Hof Amsterdam, 05-04-2019, nr. 2300456816
ECLI:NL:GHAMS:2019:1181
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
05-04-2019
- Zaaknummer
2300456816
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2019:1181, Uitspraak, Hof Amsterdam, 05‑04‑2019; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2021:1911
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2021:863
- Vindplaatsen
Uitspraak 05‑04‑2019
Inhoudsindicatie
Deelneming, als leider, aan een criminele organisatie en medeplegen van flessentrekkerij bewezen verklaard. Beschouwingen over de vorderingen van de benadeelde partijen (gedupeerde leveranciers). Onder meer naar aanleiding van verweren over de bevoegdheid tot vertegenwoordiging van rechtspersonen, eigen schuld van de benadeelde en eisen die gesteld moeten worden aan de onderbouwing van de vordering in relatie tot de inhoud van de verklaringen van de verdachte. Het hof neemt, gelet op de intensiteit van de samenwerking bij de tezamen en in vereniging gepleegde flessentrekkerij, groepsaansprakelijkheid aan ten aanzien van door leveranciers geleden schade. Daarop aansluitend volgen beschouwingen over het rechtstreeks verband tussen deelneming aan een criminele organisatie en schade die is geleden door benadeelde partijen. Dit mondt uit in gehele of gedeeltelijke toewijzing van een groot aantal vorderingen. Oplegging van de schadevergoedingsmaatregel niet gevorderd maar door het hof toch opgelegd. Het hof acht onvoldoende aanknopingspunten aanwezig voor het oordeel dat de verdachte in het geheel geen verhaal zal kunnen bieden. Beschouwing over de wettelijke grondslag voor oplegging van de bijkomende straf van ontzetting van rechten (artikelen 31 en 339 Sr), uitmondend in de conclusie dat in het onderhavige geval oplegging niet mogelijk is en in afwijzing van de vordering van de advocaat-generaal om de straf op te leggen.
afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004613-16
datum uitspraak: 5 april 2019
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 1 december 2016 in de strafzaak onder parketnummer 13-845079-14 tegen
[verdachte 1],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971,
thans gedetineerd in [detentie-adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 23 februari 2018, 7 maart 2018, 19 februari 2019, 20 februari 2019, 21 februari 2019, 25 februari 2019, 28 februari 2019, 4 maart 2019, 8 maart 2019, 22 maart 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging
Namens de verdachte is betoogd dat het openbaar ministerie partieel niet-ontvankelijk in de vervolging dient te worden verklaard nu de verdachte op grond van de inhoud van het dossier het vertrouwen heeft kunnen krijgen dat hij niet zou worden vervolgd voor deelneming aan een criminele organisatie voor zover het betreft de vennootschap [zaak 2] De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat dit verweer dient te worden verworpen. Het hof overweegt als volgt.
In artikel 167, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) is aan het openbaar ministerie de bevoegdheid toegekend zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek vervolging moet plaatsvinden.
De beslissing om tot vervolging over te gaan leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het OM in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde.
Zo'n uitzonderlijk geval doet zich voor wanneer de vervolging wordt ingesteld of voortgezet nadat door het openbaar ministerie gedane, of aan het openbaar ministerie toe te rekenen, uitlatingen (of daarmee gelijk te stellen gedragingen) bij de verdachte het gerechtvaardigde vertrouwen hebben gewekt dat hij niet (verder) zal worden vervolgd. Aan uitlatingen of gedragingen van functionarissen aan wie geen bevoegdheden in verband met de vervolgingsbeslissing zijn toegekend kan zulk gerechtvaardigd vertrouwen dat (verdere) vervolging achterwege zal blijven evenwel in de regel niet worden ontleend.
Een uitzonderlijk geval als zojuist bedoeld doet zich ook voor wanneer de vervolging wordt ingesteld of voortgezet terwijl geen redelijk handelend lid van het openbaar ministerie heeft kunnen oordelen dat met (voortzetting van) de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn. In het geval van een zodanige, aperte onevenredigheid van de vervolgingsbeslissing is de (verdere) vervolging onverenigbaar met het verbod van willekeur (dat in de strafrechtspraak in dit verband ook wel wordt omschreven als het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging). Aan het oordeel dat het openbaar ministerie om deze reden in de vervolging van een verdachte niet-ontvankelijk moet worden verklaard dienen zware motiveringseisen te worden gesteld.
Het hof stelt vast dat de verdachte onder 1 het misdrijf van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) is ten laste gelegd waarbij van een groot aantal ondernemingen melding wordt gemaakt in het kader waarvan strafbare feiten zouden zijn gepleegd. Daaraan is een omvangrijk strafdossier ten grondslag gelegd waarin de door de raadsman genoemde vennootschap aan de orde komt. De enkele omstandigheid dat het dossier aanwijzingen bevat dat de verdachte in de fase waarin deze onderneming werd gedreven niet aan de activiteiten daarbinnen kan hebben deelgenomen is onvoldoende om tot het gevraagde oordeel te komen. Ook overigens bestaan daartoe geen gronden nu geen van de in de hiervoor weergegeven maatstaf situaties zich heeft voorgedaan. Het verweer wordt verworpen.
Tenlastelegging
Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten nadere omschrijving tenlastelegging ex 314a Sv is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2011 tot en met november 2014 te Amsterdam en/of Alkmaar en/of Schagen en/of Heiloo en/of Tuitjenhorn, gemeente Schagen en/of Stompetoren, gemeente Alkmaar en/of Schermerhorn, gemeente Alkmaar en/of Schoorl, gemeente Bergen (NH) en/of Beverwijk en/of Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, en/of Nieuw-Vennep, gemeente Haarlemmermeer, en/of Broek op Langedijk, gemeente Langedijk, in elk geval in Nederland, heeft deelgenomen aan een of meer organisatie(s),
te weten (een) samenwerkingsverband(en) van verdachte en/of [verdachte 2] en/of [verdachte 3] en/of [verdachte 4] en/of [verdachte 5] en/of [verdachte 7] en/of [verdachte 13] en/of een of meer andere natuurlijke personen,
waarbij deze organisatie(s) (telkens) gebruik heeft/hebben gemaakt van (een) onderneming(en) en/of de naam van (een) onderneming(en), te weten
[zaak 1] (zaak 1) en/of [zaak 2] C.V (zaak 2) en/of [zaak 5](zaak 5) en/of [zaak 6] (zaak 6) en/of [zaak 8] (zaak 8) en/of [zaak 9](zaak 9) en/of [zaak 10] (zaak 10) en/of [zaak 12] (zaak 12) en/of [zaak 13] (zaak 13) en/of [zaak 14] (zaak 14) en/of [zaak 15] B.V (zaak 15) en/of [zaak 16] (zaak 16) en/of [zaak 17] (zaak 17) en/of [zaak 18] (zaak 18)
bestaande de betrokkenheid van verdachte uit deelnemingshandelingen ten aanzien van de hierna genoemde ondernemingen, te weten
[zaak 1] (zaak 1) en/of [zaak 5](zaak 5) en/of [zaak 6] (zaak 6) en/of [zaak 8] (zaak 8) en/of [zaak 9](zaak 9) en/of [zaak 10] (zaak 10) en/of [zaak 12] (zaak 12) en/of [zaak 13] (zaak 13) en/of [zaak 14] (zaak 14) en/of [zaak 15] B.V (zaak 15) en/of [zaak 16] (zaak 16) en/of [zaak 17] (zaak 17) en/of [zaak 18] (zaak 18),
welke organisatie(s) (telkens) tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het (mede)plegen van faillissementsfraude (artikel 340 t/m 344 en artikel 194 Wetboek van Strafrecht) en/of verduistering (artikel 321 Wetboek van Strafrecht) en/of oplichting (artikel 326 Wetboek van Strafrecht) en/of flessentrekkerij (artikel 326a Wetboek van Strafrecht) en/of valsheid in geschrifte (artikel 225 Wetboek van Strafrecht) en/of (gewoonte)witwassen (artikel 420bis en artikel 420ter Wetboek van Strafrecht) en/of (gewoonte)heling (artikel 416 en 417 Wetboek van Strafrecht),
van welke organisatie(s) hij, verdachte, (telkens) oprichter en/of leider en/of bestuurder, in elk geval deelnemer, is geweest;
2.
hij in of omstreeks de periode van 27 augustus 2014 tot en met 4 november 2014 in de gemeente
Alkmaar, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, en/of alleen, een
beroep of een gewoonte heeft gemaakt van het kopen van goederen (telkens) met het oogmerk om zonder
volledige betaling zich en/of (een) ander(en) de beschikking over die goederen te verzekeren,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s), telkens met voormeld oogmerk, de op de aan deze dagvaarding gehechte bijlage vermelde goederen, in elk geval enig(e) goed(eren), gekocht van de na te noemen (rechts)perso(o)n(en), te weten:
- [leverancier 1] te Tiel (8-G-03) en/of
- [leverancier 2] te Barendrecht(8-G-04) en/of
- [leverancier 3] te Alkmaar (8-G-04)en/of
- [leverancier 4] te Gorredijk (8-G-06) en/of
- [leverancier 5] te Deventer (8-G-07) en/of
- [leverancier 6] te Alphen aan den Rijn (8-G-08) en/of
- [leverancier 7]te Duiven (8-G-11) en/of
- [leverancier 8] te Hoofddorp (8-G-12) en/of
- [leverancier 9] te Uddel (8-G-13) en/of
- [leverancier 10] te Hoofddorp(8-G-14) en/of
- [leverancier 11] te Bergen op Zoom (8-G-15) en/of
- [leverancier 12] te Lutten (8-G-16) en/of
- [leverancier 13] te Alkmaar (8-G-17) en/of
- [leverancier 14] te Oldenzaal (8-G-18) en/of
- [leverancier 15] te Winterswijk (8-G-19) en/of
- [leverancier 16] te Soest (8-G-20) en/of
- [leverancier 17] te Schijndel (8-G-21) en/of
- [leverancier 18] te Wormerveer (8-G-22) en/of
- [leverancier 19] te Borne (8-G-23) en/of
- [leverancier 20] te Heijningen (8-G-24) en/of
- [leverancier 21] te Zoetermeer (8-G-25) en/of
- [leverancier 22] te Amsterdam (8-G-26) en/of
- [leverancier 23] te Roosendaal en/of [leverancier 23] te Idar-Oberstein (Dld) (8-G-27) en/of
- [leverancier 24] te Alkmaar (8-G-28) en/of
- [leverancier 25] te Hengelo (O) (8-G-29) en/of
- [leverancier 26] te Vlaardingen (8-G-30) en/of
- [leverancier 27] te Zwaagdijk-Oost (8-G-33).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 1 januari 2011 tot en met november 2014 in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie,
te weten een samenwerkingsverband van verdachte en [verdachte 2] en [verdachte 3] en [verdachte 4] en [verdachte 5] en [verdachte 7],
waarbij deze organisatie telkens gebruik heeft gemaakt van ondernemingen, te weten
[zaak 1] en [zaak 5] en [zaak 6] en [zaak 8] en [zaak 9] en [zaak 10] en [zaak 12] en [zaak 13] en [zaak 14] en [zaak 15] en [zaak 16] en [zaak 18],
bestaande de betrokkenheid van verdachte uit deelnemingshandelingen ten aanzien van de hiervoor genoemde ondernemingen,
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk faillissementsfraude en flessentrekkerij,
van welke organisatie hij, verdachte, leider is geweest;
2.
