Rb. Den Haag, 27-08-2015, nr. 4287376 RP VERZ 15-50500
ECLI:NL:RBDHA:2015:10145
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
27-08-2015
- Zaaknummer
4287376 RP VERZ 15-50500
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2015:10145, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 27‑08‑2015; (Beschikking)
- Wetingang
- Vindplaatsen
AR 2015/1598
TvPP 2015, afl. 5, p. 148
JAR 2015/231 met annotatie van mr. drs. A.M. Helstone
AR-Updates.nl 2015-0803 met annotatie van A.R. Houweling
Brightmine 2015-414040
Uitspraak 27‑08‑2015
Inhoudsindicatie
(voorwaardelijke) ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van artikel 7:671b jo. 669 lid 3 aanhef en sub e BW na ontslag op staande voet gegeven vóór 1 juli 2015
Partij(en)
Rechtbank Den HAAG
Team kanton Den Haag
FJ
Rep.nr.: 4287376 RP VERZ 15-50500
Datum: 27 augustus 2015
Beschikking in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [werkgeefster] ,
gevestigd te Zoetermeer,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. M.K. van den Berge,
tegen
[verweerster] ,
wonende te [woonplaats] ,
verwerende partij,
gemachtigde: mr. E.J.W.F. Deen.
Partijen worden aangeduid als “ [werkgeefster] ” en “ [verweerster] ”.
1. Procedure
1.1
Bij verzoekschrift, ingekomen ter griffie op 9 juli 2015, heeft [werkgeefster] de kantonrechter verzocht de arbeidsovereenkomst met [verweerster] , voor het geval deze thans nog bestaat, ex art. 7:671b juncto artikel 7:669 lid 3 sub h BW te ontbinden.
1.2
[verweerster] heeft een verweerschrift ingediend. Zij heeft zich met betrekking tot het verzoek van [werkgeefster] gerefereerd aan het oordeel van de kantonrechter en een zelfstandig verzoek ingediend om te bepalen dat het op 5 juni 2015 gegeven ontslag op staande voet nietig is en de arbeidsovereenkomst tussen partijen niet op die datum is geëindigd.
1.3
Per faxbericht van 18 augustus 2015 heeft [werkgeefster] - voor zover van belang - medegedeeld dat de grond voor het verzoek tot (voorwaardelijke) ontbinding artikel 7:669 lid 3 sub e BW is.
1.4
Op 20 augustus 2015 heeft de mondelinge behandeling van het verzoek plaats gevonden. [werkgeefster] heeft zich laten vertegenwoordigen door mevrouw. [IL] , en de heren [JP] en [MM] , bijgestaan door haar gemachtigde. [verweerster] is in persoon verschenen met haar gemachtigde. Daarbij zijn door beide partijen pleitaantekeningen overgelegd. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [verweerster] haar zelfstandig verzoek ingetrokken.
2. Feiten
2.1
De kantonrechter gaat op grond van de stukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling van het volgende uit.
2.2
[werkgeefster] is een farmaceutische onderneming. Zij houdt zich bezig met onderzoek, ontwikkeling, productie en marketing van recept-geneesmiddelen en met het leveren van diensten in de gezondheidszorg.
2.3
[verweerster] is sinds [2013] bij [werkgeefster] in dienst in de functie van [functie] tegen een salaris van € 3.900,- bruto per maand (exclusief vakantietoeslag en overige emolumenten). De functie van [functie] , houdt in het onderhouden, op hoog - doorgaans wetenschappelijk -niveau, van contacten met en het informeren van zorgverleners over indicaties van geneesmiddelen en aanverwante ziektebeelden.
2.4
[verweerster] heeft per brief van 24 juni 2013 bij [werkgeefster] gesolliciteerd en daarbij als bijlage een curriculum vitae (hierna: cv) gevoegd. Met haar brief en het cv presenteerde zij zich als [NdeR] , gehuwd met [JdR] .
2.5
[verweerster] is gehuwd met [AJ] .
2.6
[verweerster] heeft de op haar cv vermelde opleidingen niet gevolgd.
2.7
[verweerster] heeft geen van de op haar cv vermelde banen gehad of uitgevoerd.
2.8
Blijkens de over het jaar 2014 opgemaakte beoordeling bestaan er bij [werkgeefster] grote zorgen over het functioneren van [verweerster] en luidt het eindoordeel: “improvement required”.
2.9
Op 16 maart 2015 heeft [verweerster] voor het laatst ingelogd op het multi-kanalen-systeem voor het volgen van klanten. Sindsdien heeft [verweerster] de overeengekomen werkzaamheden niet meer verricht.
