamflet met de tekst: 'Enkele weken hebben onze overburen van […] een camera gericht gehad op onze woning. Enkele dagen voor de brandstichting waarbij zes duiven zijn gesneuveld was deze camera ineens weg. Wij vinden deze situatie iets te toevallig daar er vooraf dreigingen waren gedaan met betrekking tot brandstichting.' en het pamflet met de tekst ‘Getuigen gezocht. Vernieling autoruit. Overburen hadden wederom camera gericht staan. Helaas moeten wij u vragen of u iets verdachts heeft gezien. Onze buren weten wederom niets.'
Vgl. HR 11 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:650, HR 21 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:472 en HR 27 januari 2015, ECLI:NL:HR:2015:133, Vgl. ook HR 10 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1148.
De steller van het middel verwijst in deze context nog naar HR 30 oktober 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB3143, NJ 2002/129, en HR 29 september 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI1171. Uit het eerstgenoemde arrest kan worden afgeleid dat een algemene betichting ‘huichelarij en schijnheiligheid en corruptie’ niet als smaad(schrift) behoefde te worden aangemerkt. In de onderhavige zaak is sprake van concrete gedragingen: brandstichting bij de verdachte, vernieling van de ruit van zijn auto, onttrekking aan een specifiek genoemde B.V.. Het tweede arrest betrof (kort gezegd) beschuldigingen van het beleven van sadistische genoegens, het uiten van een misselijk makend laf dreigement, het zijn van een schandvlek op de Nederlandse advocatuur, het gebruik van eigen boeventaal, het niet kunnen spellen en het zijn van een op poen beluste boef. In de onderhavige zaak heeft de verdachte zich niet beperkt tot het toedichten ven eigenschappen aan betrokkene.