hij in de periode van 27 augustus 2014 tot en met 4 november 2014 in Nederland, tezamen en in
vereniging met anderen, een gewoonte heeft gemaakt van het kopen van goederen met het oogmerk om
zonder volledige betaling zich en anderen de beschikking over die goederen te verzekeren,
immers hebben verdachte en zijn mededaders, telkens met voormeld oogmerk, de op dit arrest gehechte bijlage vermelde goederen, gekocht van de na te noemen rechtspersonen, te weten:
- [leverancier 1] te Tiel en
- [leverancier 2] te Barendrecht en
- [leverancier 3] te Alkmaar en
- [leverancier 4] te Gorredijk en
- [leverancier 5] te Deventer en
- [leverancier 6] te Alphen aan den Rijn en
- [leverancier 7]te Duiven en
- [leverancier 8] te Hoofddorp en
- [leverancier 9] te Uddel en
- [leverancier 10] te Hoofddorp en
- [leverancier 11] te Bergen op Zoom en
- [leverancier 12] te Lutten en
- [leverancier 13] te Alkmaar en
- [leverancier 14] te Oldenzaal en
- [leverancier 15] te Winterswijk en
- [leverancier 16] te Soest en
- [leverancier 17] te Schijndel en
- [leverancier 18] te Wormerveer en
- [leverancier 19] te Borne en
- [leverancier 20] te Heijningen en
- [leverancier 21] te Zoetermeer en
- [leverancier 22] te Amsterdam en
- [leverancier 23] te Roosendaal en [leverancier 23] te Idar-Oberstein (Dld) en
- [leverancier 24] te Alkmaar en
- [leverancier 25] te Hengelo (O) en
- [leverancier 26] te Vlaardingen en
- [leverancier 27] te Zwaagdijk-Oost.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze zijn opgenomen in de bijlage bij dit arrest.
Bewijsmotivering
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het als oprichter, leider en/of bestuurder deelnemen aan een criminele organisatie. Daartoe heeft de verdediging aangevoerd dat niet blijkt op wiens initiatief de organisatie is opgericht, zodat niet kan worden bewezen dat de verdachte de oprichter daarvan is geweest. Ook het leiderschap van de organisatie kan niet worden bewezen. De verdachte heeft immers geen leden dwingend aangestuurd, dan wel anderszins een machtspositie bekleed waarnaar de leden zich hebben gericht. Er was geen sprake van feitelijke zeggenschap, aldus de verdediging.
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat bewezen kan worden dat de verdachte de oprichter en leider van de criminele organisatie was. In de visie van het openbaar ministerie is het de verdachte geweest die aan de touwtjes trok; hij onderhandelde over het aanschaffen van ondernemingen, participeerde met zijn onderneming in de handelingen, zette de lijnen uit, verdeelde de taken van de deelnemers, zorgde voor de logistiek, voor katvangers en tijdelijke bestuurders en bewaakte en beheerde de financiën. Bij enkele ondernemingen schreef de verdachte zich ook daadwerkelijk als bestuurder in.
Oordeel van het hof
Uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt dat de verdachte aan het begin van de keten van de plof-B.V.’s heeft gestaan en dat hij in deze keten tot en met de laatste vennootschap duurzaam betrokken is geweest. De omstandigheid dat het hof de verdachte vrijspreekt van deelnemingshandelingen ten aanzien van [zaak 2] en [zaak 17] doet hieraan niet af. Wat betreft de continuïteit en duurzaamheid is nog van belang dat het leiderschap van de organisatie een taak was waaraan, buiten de verdachte, invulling werd gegeven door de medeverdachte [verdachte 2], dat gedurende de episodes waarin de verdachte door externe omstandigheden zoals detentie verhinderd was deel te nemen zijn rol werd waargenomen door die [verdachte 2] dan wel door verdachtes vader en dat zodra de verhinderende omstandigheden waren weggevallen de verdachte direct zelf weer invulling gaf aan zijn rol. Die rol van de verdachte in de frauduleuze praktijken van de criminele organisatie is centraal en essentieel geweest. Zo hield hij zich bezig met het oprichten en verkrijgen van B.V.’s, stuurde hij de chauffeurs aan, onderhield hij de contacten met de afnemers, beheerde hij de boekhouding van de organisatie -voor zover aanwezig- en verdeelde hij de opbrengsten onder de leden van de organisatie. De verdachte heeft naar het oordeel van het hof dan ook feitelijke zeggenschap gehad binnen de organisatie.
Het hof acht derhalve bewezen dat de verdachte als leider heeft deelgenomen aan de criminele organisatie.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
als leider deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van een gewoonte maken van het kopen van goederen met het oogmerk om zonder volledige betaling zich of een ander de beschikking over die goederen te verzekeren.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straffen
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren met aftrek van voorarrest, alsmede tot een beroepsverbod, inhoudende dat verdachte gedurende vijf jaren nadat hij zijn gevangenisstraf heeft uitgezeten geen statutair of feitelijk bestuurder dan wel vennoot van enig rechtspersoon als bedoeld in artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) mag zijn, met openbaarmaking van de uitspraak ingevolge artikel 339 Sr. Voorts zijn beslissingen genomen omtrent de in beslag genomen voorwerpen en vorderingen van de benadeelde partijen, zoals in het vonnis waarvan beroep is omschreven.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straffen als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen en maatregelen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft deel uitgemaakt van een criminele organisatie, die zich gedurende een periode van enkele jaren heeft bezig gehouden met het stelselmatig plegen van flessentrekkerij in georganiseerd verband. De verdachte en zijn mededaders gebruikten hiervoor speciaal daartoe opgerichte ondernemingen. In een enkel geval werd gebruikgemaakt van een al langer bestaand bedrijf met een goede reputatie.
De organisatie bleek in staat die ondernemingen in zeer korte tijd naar buiten toe neer te zetten als goedlopende, bonafide bedrijven. Daartoe werden bedrijfspanden in gebruik genomen, die vervolgens zowel materieel als personeel werden ingericht. Ook in de digitale infrastructuur werd voorzien, terwijl voorts de financiële kant werd afgedekt door het opmaken van valse, bij de Kamer van Koophandel gedeponeerde, jaarrekeningen. De verdachte en zijn mededaders hebben veelal met gebruikmaking van valse namen nietsvermoedende ondernemers benaderd teneinde op zeer grote schaal goederen te bestellen, niet zelden voor tienduizenden euro’s tegelijk. Daarbij schroomden de verdachte en zijn mededaders niet om eerst een aantal kleine facturen te betalen teneinde vertrouwen op te wekken, zodat kort daarop een grote slag kon worden geslagen.
Met het oplopen van de onbetaalde rekeningen en daarmee de kans op betrapping, werden de gebruikte ondernemingen administratief overgedragen op katvangers. Faillissementen volgden en curatoren vingen door de inzet van die katvangers bot bij het achterhalen van administratie en het aanspreken van degenen die de schade hadden veroorzaakt. Het gevolg daarvan was dat schuldeisers hun vorderingen in rook zagen opgaan. Terwijl gedupeerden en curatoren nog bezig waren sporen van goederen, administratie, aansprakelijke personen en baten te zoeken, waren de verdachte en zijn mededaders al weer volop bezig met hun frauduleuze praktijken in een nieuwe onderneming. De daarbij veroorzaakte schade loopt in de vele honderdduizenden euro’s.
Bij vrijwel alle ondernemingen die door de criminele organisatie werden gebruikt was de verdachte betrokken. De verdachte heeft in deze jarenlange zwendel ten aanzien van die ondernemingen een bepalende en leidinggevende rol gehad. Zo was de verdachte veelal betrokken bij het opstarten van de ondernemingen, de verkoop van de goederen, het incasseren van de winst en het vervolgens verdelen daarvan onder hem en zijn medeverdachte(n). Het hof weegt deze rol van de verdachte in strafverzwarende zin mee.
Ook het strafrechtelijk verleden van de verdachte laat het hof in het nadeel van de verdachte meewegen. Uit het op naam van de verdachte gestelde 20-pagina’s tellend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 11 februari 2019 volgt dat de verdachte sinds 1992 diverse forse onvoorwaardelijke gevangenisstraffen op zijn naam heeft voor onder meer oplichting, flessentrekkerij en deelneming aan een criminele organisatie. Laatstelijk is hij op 10 december 2012 door het hof van beroep te Gent in België onder meer tot een gevangenisstraf van vijf jaren, waarvan één jaar voorwaardelijk, veroordeeld voor “fraude met inbegrip van zwendel”. Uit het bij de stukken gevoegde arrest van het hof van beroep blijkt dat de verdachte tijdens die laatste veroordeling heeft benadrukt een andere weg te zijn ingeslagen, ver weg van criminele activiteiten, en dat hij heeft gebroken met het verleden. Het hof stelt op grond van de bewezenverklaring vast dat de verdachte ten tijde van die mededeling -en aldus nog vóór de veroordeling door het hof van beroep- reeds bezig was met het opnieuw plegen van strafbare feiten die in dezelfde sfeer lagen. Aldus is de verdachte onverdroten doorgegaan met het plegen van zwendel.