2.10
In april en mei 2015 heeft [verweerster] zich herhaaldelijk ziek gemeld.
2.11
In een gesprek op 5 juni 2015 heeft [werkgeefster] [verweerster] op staande voet ontslagen nadat [verweerster] desgevraagd had bevestigd dat zij de op haar cv vermelde opleidingen niet heeft gevolgd en dat zij de op haar cv vermelde werkervaring niet heeft. [werkgeefster] heeft het ontslag op staande voet schriftelijk bevestigd per brief van diezelfde datum.
2.12
Per brief van 24 juni 2015 heeft de gemachtigde van [verweerster] de nietigheid van het ontslag op staande voet ingeroepen, medegedeeld dat [verweerster] bereid en in staat is om haar arbeid te verrichten en aanspraak gemaakt op doorbetaling van haar salaris met emolumenten tot de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn ontbonden.
3. Verzoek
3.1.
[werkgeefster] verzoekt de arbeidsovereenkomst met de werknemer, indien en voor zover deze nog zou bestaan, te ontbinden op grond van artikel 7:671b BW, in verbinding met artikel 7:669 lid 3, onderdeel e BW en met toepassing van artikel 7:671b lid 8 onderdeel b BW.
3.2
Aan dit verzoek legt [werkgeefster] ten grondslag dat sprake is van – kort gezegd –verwijtbaar handelen van [verweerster] , zodanig dat van [werkgeefster] in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Ter onderbouwing daarvan heeft [werkgeefster] het volgende naar voren gebracht. [verweerster] heeft zich bediend van een valse identiteit en heeft gelogen over haar opleiding en werkervaring om door [werkgeefster] in dienst te worden genomen. [verweerster] heeft [werkgeefster] gedurende het dienstverband in de waan gelaten dat zij beschikte over de voor haar functie vereiste kwalificaties. Pas in mei 2015, naar aanleiding van een brief van [AJ] , is [werkgeefster] hiernaar onderzoek gaan doen en heeft zij de werkelijke gegevens van [verweerster] ontdekt. Het handelen van [verweerster] verhoudt zich niet met goed werknemerschap en levert valsheid in geschrifte op.
4. Verweer
4.1
[verweerster] stelt dat haar handelen geen dringende reden voor ontslag op staande voet vormt. Zij ziet in dat de foutieve informatie in haar cv het vertrouwen van [werkgeefster] in haar heeft geschaad. Zij refereert zich aan het oordeel van de kantonrechter.
5. Beoordeling
5.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen partijen voorwaardelijk, voor het geval deze nog bestaat, moet worden ontbonden. In geval van ontbinding moet ook worden beoordeeld of aan [verweerster] een billijke vergoeding dient te worden toegekend.
5.2
De kantonrechter stelt vast dat het verzoek tot (voorwaardelijke) ontbinding van de arbeidsovereenkomst ter griffie is ontvangen op 9 juli 2015, dus na inwerkingtreding van afdeling 9 van Boek 7, titel 10 van het BW / Wet werk en zekerheid (Wwz) op 1 juli 2015. Artikel XXII lid 1, aanhef en onder b. van het Overgangsrecht behorende bij de Wwz bepaalt dat het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen 1945 alsmede artikel 665 en afdeling 9 van Boek 7, titel 10 van het BW, zoals deze luidden de dag vóór 1 juli 2015 van toepassing blijven op een opzegging van de arbeidsovereenkomst gedaan vóór dat tijdstip en op de gedingen die daarop betrekking hebben. De Memorie van Toelichting (Parlementaire Geschiedenis Wwz (33 818, nr. 3, p. 126-127) vermeldt ten aanzien van dit artikel onder meer:
“(…) Onderdeel b regelt overgangsrecht voor de situatie dat de arbeidsovereenkomst is opgezegd voor inwerkingtreding van dit wetsvoorstel. Dit kan een situatie zijn waarbij met toestemming van UWV is opgezegd (dan geldt ook op grond van onderdeel a het overgangsrecht) maar kan ook een situatie zijn waarbij zonder toestemming van UWV is opgezegd, bijvoorbeeld een opzegging wegens een dringende reden. Onderdeel b bevat alle vormen van opzeggingen. (…)”
Naar het oordeel van de kantonrechter kan de (voorwaardelijke) ontbindingsprocedure niet worden aangemerkt als een geding dat betrekking heeft op de opzegging, omdat de ontbindingsprocedure naar haar aard ziet op een andere manier van beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Daaraan doet niet af dat aan het onderhavige ontbindingsverzoek hetzelfde feitencomplex ten grondslag is gelegd als aan het ontslag op staande voet van
5 juni 2015, omdat een ontbindingsprocedure een ander beoordelingskader heeft dan een geding over een ontslag op staande voet. Dit brengt mee dat het onderhavige verzoek moet worden beoordeeld op basis van het per 1 juli 2015 geldende recht.