Ook thans heeft de verdachte tegenover het hof naar voren gebracht zijn leven te hebben gebeterd. Het hof overweegt dat wat er ook zij van het waarheidsgehalte van die mededeling, er een vergelding dient plaats te vinden die past bij de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten.
Bij de bepaling van het toepasselijk strafmaximum gaat het hof ervan uit dat de onder 1 bewezen verklaarde deelneming aan een criminele organisatie in een verhouding van eendaadse samenloop staat tot het onder 2 bewezen verklaarde medeplegen aan flessentrekkerij.
Al het vorenstaande in aanmerking genomen, acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren op zijn plaats.
Het hof stelt ambtshalve vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) is overschreden. Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindarrest binnen twee jaar nadat hoger beroep is ingesteld, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. Van dergelijke bijzondere omstandigheden is het hof niet gebleken. Met betrekking tot het procesverloop in hoger beroep geldt dat de verdachte op 14 december 2016 hoger beroep heeft ingesteld. Het hof wijst op 5 april 2019 arrest. Het hof is van oordeel dat, gezien dat procesverloop, de redelijke termijn in beperkte mate, te weten met ongeveer 3 maanden en 3 weken is overschreden. De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft aldus niet binnen een redelijke termijn heeft plaatsgevonden en dit dient matiging van de op te leggen straf tot gevolg te hebben. Gelet op de geconstateerde termijnoverschrijding zal het hof de straf matigen met twee maanden, tot een gevangenisstraf van vier jaren en tien maanden.
De vordering tot oplegging van de bijkomende straf van ontzetting van het recht tot uitoefening van het beroep van statutair bestuurder wordt afgewezen. Deelname aan een criminele organisatie, zoals bewezen onder 1, is niet een bij de wet bepaald geval dat oplegging van een dergelijke bijkomende straf mogelijk maakt. Voor wat betreft feit 2, het medeplegen aan flessentrekkerij, geldt dat niet vastgesteld kan worden dat de verdachte statutair bestuurder is geweest van [zaak 8] BV, noch dat hij het feit heeft begaan in de uitoefening van dat beroep, hetgeen voor oplegging van de bijkomende straf van ontzetting uit een beroep wel een vereiste is ex artikel 339, eerste lid Sr. Oplegging van de gevorderde straf zou derhalve in strijd zijn met de wet.
Gezien de ernst van het onder 2 bewezen verklaarde en ter bescherming van de maatschappij zal het hof ter zake van dat feit als bijkomende straf de openbaarmaking van dit arrest gelasten. De openbaarmaking zal dienen te geschieden door middel van ongeanonimiseerde publicatie van dit arrest op www.rechtspraak.nl. Aangezien hiermee geen op de verdachte te verhalen kosten gemoeid zijn, zal het hof met toepassing van artikel 36, tweede lid, Sr de kosten van openbaarmaking op nihil schatten en zal het geen toepassing geven aan artikel 24c Sr.
In beslag genomen voorwerpen
Op de beslaglijst staan - genummerd 1 t/m 129 – meerdere onder de verdachte in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen. Op de voorwerpen genummerd 1 t/m 8 rust conservatoir beslag. Ten aanzien van deze voorwerpen wordt geen beslissing van het hof gevraagd. Voor wat betreft de overige 121 voorwerpen heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat het hof zal beslissen overeenkomstig het vonnis van de rechtbank. De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Met de rechtbank en de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat de teruggave aan de verdachte moet worden gelast van de navolgende in beslaggenomen – als volgt genummerde – goederen: 10, 19, 20, 32, 44, 45, 48, 60, 74, 75, 77, 80, 88, 89, 93, 95 t/m 101, 103, 107, 111, 114, 118 t/m 120, 123, 124.
Voorts is het hof van oordeel dat het goed genummerd 12, te weten een kopie paspoort ten name van [persoon A], teruggegeven dient te worden aan de rechthebbende, [persoon A].
Voor wat betreft de overige op de beslaglijst vermelde goederen (nrs. 9, 11, 13 t/m 18, 21, 22 t/m 31, 33 t/m 43, 46, 47, 49, 50 t/m 59, 61 t/m 73, 76, 78, 79, 81 t/m 87, 90 t/m 92, 94, 102, 104 t/m 106, 108 t/m 110, 112, 113, 115 t/m 117, 121, 122, 125 t/m 129) is het hof van oordeel dat, mede in het licht van het ontbreken van een onderbouwd standpunt van het openbaar ministerie te dier zake, niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat is voldaan aan de wettelijke vereisten voor de oplegging van de bijkomende straf van verbeurdverklaring dan wel van de maatregel van onttrekking aan het verkeer. Nu gesteld noch gebleken is dat de verdachte de rechthebbende is van de goederen en niet is kunnen worden vastgesteld aan wie de goederen toebehoren en voorts toepassing van de hoofdregel die teruggave aan de beslagene voorschrijft niet zonder meer voor de hand ligt, zal het hof gelet op de artikelen 353 juncto 415 Sv ten aanzien van deze goederen de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelasten.
Vorderingen van de benadeelde partijen
Algemene overwegingen
Bij pleidooi heeft de verdediging ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen enkele algemene standpunten ten verwere naar voren gebracht en verzoeken gedaan. Daarnaast zijn op het niveau van de individuele vorderingen standpunten ingenomen die met regelmaat zijn teruggekeerd. Het hof zal in het hiernavolgende eerst op deze standpunten en verzoeken ingaan.
B.T.W.
Met de advocaat-generaal en de verdediging, en in lijn met bestendige jurisprudentie, is het hof van oordeel dat de gevorderde B.T.W. telkens niet voor toewijzing in aanmerking komt. Het moet er voor worden gehouden dat deze gestelde schadepost op de voet van artikel 29 van de Wet op de omzetbelasting voor verrekening in aanmerking komt. Daarnaast rust op de benadeelde partij de verplichting tot schadebeperking ex artikel 6:101 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Nu niettemin en in weerwil van de hiervoor weergegeven wettelijke uitgangspunten de B.T.W. door diverse benadeelde partijen zonder verdere toelichting is gevorderd, dienen de vorderingen in zoverre als onvoldoende onderbouwd te worden aangemerkt, zodat de benadeelde partijen te dier zake telkens niet-ontvankelijk moeten worden verklaard.
Verzoek over samenstelling dossiers
Namens de verdachte is verzocht dat het hof zal beslissen dat het onderzoek wordt heropend en geschorst. Dit dient gepaard te gaan met een bevel dat de vorderingen van de benadeelde partijen worden toegevoegd aan de dossiers van andere verdachten die in de zaak Bommel terechtstaan. De verdediging heeft daarbij het oog op de verdachten die in verband te brengen zijn met de vennootschap, die van de betrokken benadeelde partij goederen heeft afgenomen. Aldus wordt de benadeelde partij, zo begrijpt het hof de verdediging, in de gelegenheid gesteld om een groter aantal personen aan te spreken met het oog op vergoeding van de geleden schade. De advocaat-generaal heeft betoogd dat het verzoek dient te worden afgewezen. Het verzoek is voorwaardelijk geformuleerd. Het hof zal het verzoek beoordelen als ware het onvoorwaardelijk gedaan.
Het hof overweegt als volgt. Het verzoek knoopt aan bij de werkwijze die de officier van justitie heeft gevolgd met betrekking tot de vorderingen van de benadeelde partijen. Deze vorderingen zijn, blijkens een aanduiding op het wensenformulier en/of voegingsformulier, telkens gedaan in de “zaak Bommel”. De officier van justitie heeft, op basis van een inschatting van de mate van betrokkenheid van elk van de verdachten, bepaald in welke strafzaken de vorderingen werden ingebracht. Dit is nader verantwoord en weergegeven in het document “Standpunt OM ten aanzien van de vorderingen benadeelde partij” van 26 augustus 2016.
Het verzoek heeft, mede bezien tegen deze achtergrond, naar zijn aard betrekking op de inhoud en samenstelling van het dossier in een andere strafzaak dan die van de verdachte. De onderbouwing ervan is ontleend aan een opvatting over de keuzes die daarbij in eerste aanleg zijn gemaakt. Over die keuzes heeft ter terechtzitting in hoger beroep een debat plaatsgevonden tussen de verdediging en de advocaat-generaal. Wat er ook zij van deze keuzes en de daarop geuite kritiek, er is met het verzoek geen, in de strafzaak van de verdachte, rechtens te respecteren belang in het geding. Reeds daarom kan de verdachte in het verzoek niet worden ontvangen. Het hof verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het verzoek.
Vertegenwoordigingsbevoegdheid
Namens de verdachte is gesteld dat diverse vorderingen, ingediend namens rechtspersonen, lijden aan formele gebreken. In veel gevallen zou niet duidelijk zijn of de vordering is ingediend en ondertekend door een persoon die de bevoegdheid heeft om de rechtspersoon te vertegenwoordigen. Onder verwijzing naar een recent arrest van de Hoge Raad van 30 oktober 2018 (ECLI:NL:HR:2018:2006) heeft de raadsman betoogd dat ook aan de te stellen minimale eisen niet is voldaan.
Het hof merkt vooreerst op dat de verwijzing naar het aangehaalde arrest tot enige verwarring aanleiding kan geven, omdat in de strafzaak die tot dat arrest heeft geleid, niet de wettelijke vertegenwoordigingsbevoegdheid ter discussie stond, maar de verstrekte volmacht om de rechtspersoon gedurende de procedure te vertegenwoordigen. De bezwaren van de verdediging lijken bij veel vorderingen op het eerste betrekking te hebben.
Maar ook als dat onderscheid in acht wordt genomen, dient voorop te worden gesteld dat in de rechtspraak reeds eerder als uitgangspunt is aanvaard dat aan een betwisting van de bevoegdheid van de persoon die een benadeelde rechtspersoon in een strafprocedure vertegenwoordigt, bepaaldelijk eisen mogen worden gesteld. Als uit de stukken van het dossier blijkt van voldoende samenhang en continuïteit in handelen namens de rechtspersoon en bij de ondertekening van documenten (zoals facturen, correspondentie, e-mailberichten, het zogeheten wensenformulier in eerste en tweede aanleg), dient de betwisting van de bevoegdheid voldoende te zijn gesubstantieerd. Het hof zal in enkele gevallen op geleide van een daartoe strekkend verweer tot de conclusie komen dat over de vertegenwoordigingsbevoegdheid (in de wettelijke vorm dan wel op grond van een volmacht) teveel vragen zijn gerezen en reeds op die grond tot niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij in de vordering beslissen. In die gevallen waarin het hof de benadeelde wel ontvangt in de vordering, is de bevoegdheid tot vertegenwoordiging deugdelijk verantwoord, althans, in het licht van de niet meer dan blote betwisting, voldoende gebleken.
Eisen te stellen aan het zogeheten handhavingsformulier
Namens de verdachte is betoogd dat de invulling van het zogeheten handhavingsformulier, waarmee de benadeelde partij te kennen geeft de vordering tot schadevergoeding in hoger beroep geheel of gedeeltelijk te handhaven, in veel gevallen niet aan de daaraan te stellen formele eisen voldoet; in het bijzonder waar het gaat om de verantwoording ten aanzien van de bevoegdheid tot vertegenwoordiging van een benadeelde vennootschap. Hieraan ligt kennelijk de opvatting ten grondslag dat de ondertekening van het handhavingsformulier op dezelfde wijze dient te worden verantwoord als die van het voegingsformulier als bedoeld in artikel 51g, eerste lid, Sv. Deze opvatting vindt geen steun in het recht. In artikel 421, derde lid, Sv, waarin de voeging in hoger beroep is geregeld voor de gevallen waarin de vordering van de benadeelde partij in eerste aanleg niet volledig is toegewezen, is bepaald dat in de daar bedoelde gevallen kan worden volstaan met een verwijzing naar de opgave van de eerste vordering. Enige verwijzing naar een nadere regeling, zoals opgenomen in artikel 51g, eerste lid, Sv met betrekking tot de initiële vordering, ontbreekt.
Onevenredige belasting
In de sleutel van de onevenredige belasting van het strafgeding zijn enkele verweren gevoerd. Deze strekken kennelijk ten betoge dat er sprake is van op voorhand te verwachten complicaties bij de beoordeling van de vorderingen die tot de slotsom moeten leiden dat deze een onevenredige belasting van de strafprocedure tot resultaat hebben. Het gaat om de volgende punten.
De verdediging heeft als haar standpunt naar voren gebracht dat de eerder besproken door de officier van justitie verrichte selectie heeft geleid tot een inperking van de mogelijkheden om verweer te voeren tegen de vorderingen benadeelde partij. Meer in het bijzonder zou dit de toepassing van de hoofdelijkheidsclausule en de reikwijdte van een hoofdelijke veroordeling betreffen. Hierin kan de verdediging naar het oordeel van het hof niet worden gevolgd. Over het hoofd wordt gezien dat de hoofdelijke veroordeling geen uitspraak over de (mate van) spreiding van de aansprakelijkheid inhoudt. Eveneens wordt uit het oog verloren dat een hoofdelijke veroordeling strekt tot bescherming van de schuldeiser en in zoverre geen verband houdt met het doel dat de verdediging in het belang van de verdachte kennelijk voor ogen staat, te weten de spreiding van de mogelijkheden om aan de verplichting tot schadevergoeding te voldoen over een zo groot mogelijk aantal personen.
De raadsman heeft voorts gewezen op de mogelijkheid dat goederen strafvorderlijk in beslag zijn genomen en zijn geretourneerd aan de leveranciers. Daarbij is één concreet voorbeeld genoemd, te weten de [leverancier 18] in verband met feit 2. Deze benadeelde partij heeft in het voegingsformulier melding gemaakt van de teruggave van deze goederen en het gevorderde schadebedrag daarop neerwaarts bijgesteld. Overigens heeft de raadsman geen enkele indicatie gegeven van de goederen waarop zijn vermoeden betrekking heeft.
Naar het oordeel van het hof valt niet in te zien op welke wijze de hiervoor besproken aspecten, zo deze naar hun aard al tot een onevenredige belasting kunnen leiden, tot de verzochte conclusie kunnen leiden. De verweren worden verworpen.
Levering niet aangetoond
De verdediging heeft ten aanzien van diverse vorderingen zich op het standpunt gesteld dat de gestelde levering van de goederen niet toereikend is onderbouwd. In de kern is dit telkens voorzien van een beroep op het vereiste dat “wie stelt, moet bewijzen”. Het hof stelt vast dat door de verdediging niet is betoogd dat de gestelde levering van de goederen als zodanig wordt betwist. En indien en voor zover daarvan, zeer welwillend, wel moet worden uitgegaan, is in geen enkel geval sprake van een gemotiveerde betwisting. Daar komt bij dat in geen enkel geval namens de verdachte is betoogd dat er geen koopovereenkomst met de benadeelde partij was gesloten.
Het hof betrekt hierbij de gedurende het opsporingsonderzoek afgelegde verklaringen van de verdachte en van de medeverdachte [verdachte 2]. Deze houden in dat de door hen geëxploiteerde ondernemingen zich niet lieten typeren door een ordelijke en gestructureerde bedrijfsvoering en dat bij bestellingen van goederen telkens de opzet was om na de overeengekomen levering ervan niet te betalen. In dat licht bezien kan bezwaarlijk worden geoordeeld dat de verdachte ten aanzien van de betreffende vorderingen een alternatieve lezing van de gestelde feiten heeft gegeven, die ertoe noopt om één of meer van de benadeelde partijen gehouden te achten tot het leveren van nader bewijs. Er is in zoverre geen grond om de stellingen van de benadeelde partijen onvoldoende onderbouwd te achten.
Eigen schuld
Namens de verdachte is met regelmaat het standpunt ingenomen dat sprake is geweest van eigen schuld aan de zijde van de benadeelde. Dit zou in het bijzonder het geval geweest zijn in de gevallen waarin, na een eerste levering van goederen waarvoor niet was betaald, vervolgleveringen hebben plaatsgevonden. Het hof begrijpt dat hiermee een beroep is gedaan op het bepaalde in artikel 6:101, eerste lid, BW. Deze bepaling ziet op het geval dat de schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan de benadeelde kan worden toegerekend. Een beroep op eigen schuld is een zogeheten bevrijdend verweer. Er wordt uitgegaan van de juistheid van de stelling van de eiser, in dit geval de benadeelde partij, dat de goederen zijn geleverd en dat betaling is uitgebleven. De bewijslast van de feitelijke grondslag van een eigen schuld-verweer rust volgens de hoofdregel van art. 150 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) in beginsel op de gedaagde, in casu de verdachte. Deze dient in het kader van de betwisting een omstandigheid te stellen, die de benadeelde kan worden toegerekend (ex artikel 6:98 BW) op de grond dat deze zich anders heeft gedragen dan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs van hem mocht worden verwacht.
Voor de beoordeling van het aandeel in het ontstaan van de schade gaat het om de zogeheten causale verdeling. Ter beoordeling staat de mate waarin ieder tot het ontstaan van de schade heeft bijgedragen. Een vervolgstap is of kan zijn de billijkheidscorrectie die nog ruimte voor een andere uitkomst biedt. Hier kan, anders dan bij de causaliteitsvraag, de mate van verwijtbaarheid een rol spelen. Factoren zoals de aard van de aansprakelijkheid, de aard en omvang van de schade, de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten en het bestaan van een verzekering kunnen een (billijkheids-)correctie rechtvaardigen.
Het hof stelt vast dat het verweer van een zodanige algemeenheid is, dat allereerst niet kan worden vastgesteld op welke fase in de aan te leggen toets het betrekking heeft. Daarnaast kan uit het betoog van de verdediging weinig meer worden afgeleid dan dat de benadeelde partij alerter had moeten zijn geweest. Hoe dit zich verhoudt tot de inspanningen die de verdachte en zijn medeverdachten zich getroostten om bij leveranciers de indruk te wekken dat zij een degelijk en betrouwbaar bedrijf hadden, is het hof niet duidelijk geworden. Tot slot is op geen enkele wijze nadere invulling gegeven aan rechtsregels, in het handelsverkeer bestaande normen, gebruiken dan wel andere bronnen op grond waarvan verplichtingen van de benadeelde partij kunnen worden aangenomen. Het hof ziet daarom geen aanleiding om bij enige vordering eigen schuld van de benadeelde partij aan te nemen.
Uitkeringen uit verzekering
In enkele gevallen is door de verdediging gewezen op de mogelijkheid dat de benadeelde partij een uitkering heeft ontvangen uit hoofde van een (krediet-)verzekering, dan wel daarop een beroep had kunnen doen. Verder dan het opperen van die mogelijkheid is het in geen enkel geval gekomen.
Bij de beoordeling stelt het hof voorop dat voor de benadeelde partij geen verplichting bestaat een beroep te doen op een verzekering. Voor het overige stelt het hof vast dat in enkele vorderingen een ontvangen uitkering van de verzekeringsmaatschappij op het schadebedrag in mindering is gebracht. Een nadere bespreking van hetgeen is aangevoerd, is niet nodig.
Rechtstreeks verband
Het hof heeft bewezen verklaard, onder 1, dat de verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie met als oogmerk onder meer het plegen van flessentrekkerij en, onder 2, zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van flessentrekkerij.
Wat feit 1 betreft overweegt het hof dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte een actieve rol heeft gehad in het plegen van flessentrekkerij, het delict waarop de organisatie het oog had. Hij was betrokken bij het bestellen van goederen, zijn mededaders hielden zich hier ook mee bezig en er bestond een gedeelde gemeenschappelijke intentie om de bestelde goederen na levering niet te betalen. Het hof acht de intensiteit van deze criminele samenwerking zodanig dat sprake is van groepsaansprakelijkheid als bedoeld in artikel 6:166 BW. Deze bepaling voorziet in een individuele aansprakelijkheid van tot een groep behorende personen (deelnemers) voor onrechtmatig vanuit de groep toegebrachte schade. De mate van betrokkenheid van de afzonderlijke deelnemers bij het onrechtmatig handelen is niet van belang. Deze individuele aansprakelijkheid vindt haar rechtvaardiging in een ieders bijdrage aan het in het leven roepen van de kans dat zodanige schade zou ontstaan. Zij vindt haar begrenzing in de eis dat de kans op het aldus toebrengen van schade hen had behoren te weerhouden van hun gedragingen in groepsverband.