5.3
De kantonrechter stelt vervolgens voorop dat uit artikel 7:669 lid 1 BW volgt dat de arbeidsovereenkomst alleen kan worden ontbonden indien daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt. In artikel 7:669 lid 3 BW is nader omschreven wat onder een redelijke grond moet worden verstaan. Bij regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 23 april 2015 (Stcrt. 2015/12685) zijn daarvoor nadere regels gesteld (Ontslagregeling).
5.4
[werkgeefster] voert aan dat de redelijke grond voor ontbinding is gelegen in de door [verweerster] verstrekte foutieve informatie over haar identiteit, opleiding en werkervaring. Naar het oordeel van de kantonrechter leveren de door [werkgeefster] in dat verband naar voren gebrachte feiten en omstandigheden een redelijke grond voor ontbinding op, zoals bedoeld in artikel 7:669 lid 3, onderdeel e, BW. Daartoe wordt het volgende overwogen.
5.4
Voor de vertrouwensrelatie tussen werkgever en werknemer is essentieel dat een werknemer bij sollicitatie en indiensttreding correcte informatie verstrekt over zijn of haar
(geslachts-)naam en overige (persoonlijke) gegevens. Van de zijde van [verweerster] is geen enkele verklaring gekomen over de reden waarom zij van valse (persoons-)gegevens gebruik heeft gemaakt. Zonder een dergelijke verklaring blijft het gissen waarom zij dit heeft gedaan. [werkgeefster] heeft onweersproken gesteld dat de vertrouwensrelatie tussen partijen door toedoen van [verweerster] onherstelbaar is beschadigd. Aldus heeft [verweerster] naar het oordeel van de kantonrechter ernstig verwijtbaar gehandeld.
5.5
Daarbij komt dat [werkgeefster] onweersproken heeft gesteld dat voor de functie van rayonmanager een relevante opleiding op academisch niveau vereist is. Daargelaten dat vast staat dat [verweerster] niet over een dergelijke, afgeronde opleiding beschikt, is met de kritische beoordeling over het functioneren van [verweerster] in 2014 naar het oordeel van de kantonrechter aannemelijk gemaakt dat [verweerster] ook niet over de voor haar functie vereiste kennis, vaardigheden en attitude op academisch niveau beschikt. [verweerster] heeft [werkgeefster] derhalve ten onrechte in de waan gebracht dat zij wel in huis heeft wat nodig is voor het uitoefenen van de geboden functie, en dat is haar zwaar aan te rekenen.
5.6
Ten slotte dient de opgegeven relevante werkervaring de werkgever het vertrouwen te geven dat de werknemer in staat is tot het uitoefenen van de geboden functie. Ook in dat opzicht valt [verweerster] te verwijten dat zij in strijd met de werkelijkheid heeft doen voorkomen dat zij in staat is tot het uitoefenen van de geboden functie.
5.7
Gezien het vorenstaande valt niet van [werkgeefster] te vergen dat zij de arbeidsovereenkomst laat voortduren. De kantonrechter is verder van oordeel dat herplaatsing van [verweerster] binnen de organisatie van [werkgeefster] niet in de rede ligt. Er geldt geen opzegverbod.
5.8
De conclusie is dat de kantonrechter het verzoek van [werkgeefster] zal toewijzen en dat de arbeidsovereenkomst, voor zover deze thans nog bestaat, met toepassing van artikel 7:671b lid 8, onderdeel b, BW zal worden ontbonden met ingang van 1 september 2015 omdat de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen van [verweerster] .
5.9
De kantonrechter ziet geen aanleiding om aan [verweerster] een billijke vergoeding toe te kennen.
5.10
Nu aan de ontbinding geen vergoeding wordt verbonden, zal [werkgeefster] geen gelegenheid te krijgen om het verzoek in te trekken.
5.11
[verweerster] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure.
6. Beslissing
De kantonrechter:
- ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen, voor zover deze nog bestaat, met ingang van 1 september 2015;
- veroordeelt [verweerster] in de kosten van de procedure, tot op deze uitspraak aan de zijde van [werkgeefster] vastgesteld op € 516,-, waaronder begrepen een bedrag van € 400,- als het aan de gemachtigde van [werkgeefster] toekomende salaris;
- verklaart deze beschikking - voor wat betreft de kostenveroordeling - uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door kantonrechter mr. F.J. Verbeek en uitgesproken ter openbare zitting van 27 augustus 2015.