Het hof betrekt in zijn oordeel dat enkel de bewezen deelname aan een bepaalde organisatie dan wel groep onvoldoende is om aansprakelijkheid op grond van art. 6:166, eerste lid, BW te kunnen aannemen voor alle vanuit de groep gepleegde onrechtmatige daden. Maar in dit geval wist de verdachte dan wel behoorde hij te weten dat het groepsoptreden de kans schiep op de door elke concrete benadeelde partij geleden schade.
Bij feit 2 gaat het om het medeplegen van flessentrekkerij in het kader van [zaak 8]. Getoetst aan de hand van de hiervoor weergegeven maatstaf voor groepsaansprakelijkheid kan de verdachte ook voor dit feit individueel aansprakelijk worden geacht voor de schade die door elk van de met feit 2 verband houdende benadeelde partijen is geleden.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat voor beide bewezen verklaarde feiten sprake is van rechtstreeks verband met de geleden schade. Ook in zoverre bestaat, indien en voor zover aan de overige voorwaarden voor toewijzing van de vorderingen is voldaan, geen beletsel om toewijzend op de vorderingen te beslissen.
Schadevergoedingsmaatregel en vervangende hechtenis
Namens de verdachte is verzocht om de schadevergoedingsmaatregel niet op te leggen althans niet over te gaan tot oplegging van de ermee verbonden vervangende hechtenis. De advocaat-generaal heeft, onder verwijzing naar de omstandigheid dat hij niet heeft gevorderd dat de maatregel zal worden opgelegd, dit verzoek ondersteund. Het hof overweegt als volgt.
Ingevolge het tweede lid van artikel 36f Sr kan de rechter de maatregel opleggen indien en voor zover de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht. Slechts in uitzonderlijke gevallen komt het opleggen van de maatregel niet in aanmerking. Nu de advocaat-generaal oplegging van de maatregel niet heeft gevorderd, staat het hof voor de vraag of het ambtshalve tot oplegging zal overgaan.
De rechter is alleen dan gehouden de redenen op te geven waarom van een standpunt dat de schadevergoedingsmaatregel niet dient te worden opgelegd, wordt afgeweken als een standpunt voldoende onderbouwd duidelijk maakt dat het gaat om een uitzonderlijk geval. Door de verdediging is in dit verband aangevoerd dat het de verdachte ontbreekt en ook in de toekomst zal ontbreken aan draagkracht.
Het hof overweegt dat op grond van de activiteiten van de verdachte, zoals daarvan blijkt uit de bewijslevering, niet kan worden uitgesloten dat hij gedurende de pleegperiode van feit 1 aanzienlijke geldbedragen heeft verdiend. Hij heeft daarover wel enkele vragen beantwoord, maar in dit stadium en op basis van de beschikbare summiere financiële informatie kan nog niet worden geoordeeld dat de verdachte in het geheel geen verhaal zal kunnen bieden. Reeds daarom bestaat onvoldoende grond om te oordelen dat sprake is van een zodanig uitzonderlijke situatie, dat van oplegging van de schadevergoedingsmaatregel moet worden afgezien. Datzelfde geldt voor de vervangende hechtenis. De omstandigheid dat de maatregel niet is gevorderd, maakt dit niet anders.
[zaak 2]
[leverancier A]
De benadeelde partij [leverancier A] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 24.086,20, exclusief B.T.W. De benadeelde partij is door de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Omdat de verdachte wordt vrijgesproken van het ten laste gelegde met betrekking tot [zaak 2] waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt, kan de benadeelde partij in de vordering niet worden ontvangen.
[leverancier B]
De benadeelde partij [leverancier B] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 6.237,66. De benadeelde partij is door de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Omdat de verdachte wordt vrijgesproken van het ten laste gelegde met betrekking tot [zaak 2] waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt, kan de benadeelde partij in de vordering niet worden ontvangen.
[leverancier C]
De benadeelde partij [leverancier C] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 14.971,50, inclusief B.T.W. De benadeelde partij is door de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Omdat de verdachte wordt vrijgesproken van het ten laste gelegde met betrekking tot [zaak 2] waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt, kan de benadeelde partij in de vordering niet worden ontvangen.
[zaak 5]
[leverancier D]
De benadeelde partij [leverancier D] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 14.012,12 incl. BTW. De benadeelde partij is door de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag met uitzondering van de BTW. De vordering is opgenomen in de lijst van voorlopig erkende schuldvorderingen, opgesteld door de curator van [zaak 5]. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot een bedrag van € 13,218,98 hoofdelijk zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
[leverancier E]
De benadeelde partij [leverancier E] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2235,60 incl. BTW. De benadeelde partij is door de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag met uitzondering van de BTW. De vordering is opgenomen in de lijst van voorlopig erkende schuldvorderingen, opgesteld door de curator van [zaak 5]. Bovendien is van [persoon C], die als vertegenwoordiger van de vennootschap het voegingsformulier heeft ondertekend, gebleken dat deze de correspondentie met [zaak 5] heeft gevoerd. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot een bedrag van € 1847,60 hoofdelijk zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
[leverancier F]
De benadeelde partij [leverancier F] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 321,26, inclusief B.T.W. De benadeelde partij is door de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Omdat de vordering lijdt aan enkele formele gebreken (waaronder onduidelijkheid over de machtiging en het ontbreken van een handtekening op het voegingsformulier) kan de benadeelde partij in de vordering niet worden ontvangen.
[leverancier G]
De benadeelde partij [leverancier G] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 547,21 incl. BTW. De benadeelde partij is door de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag met uitzondering van de BTW. De vordering is opgenomen in de lijst van voorlopig erkende schuldvorderingen, opgesteld door de curator van [zaak 5]. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot een bedrag van € 516,24 hoofdelijk zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
[leverancier H]
De benadeelde partij [leverancier H] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 8.807,71 incl. BTW. De benadeelde partij is door de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag met uitzondering van de BTW. [verdachte 11] heeft documenten betreffende deze benadeelde partij aan de curator verstrekt. Bovendien blijkt uit hetgeen is gerelateerd op bladzijde 10 van het proces-verbaal van relaas betreffende [zaak 5] dat bij die verstrekte stukken pakbonnen behoren die betrekking hebben op leveringen afkomstig van de benadeelde partij. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot een bedrag van € 8.315,49 hoofdelijk zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
[leverancier I]
De benadeelde partij [leverancier I] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 6084,53 incl. BTW. De benadeelde partij is door de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag met uitzondering van de BTW. De vordering is opgenomen in de lijst van voorlopig erkende schuldvorderingen, opgesteld door de curator van [zaak 5]. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot een bedrag van € 5740,12 hoofdelijk zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
[leverancier J]
De benadeelde partij [leverancier J] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 550,-. De benadeelde partij is door de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Onvoldoende is gebleken wat de gang van zaken bij de aanschaf van de telefoon is geweest en wat de relatie is tussen de overgelegde facturen en de gevorderde schadevergoeding. Dit betekent dat niet kan worden vastgesteld of de gestelde schade rechtstreeks door het bewezen verklaarde handelen van de verdachte is veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.
[leverancier K]
De benadeelde partij [leverancier K] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1389,93 incl. BTW. De benadeelde partij is door de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag met uitzondering van de BTW. De vordering is opgenomen in de lijst van voorlopig erkende schuldvorderingen, opgesteld door de curator van [zaak 5] De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot een bedrag van € 1148,70 hoofdelijk zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
[zaak 6]
[leverancier L]
De benadeelde partij [leverancier L] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 10.420,32, inclusief B.T.W.
De benadeelde partij is door de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Omdat de vordering lijdt aan enkele formele gebreken (waaronder het ontbreken van een handtekening op het voegingsformulier en onduidelijkheid over de machtiging) kan de benadeelde partij in de vordering niet worden ontvangen.
[leverancier M]
De benadeelde partij [leverancier M] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 4.444,33 incl. BTW. De benadeelde partij is door de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade (die zich ook uitstrekt over de buitengerechtelijke incassokosten) heeft geleden tot het gevorderde bedrag met uitzondering van de BTW. De betreffende factuur is overgelegd door de curator van [zaak 6]. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot een bedrag van € 3.688,75 hoofdelijk zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
[leverancier N]
De benadeelde partij [leverancier N] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 5.600,02 incl. BTW. De benadeelde partij is door de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte gedeeltelijk betwist, te weten voor zover deze het bedrag van € 3.095,00 overstijgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag voor de posten “koffiemachine en ingrediënten” en “espresso kop en schotels” met uitzondering van de BTW. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot een bedrag van € 4.302,01 hoofdelijk zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
[leverancier O]
De benadeelde partij [leverancier O] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 4.805,12 incl. BTW. De benadeelde partij is door de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag met uitzondering van de BTW. De vordering is opgenomen in de lijst van voorlopig erkende schuldvorderingen, opgesteld door de curator van [zaak 6]. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot een bedrag van € 3.971,17 hoofdelijk zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
[leverancier P]
De benadeelde partij [leverancier P] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 8.316,40,12 incl. BTW. De benadeelde partij is door de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag met uitzondering van de BTW. De vordering is opgenomen in de lijst van voorlopig erkende schuldvorderingen, opgesteld door de curator van [zaak 6] De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot een bedrag van € 6.873,05 hoofdelijk zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
[leverancier J]
De benadeelde partij [leverancier J] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.096,88. De benadeelde partij is door de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Onvoldoende is gebleken wat de gang van zaken bij de aanschaf van de telefoon is geweest en wat de relatie is tussen de overgelegde facturen en de gevorderde schadevergoeding. Dit betekent dat niet kan worden vastgesteld of de gestelde schade rechtstreeks door het bewezen verklaarde handelen van de verdachte is veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.
[zaak 8]
[leverancier 7]
De benadeelde partij [leverancier 7] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 11.163,05 incl. BTW. De benadeelde partij is door de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag met uitzondering van de BTW. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot een bedrag van € 9.225,66 hoofdelijk zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
[leverancier 10]
De benadeelde partij [leverancier 10] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 19.420,50 incl. BTW. De benadeelde partij is door de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag met uitzondering van de BTW. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot een bedrag van € 16.050,00 hoofdelijk zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
[leverancier 2]
De benadeelde partij [leverancier 2] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 3.569,28 excl. BTW. De benadeelde partij is door de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot een bedrag van € 3.569,28 hoofdelijk zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
[leverancier 11]
De benadeelde partij [leverancier 11] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 30.797,36 (vrijgesteld van BTW). De benadeelde partij is door de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot een bedrag van € 30.797,36 hoofdelijk zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
[leverancier 18]
De benadeelde partij [leverancier 18] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt na neerwaartse bijstelling bij brief van 22 april 2015
€ 14.723,09 incl. BTW. De benadeelde partij is door de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 9.784,05 (naar het hof veronderstelt incl. BTW). Daarnaast komen voor toewijzing in aanmerking de boedelbijdrage van € 1.502,52 excl. BTW en de kosten voor transport van € 876,44 (naar het hof veronderstelt incl. BTW). De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot een bedrag van € 10.312,84 hoofdelijk zal worden toegewezen.
Voor het overige wordt de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard, met inbegrip van het deel van de vordering dat betrekking heeft op de gegeven rechtsbijstand. Het hof zal met toepassing van artikel 592a Sv en in overeenstemming met het toepasselijke liquidatietarief de verdachte veroordelen in de proceskosten van de benadeelde partij.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
[leverancier 1]
De benadeelde partij [leverancier 1] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 22.169,01 incl. BTW. De benadeelde partij is door de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 17.440,21 excl. BTW (de posten 1 tot en met 3 minus post 4). De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag hoofdelijk zal worden toegewezen. Voor het overige wordt de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard omdat onvoldoende is gebleken van rechtstreeks verband met het bewezenverklaarde.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
[leverancier Q]
De benadeelde partij [leverancier Q] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 5.694,30. De benadeelde partij is door de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 5.637,92 (het gevorderde bedrag minus de post “intresten”). De benadeelde partij heeft de teruggegeven goederen op het voegingsformulier vermeld en de waarde ervan in mindering gebracht op het gevorderde schadebedrag. De verdachte is tot vergoeding van de schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag hoofdelijk zal worden toegewezen. Voor wat betreft de post “intresten” wordt de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard omdat onvoldoende is gebleken van rechtstreeks verband met het bewezen verklaarde.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
[leverancier 19]
De benadeelde partij [leverancier 19]heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 9.568,95 excl. BTW. De benadeelde partij is door de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot een bedrag van € 9.568,95 hoofdelijk zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
[leverancier R]
De benadeelde partij [leverancier R] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.414,31, inclusief BTW. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Onvoldoende is gebleken dat de gestelde schade rechtstreeks door het bewezen verklaarde handelen van de verdachte is veroorzaakt. De benadeelde partij kan in de vordering niet worden ontvangen.
[leverancier S]
De benadeelde partij [leverancier S] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 16.425,00 incl. BTW. De benadeelde partij is door de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag met uitzondering van de BTW. De aangifte is gedaan door [persoon D]. Deze heeft ook het voegingsformulier en het wensenformulier hoger beroep ingevuld.
De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot een bedrag van € 13.575,91 hoofdelijk zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
[leverancier 16]
De benadeelde partij [leverancier 16] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 22.608,61 incl. BTW. De benadeelde partij is door de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag met uitzondering van de BTW. De aangifte is gedaan door [persoon E]. Deze heeft ook het voegingsformulier ingevuld.
De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot een bedrag van
€ 18.684,80 hoofdelijk zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
[zaak 9]
[leverancier T]
De benadeelde partij [leverancier T] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.928,74 incl. BTW. De benadeelde partij is door de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag met uitzondering van de BTW. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot een bedrag van € 1.594,00 hoofdelijk zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
[leverancier U]
De benadeelde partij [leverancier U] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 3.637,43 incl. BTW. De benadeelde partij is door de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag met uitzondering van de BTW en met uitzondering van de gevorderde € 50,00 kosten in verband met logistiek. In zoverre wordt de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard respectievelijk wegens een gebrek aan onderbouwing en in verband met het ontbreken van rechtstreeks verband met het bewezenverklaarde. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot een bedrag van € 2964,82 hoofdelijk zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
[leverancier V]
De benadeelde partij [leverancier V] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 7.518,87 incl. BTW. De benadeelde partij is door de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag met uitzondering van de BTW. De door de raadsman geopperde mogelijkheid dat er goederen zijn teruggegeven is op geen enkele wijze gesubstantieerd. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot een bedrag van € 6213,94 hoofdelijk zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
[leverancier W]
De benadeelde partij [leverancier W] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 45.919,00 incl. BTW. De benadeelde partij is door de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag met uitzondering van de BTW. De door de raadsman geopperde mogelijkheid dat er goederen zijn teruggegeven is op geen enkele wijze gesubstantieerd. Datzelfde geldt voor de stelling dat de goederen zijn betaald, terwijl uit de aangifte van 7 juni 2013 het tegendeel blijkt. Zoals eerder in dit arrest in algemene zin is overwogen biedt de verklaring van de verdachte voorts geen aanknopingspunt dat een groot bedrag als het gevorderde door de verdachte of één van de mededaders zou zijn voldaan. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot een bedrag van € 37.950,34 hoofdelijk zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
[leverancier X]
De benadeelde partij [leverancier X] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 6.994,21 incl. BTW. De benadeelde partij is door de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag met uitzondering van de BTW. Wat betreft de door de raadsman ter discussie gestelde vertegenwoordigingsbevoegdheid van [persoon X] overweegt het hof dat deze persoon werkzaam is bij het bedrijf [leverancier X] (map 22, pagina 77) en dat hij het voegingsformulier en het zogeheten wensenformulier heeft ingevuld. In dit licht is zijn bevoegdheid onvoldoende betwist. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot een bedrag van € 5.780,34 hoofdelijk zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
[zaak 10]
[leverancier Y]
De benadeelde partij [leverancier Y] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 861,49, inclusief BTW. De benadeelde partij is door de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Onvoldoende is gebleken dat de gestelde schade rechtstreeks door het bewezen verklaarde handelen van de verdachte is veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.
[leverancier Z]
De benadeelde partij [leverancier Z] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 10.313,88 incl. BTW. De benadeelde partij is door de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag met uitzondering van de BTW. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot een bedrag van € 8.275,60 hoofdelijk zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
[leverancier AA]
De benadeelde partij [leverancier AA] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.219,26 excl. BTW. De benadeelde partij is door de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot een bedrag van € 1.219,26 hoofdelijk zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
[leverancier BB]
De benadeelde partij [leverancier BB] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 36.521,73, inclusief BTW. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Omdat de vordering lijdt aan enkele formele gebreken (waaronder de vertegenwoordigingsbevoegdheid van de persoon die het voegingsformulier heeft ondertekend) kan de benadeelde partij in de vordering niet worden ontvangen.
[leverancier R]
De benadeelde partij [leverancier R] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 542,09 incl. BTW. De benadeelde partij is door de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag met uitzondering van de BTW. Het hof overweegt dat uit de processtukken blijkt dat de vordering is opgenomen op de lijst van voorlopig erkende schuldvorderingen, opgesteld door de curator van [zaak 10] (proces-verbaal van relaas [zaak 10], pagina 23) en is vermeld in het faillissementsverslag (dossierpagina 527). De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot een bedrag van € 448,84 hoofdelijk zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
[zaak 13]
[leverancier CC]
De benadeelde partij [leverancier CC] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.897,63 incl. BTW, vermeerderd met de wettelijke rente. De benadeelde partij is door de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag met uitzondering van de BTW. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot een bedrag van € 2.434,98, vermeerderd met de wettelijk rente hoofdelijk zal worden toegewezen. De aanvangsdatum van de wettelijke rente wordt bepaald op 16 augustus 2012, zijnde de dag gelegen na de datum waarop uiterlijk diende te zijn betaald.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
[leverancier DD]
De benadeelde partij [leverancier DD] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 6.866,62 incl. BTW. De benadeelde partij is door de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag met uitzondering van de BTW. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot een bedrag van € 5.770,27 hoofdelijk zal worden toegewezen. Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
[leverancier EE]
De benadeelde partij [leverancier EE] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 65.317,05 excl. BTW. De benadeelde partij is door de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot een bedrag van € 65.317,05 hoofdelijk zal worden toegewezen. Het hof merkt op dat het bedrag van € 250,00 waarvoor door de raadsman aandacht is gevraagd, een persoonlijk geschenk aan [persoon B] van [leverancier EE] betreft en om die reden niet in mindering hoeft te worden gebracht op het gevorderde bedrag. Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
[leverancier FF]
De benadeelde partij [leverancier FF] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 17.305,75. De benadeelde partij is door de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Omdat de vordering lijdt aan enkele formele gebreken (het voegingsformulier is onvolledig ingevuld wat betreft de vertegenwoordigingsbevoegdheid, de machtiging tot vertegenwoordiging) kan de benadeelde partij niet in de vordering worden ontvangen.
[leverancier GG]
De benadeelde partij [leverancier GG] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vorderingen tot schadevergoeding. Deze bedragen in totaal (€ 618,04 + € 4.849,20 + € 1.545,10 + € 1.545,10 =) € 8.557,44. De benadeelde partij is door de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Omdat de vordering lijdt aan enkele formele gebreken (het voegingsformulier is onvolledig ingevuld wat betreft de vertegenwoordigingsbevoegdheid, de machtiging tot vertegenwoordiging) kan de benadeelde partij niet in de vordering worden ontvangen.
[leverancier HH]
De benadeelde partij [leverancier HH] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 46.712,79, inclusief BTW, vermeerderd met de wettelijke rente. De benadeelde partij is door de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 38.040,99 (posten 1 tot en met 3 met uitzondering van de BTW). De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag, vermeerderd met wettelijke rente, hoofdelijk zal worden toegewezen.
Voor de overige gevorderde schadevergoeding is het hof van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat de gestelde schade door het in het onder 1 bewezen verklaarde handelen van de verdachte is veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in zoverre in de vordering niet worden ontvangen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
[leverancier II]
De benadeelde partij [leverancier II] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 6.206,48 incl. BTW. De benadeelde partij is door de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot het hierna te noemen bedrag met uitzondering van de BTW. Het hof gaat uit van de bedragen zoals vermeld op de facturen die bij [zaak 13] in rekening zijn gebracht. De verdachte is tot vergoeding van de schade gehouden, zodat de vordering tot een bedrag van € 3.202,56 hoofdelijk zal worden toegewezen. Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
[zaak 14]
[leverancier JJ]
De benadeelde partij [leverancier JJ] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.032,62. De benadeelde partij is door de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Omdat de vordering lijdt aan enkele formele gebreken (het voegingsformulier is onvolledig ingevuld wat betreft de vertegenwoordigingsbevoegdheid, de machtiging tot vertegenwoordiging) kan de benadeelde partij niet in de vordering worden ontvangen.
[leverancier KK]
De benadeelde partij [leverancier KK] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 10.036,50 incl. BTW. De benadeelde partij is door de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag met uitzondering van de BTW. De vordering is opgenomen in de lijst van voorlopig erkende schuldvorderingen, opgesteld door de curator van [zaak 14] De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot een bedrag van € 8.434,04 hoofdelijk zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
[leverancier LL]
De benadeelde partij [leverancier LL] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 5.773,18. De benadeelde partij is door de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Omdat de vordering lijdt aan enkele formele gebreken (het voegingsformulier is onvolledig ingevuld wat betreft de vertegenwoordigingsbevoegdheid, de machtiging tot vertegenwoordiging) kan de benadeelde partij niet in de vordering worden ontvangen.
[zaak 15]
[leverancier MM]
De benadeelde partij [leverancier MM] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 6.590,02 incl. BTW. De benadeelde partij is door de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Omdat de vordering lijdt aan enkele formele gebreken (het voegingsformulier is onvolledig ingevuld wat betreft de vertegenwoordigingsbevoegdheid, de machtiging tot vertegenwoordiging) kan de benadeelde partij niet in de vordering worden ontvangen.
[leverancier NN]
De benadeelde partij [leverancier NN] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met vorderingen tot schadevergoeding. Deze bedragen in totaal € 11.526,32 incl. BTW. De benadeelde partij is door de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot de gevorderde bedragen met uitzondering van de BTW. De vorderingen zijn opgenomen in de lijst van voorlopig erkende schuldvorderingen, opgesteld door de curator van [zaak 15A]. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot een bedrag van € 9.685,98 hoofdelijk zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
[leverancier OO]
De benadeelde partij [leverancier OO] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 11.328,49 incl. BTW. De benadeelde partij is door de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag met uitzondering van de BTW. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot een bedrag van € 10.687,25 hoofdelijk zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
[leverancier PP]
De benadeelde partij [leverancier PP] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 3.620,84 incl. BTW. De benadeelde partij is door de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Omdat de vordering geen duidelijkheid biedt over de vraag wie de schade heeft geleden kan de benadeelde partij niet in de vordering worden ontvangen.
[leverancier QQ]
De benadeelde partij [leverancier QQ] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.321,38 incl. BTW, waaronder begrepen kosten in verband met rechtsbijstand van € 407,46. De benadeelde partij is door de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 1.398,25 excl. BTW (de posten 1 en 2). De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag hoofdelijk zal worden toegewezen. Wat betreft post 4 (tijd en kilometers) wordt de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard omdat onvoldoende is gebleken van rechtstreeks verband met het bewezenverklaarde.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
De gevorderde kosten voor rechtsbijstand (post 3) zijn niet aan te merken als rechtstreekse schade die is geleden door het strafbare feit. Daarom zal de benadeelde partij in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard in dit onderdeel van de vordering.
Wel is komen vast te staan dat de benadeelde partij kosten heeft gemaakt ten behoeve van rechtsbijstand tot het gevorderde bedrag van € 407,46. Deze worden als gevorderde proceskosten op de voet van artikel 592a van het Wetboek van Strafvordering aangemerkt.
Het hof acht de kosten ten behoeve van rechtsbijstand, gelet op de onderbouwing, toewijsbaar.
Het hof zoekt in casu geen aansluiting bij het “Liquidatietarief rechtbanken en gerechtshoven”, nu de gevorderde daadwerkelijk gemaakte kosten voor rechtsbijstand onder het bedrag liggen dat op grond van het liquidatietarief toewijsbaar zou zijn.
[zaak 16]
[leverancier RR]
De benadeelde partij [leverancier RR] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met vorderingen tot schadevergoeding. Deze bedragen in totaal € 6.757,50 excl. BTW. De benadeelde partij is door de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot de gevorderde bedragen. Anders dan betoogd door de raadsman worden de buitengerechtelijke incassokosten op grond van artikel 6:96, tweede lid, BW ook tot de vermogensschade gerekend. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot een bedrag van € 6.757,50 hoofdelijk zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
[zaak 17]
[leverancier SS]
De benadeelde partij [leverancier SS] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 5.050,20. De benadeelde partij is door de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Onvoldoende is gebleken dat de gestelde schade rechtstreeks door het bewezen verklaarde handelen van de verdachte is veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.
[zaak 12]
[leverancier J]
De benadeelde partij [leverancier J] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 5.708,63. De benadeelde partij is door de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Onvoldoende is gebleken wat de gang van zaken bij de aanschaf van de telefoon is geweest en wat de relatie is tussen de overgelegde facturen en de gevorderde schadevergoeding. Dit betekent dat niet kan worden vastgesteld of de gestelde schade rechtstreeks door het bewezen verklaarde handelen van de verdachte is veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren en 10 (tien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
nrs. 9, 11, 13 t/m 18, 21 t/m 31, 33 t/m 43, 46, 47, 49, 50 t/m 59, 61 t/m 73, 76, 78, 79, 81 t/m 87, 90 t/m 92, 94, 102, 104 t/m 106, 108 t/m 110, 112, 113, 115 t/m 117, 121, 122, 125 t/m 129.
Gelast de afgifte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp nr. 12, te weten een kopie paspoort, aan de rechthebbende [persoon A].
Gelast de teruggave aan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
nrs. 10, 19, 20, 32, 44, 45, 48, 60, 74, 75, 77, 80, 88, 89, 93, 95 t/m 101, 103, 107, 111, 114, 118 t/m 120, 123, 124.
Voorts ten aanzien van de benadeelde partijen
Ten aanzien van [zaak 2]
Verklaart de benadeelde partijen [leverancier A], [leverancier B] en [leverancier C] niet-ontvankelijk in hun vorderingen.
Het hof bepaalt dat de verdachte en de benadeelde partijen elk hun eigen kosten dragen.
Ten aanzien van [zaak 5]
Verklaart de benadeelde partijen [leverancier F] en [leverancier J] niet-ontvankelijk in hun vorderingen.
Het hof bepaalt dat de verdachte en de benadeelde partijen elk hun eigen kosten dragen.
Vordering van de benadeelde partij [leverancier D]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [leverancier D] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 13.218,98 (dertienduizendtweehonderdachttien euro en achtennegentig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [leverancier D], ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 13.218,98 (dertienduizendtweehonderdachttien euro en achtennegentig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 10 (tien) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Vordering van de benadeelde partij [leverancier E]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [leverancier E] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 1.847,60 (duizendachthonderdzevenenveertig euro en zestig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [leverancier E], ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.847,60 (duizendachthonderdzevenenveertig euro en zestig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 3 (drie) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Vordering van de benadeelde partij [leverancier G]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [leverancier G] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 516,24 (vijfhonderdzestien euro en vierentwintig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [leverancier G], ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 516,24 (vijfhonderdzestien euro en vierentwintig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 1 (een) dag hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Vordering van de benadeelde partij [leverancier H]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [leverancier H] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 8.315,49 (achtduizenddriehonderdenvijftien euro en negenenveertig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [leverancier H], ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 8.315,49 (achtduizenddriehonderdenvijftien euro en negenenveertig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 8 (acht) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Vordering van de benadeelde [leverancier I]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [leverancier I] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 5.740,12 (vijfduizendzevenhonderdveertig euro en twaalf cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [leverancier I], ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 5.740,12 (vijfduizendzevenhonderdveertig euro en twaalf cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 6 (zes) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Vordering van de benadeelde [leverancier K]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [leverancier K] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 1.148,70 (duizendenhonderdachtenveertig euro en zeventig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [leverancier K], ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 1.148,70 (duizendenhonderdachtenveertig euro en zeventig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 2 (twee) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Ten aanzien van [zaak 6]
Verklaart de benadeelde partijen [leverancier L] en [leverancier J] niet-ontvankelijk in hun vorderingen.
Het hof bepaalt dat de verdachte en de benadeelde partijen elk hun eigen kosten dragen.
Vordering van de benadeelde partij [leverancier M]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [leverancier M] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 3.677,75 (drieduizend zeshonderdzevenenzeventig euro en vijfenzeventig eurocent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [leverancier M], ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 3.598,00 (drieduizend zeshonderdzevenenzeventig euro en vijfenzeventig eurocent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 6 (zes) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Vordering van de benadeelde partij [leverancier N]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [leverancier N] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 4.302,01 (vierduizenddriehonderdentwee euro en één cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [leverancier N], ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 4.302,01 (vierduizenddriehonderdentwee euro en één cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 6 (zes) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Vordering van de benadeelde partij [leverancier O]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [leverancier O] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 3.971,17 (drieduizendnegenhonderdeenenzeventig euro en zeventien cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [leverancier O], ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 3.971,17 (drieduizendnegenhonderdeenenzeventig euro en zeventien cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 5 (vijf) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Vordering van de benadeelde partij [leverancier P]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [leverancier P] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 6.873,05 (zesduizendachthonderddrieënzeventig euro en vijf cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [leverancier P], ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 6.873,05 (zesduizendachthonderddrieënzeventig euro en vijf cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 7 (zeven) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Ten aanzien van [zaak 8]
Verklaart de benadeelde partij [leverancier R] niet-ontvankelijk in de vordering.
Het hof bepaalt dat de verdachte en de benadeelde partij elk hun eigen kosten dragen.
Vordering van de benadeelde partij [leverancier 7]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [leverancier 7] ter zake van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 9.225,66 (negenduizendtweehonderdvijfentwintig euro en zesenzestig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [leverancier 7], ter zake van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 9.225,66 (negenduizendtweehonderdvijfentwintig euro en zesenzestig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 9 (negen) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Vordering van de benadeelde partij [leverancier 10]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [leverancier 10] ter zake van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 16.050,00 (zestienduizendvijftig euro) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [leverancier 10], ter zake van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 16.050,00 (zestienduizendvijftig euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 11 (elf) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Vordering van de benadeelde partij [leverancier HH]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [leverancier HH] ter zake van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 3.569,28 (drieduizendvijfhonderdnegenenzestig euro en achtentwintig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [leverancier HH], ter zake van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 3.569,28 (drieduizendvijfhonderdnegenenzestig euro en achtentwintig cent)als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 4 (vier) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Vordering van de benadeelde partij [leverancier 11]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [leverancier 11] ter zake van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 30.797,36 (dertigduizendzevenhonderdzevenennegentig euro en zesendertig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [leverancier 11], ter zake van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 30.797,36 (dertigduizendzevenhonderdzevenennegentig euro en zesendertig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 18 (achttien) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Vordering van de benadeelde partij [leverancier 18]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [leverancier 18] ter zake van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 10.312,84 (tienduizenddriehonderdtwaalf euro en vierentachtig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op € 543,00 (vijfhonderddrieënveertig euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [leverancier 18], ter zake van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 10.312,84 (tienduizenddriehonderdtwaalf euro en vierentachtig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 8 (acht) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Vordering van de benadeelde partij [leverancier 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [leverancier 1] ter zake van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 17.440,21 (zeventienduizendvierhonderdveertig euro en eenentwintig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [leverancier 1], ter zake van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 17.440,21 (zeventienduizendvierhonderdveertig euro en eenentwintig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 12 (twaalf) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Vordering van de benadeelde partij [leverancier Q]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [leverancier Q] ter zake van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 5.637,92 (vijfduizendzeshonderdzevenendertig euro en tweeënnegentig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [leverancier Q], ter zake van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 5.637,92 (vijfduizendzeshonderdzevenendertig euro en tweeënnegentig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 6 (zes) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Vordering van de benadeelde partij [leverancier 19]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [leverancier 19] ter zake van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 9.568,95 (negenduizendvijfhonderdachtenzestig euro en vijfennegentig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [leverancier 19], ter zake van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 9.568,95 (negenduizendvijfhonderdachtenzestig euro en vijfennegentig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 8 (acht) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Vordering van de benadeelde partij [leverancier S]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [leverancier S] ter zake van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 13.575,91 (dertienduizendvijfhonderdvijfenzeventig euro en eenennegentig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [leverancier S], ter zake van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 13.575,91 (dertienduizendvijfhonderdvijfenzeventig euro en eenennegentig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 10 (tien) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Vordering van de benadeelde partij [leverancier 16]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [leverancier 16]. ter zake van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 18.684,80 (achttienduizendzeshonderdvierentachtig euro en tachtig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [leverancier 16], ter zake van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 18.684,80 (achttienduizendzeshonderdvierentachtig euro en tachtig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 12 (twaalf) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Ten aanzien van [zaak 9]
Vordering van de benadeelde [leverancier T]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [leverancier T] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 1.594,00 (duizendvijfhonderdvierennegentig euro) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [leverancier T], ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 1.594,00 (duizendvijfhonderdvierennegentig euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 2 (twee) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Vordering van de benadeelde [leverancier U]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [leverancier U] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 2.964,82 (tweeduizendnegenhonderdvierenzestig euro en tweeëntachtig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [leverancier U], ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 2.964,82 (tweeduizendnegenhonderdvierenzestig euro en tweeëntachtig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 3 (drie) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Vordering van de benadeelde [leverancier V]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [leverancier V] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 6.213,94 (zesduizendtweehonderddertien euro en vierennegentig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [leverancier V], ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 6.213,94 (zesduizendtweehonderddertien euro en vierennegentig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 6 (zes) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Vordering van de benadeelde [leverancier W]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [leverancier W] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 37.950,34 (zevenendertigduizendnegenhonderdvijftig euro en vierendertig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [leverancier W], ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 37.950,34 (zevenendertigduizendnegenhonderdvijftig euro en vierendertig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 42 (tweeënveertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Vordering van de benadeelde [leverancier X]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [leverancier X] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 5.780,34 (vijfduizendzevenhonderdtachtig euro en vierendertig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [leverancier X], ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 5.780,34 (vijfduizendzevenhonderdtachtig euro en vierendertig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 6 (zes) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Ten aanzien van [zaak 10]
Verklaart de benadeelde partijen [leverancier Y] en [leverancier BB] niet-ontvankelijk in hun vorderingen.
Het hof bepaalt dat de verdachte en de benadeelde partijen elk hun eigen kosten dragen.
Vordering van de benadeelde partij [leverancier Z]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [leverancier Z] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 8.275,60 (achtduizendtweehonderdvijfenzeventig euro en zestig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [leverancier Z], ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 8.275,60 (achtduizendtweehonderdvijfenzeventig euro en zestig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 7 (zeven) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Vordering van de benadeelde partij [leverancier AA]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [leverancier AA] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 1.219,26 (duizendtweehonderdnegentien euro en zesentwintig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [leverancier AA], ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 1.219,26 (duizendtweehonderdnegentien euro en zesentwintig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 2 (twee) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Vordering van de benadeelde partij [leverancier R]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [leverancier R] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 448,84 (vierhonderdachtenveertig euro en vierentachtig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [leverancier R], ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 448,84 (vierhonderdachtenveertig euro en vierentachtig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 2 (twee) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Ten aanzien van [zaak 13]
Verklaart de benadeelde partijen [leverancier FF] en [leverancier GG] niet-ontvankelijk in hun vorderingen.
Het hof bepaalt dat de verdachte en de benadeelde partijen elk hun eigen kosten dragen.
Vordering van de benadeelde [leverancier CC]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [leverancier CC] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 2.434,98 (tweeduizendvierhonderdvierendertig euro en achtennegentig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [leverancier CC], ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 2.434,98 (tweeduizendvierhonderdvierendertig euro en achtennegentig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 3 (drie) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Vordering van de benadeelde [leverancier DD]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [leverancier DD] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 5.770,27 (vijfduizendzevenhonderdzeventig euro en zevenentwintig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [leverancier DD], ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 5.770,27 (vijfduizendzevenhonderdzeventig euro en zevenentwintig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 6 (zes) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Vordering van de benadeelde [leverancier EE]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [leverancier EE] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 65.317,05 (vijfenzestigduizenddriehonderdzeventien euro en vijf eurocent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [leverancier EE], ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 65.317,05 (vijfenzestigduizenddriehonderdzeventien euro en vijf eurocent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 58 (achtenvijftig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Vordering van de benadeelde [leverancier HH]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [leverancier HH] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 38.040,99 (achtendertigduizendveertig euro en negenennegentig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [leverancier HH], ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 38.040,99 (achtendertigduizendveertig euro en negenennegentig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 34 (vierendertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Vordering van de benadeelde [leverancier II]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [leverancier II] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 3.202,56 (drieduizendtweehonderdtwee euro en zesenvijftig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [leverancier II], ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 3.202,56 (drieduizendtweehonderdtwee euro en zesenvijftig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 4 (vier) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Ten aanzien van [zaak 14]
Verklaart de benadeelde partijen [leverancier JJ] en [leverancier LL] niet-ontvankelijk in hun vorderingen.
Het hof bepaalt dat de verdachte en de benadeelde partijen elk hun eigen kosten dragen.
Vordering van de benadeelde [leverancier KK]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [leverancier KK] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 8.434,04 (achtduizendvierhonderdvierendertig euro en vier cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [leverancier KK], ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 8.434,04 (achtduizendvierhonderdvierendertig euro en vier cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 7 (zeven) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Ten aanzien van [zaak 15]
Verklaart de benadeelde partijen [leverancier MM] B.V. en [leverancier PP] niet-ontvankelijk in hun vorderingen.
Het hof bepaalt dat de verdachte en de benadeelde partijen elk hun eigen kosten dragen.
Vordering van de benadeelde [leverancier NN]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [leverancier NN] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 9.685,98 (negenduizendzeshonderdvijfentachtig euro en achtennegentig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [leverancier NN], ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 9.685,98 (negenduizendzeshonderdvijfentachtig euro en achtennegentig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 10 (tien) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Vordering van de benadeelde [leverancier OO]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde [leverancier OO] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 10.687,25 (tienduizendzeshonderdzevenentachtig euro en vijfentwintig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [leverancier OO], ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 10.687,25 (tienduizendzeshonderdzevenentachtig euro en vijfentwintig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 8 (acht) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Vordering van de benadeelde [leverancier QQ]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde [leverancier QQ] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 1.398,25 (duizenddriehonderdachtennegentig euro en vijfentwintig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op € 407,46 (vierhonderdzeven euro en zesenveertig eurocent).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, [leverancier QQ], ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.398,25 (duizenddriehonderdachtennegentig euro en vijfentwintig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 3 (drie) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Ten aanzien van [zaak 16]
Vordering van de benadeelde [leverancier RR]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde [leverancier RR] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 6.757,50 (zesduizendzevenhonderdzevenenvijftig euro en vijftig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [leverancier RR], ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 6.757,50 (zesduizendzevenhonderdzevenenvijftig euro en vijftig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 10 (tien) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Ten aanzien van [zaak 17]
Verklaart de benadeelde partij [leverancier SS] niet-ontvankelijk in de vordering.
Ten aanzien van [zaak 12]
Verklaart de benadeelde partij [leverancier J] niet-ontvankelijk in de vordering.
Het hof bepaalt dat de verdachte en de benadeelde partij elk hun eigen kosten dragen.
Voorts ten aanzien van feit 2:
Gelast de openbaarmaking van deze uitspraak na het onherroepelijk worden daarvan, met vermelding van de personalia van de verdachte, door publicatie op de website www.rechtspraak.nl, waartoe het Openbaar Ministerie dit arrest dient aan te bieden aan de redactie van voornoemde website. De kosten hiervan schat het hof op nihil.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. S.M.M. Bordenga, mr. R.M. Steinhaus en mr. W. Foppen, in tegenwoordigheid van mr. N.R. Achterberg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 5 april 2019.