HR 12 maart 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5163, NJ 2002/317 m.nt. Schalken, rov. 3.35-3.40.
HR, 12-11-2019, nr. 18/01199
ECLI:NL:HR:2019:1753
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
12-11-2019
- Zaaknummer
18/01199
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2019:1753, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 12‑11‑2019; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2019:921
ECLI:NL:PHR:2019:921, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 24‑09‑2019
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2019:1753
- Vindplaatsen
Uitspraak 12‑11‑2019
Inhoudsindicatie
Diefstal fiets d.m.v. verbreking (art. 311.1.5 Sr), diefstal fiets en zak snoep (art. 310 Sr) en aanwezig hebben hennep (art. 3.C Opiumwet). Aanwezigheidsrecht, art. 588a.1.b Sv. Appeldagvaarding is uitgereikt aan huisgenoot op BRP-adres verdachte. Dient vermelding adres in aantekening mondeling vonnis Pr te worden aangemerkt als adresopgave a.b.i. art. 588a.1.b Sv, zodat afschrift van dagvaarding naar dat adres had moeten worden verzonden? HR: art. 81.1 RO. CAG: Adres (nachtopvang Leger des Heils) was t.t.v. onderzoek ttz. in e.a. niet BRP-adres van verdachte maar kort daarvóór en kort daarna wel, terwijl in tussenliggende periode geen BRP-adres van verdachte bekend was. Hieruit heeft Hof kennelijk en niet onbegrijpelijk afgeleid dat adres tijdens onderzoek ttz. in e.a. is opgegeven als feitelijke woon- of verblijfplaats van verdachte a.b.i. art. 588.1.b.2 Sv en niet kan worden aangemerkt als adres a.b.i. art. 588a.1.b Sv.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 18/01199
Datum 12 november 2019
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 14 maart 2018, nummer 20/003673-16, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973,
hierna: de verdachte.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft E.E.W.J. Maessen, advocaat te Maastricht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P.J. Lugtenburg, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 november 2019.
Conclusie 24‑09‑2019
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 18/01199
Zitting 24 september 2019
CONCLUSIE
F.W. Bleichrodt
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973,
hierna: de verdachte.
Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft de verdachte bij arrest van 14 maart 2018 wegens 1 “diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking”, 2 “diefstal”, 3 “diefstal” en 4 “opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 38 dagen, met aftrek als bedoeld in art. 27(a) Sr. Voorts heeft het hof de tenuitvoerlegging gelast van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf.
Namens de verdachte is beroep in cassatie ingesteld. Mr. E.E.W.J. Maessen, advocaat te Maastricht, heeft één middel van cassatie voorgesteld.
Het middel behelst de klacht dat in strijd met art. 588a Sv geen afschrift van de dagvaarding is verzonden naar het door de verdachte tijdens het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg opgegeven adres.
De stukken van het geding houden, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
(i) Een aantekening mondeling vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 11 november 2016, waarin als adres van de verdachte is vermeld: [a-straat 2] te [plaats] . Het vonnis is op tegenspraak gewezen;
(ii) Een appelakte van 24 november 2016, waarin als adres van de verdachte is opgegeven: [a-straat 1] te [plaats] ;
(iii) Een dubbel van de dagvaarding van de verdachte om te verschijnen op de terechtzitting in hoger beroep van 28 februari 2018;
(iv) Een akte van uitreiking inhoudende dat die dagvaarding op 2 februari 2018 op het adres [b-straat 1] te [plaats] is uitgereikt aan [betrokkene 1] , die zich op dat adres bevond en zich bereid verklaarde de brief in ontvangst te nemen en deze onverwijld aan de verdachte te doen toekomen.
(v) Aan de desbetreffende akte is een uitdraai van de ID-staat SKDB van 8 februari 2018 gehecht, inhoudende dat het BRP-adres van de verdachte sinds 6 februari 2017 [b-straat 1] te [plaats] is.
(vi) Een akte van uitreiking inhoudende dat die dagvaarding, nadat deze op 2 februari 2018 tevergeefs is aangeboden op het adres [a-straat 1] te [plaats] , omdat volgens mededeling van degene die zich op het desbetreffende adres bevond, de verdachte daar niet woont noch verblijft, op 8 februari 2018 is uitgereikt aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, die op 8 februari 2018 een afschrift heeft verzonden naar het voornoemde adres.
Ook aan deze akte is een uitdraai van de ID-staat SKDB van 8 februari 2018 gehecht.
(vii) Uit de hiervoor genoemde ID-staat SKDB blijkt tevens dat [a-straat 2] te [plaats] het BRP-adres van de verdachte was van 27 juni 2016 tot 25 juli 2016, van 4 oktober 2016 tot 3 november 2016 en van 18 november 2016 tot 6 februari 2017.
(viii) Uit het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 28 februari 2018 blijkt het volgende:
“De verdachte genaamd:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973, wonende te [postcode] [plaats] , [b-straat 1] ,
is, hoewel behoorlijk gedagvaard, niet ter terechtzitting aanwezig.
Als raadsman is ter terechtzitting aanwezig mr. A.A.T.X. Vonken, advocaat te Maastricht. De raadsman verklaart het volgende:
Ik heb al een hele tijd geen contact gehad met de verdachte. Ik ben niet gemachtigd.
(…)
Op vordering van de advocaat-generaal verleent het hof verstek tegen de niet verschenen verdachte en beveelt, dat met de behandeling van de zaak zal worden voortgegaan.”
(ix) Uit het arrest van het hof van 14 maart 2018 blijkt dat het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, wordt vernietigd, omdat de politierechter heeft volstaan met aantekening van de uitspraak op een aan het dubbel van die dagvaarding gehecht stuk, terwijl het hof is gebonden aan het motiveringsvoorschrift van art. 359 Sv.
5. De dagvaarding in hoger beroep is ingevolge art. 588, eerste lid, aanhef en onder b, sub 1°, Sv rechtsgeldig betekend, te weten door middel van uitreiking aan een huisgenoot op het BRP-adres van de verdachte, [b-straat 1] te [plaats] . Daarover wordt in cassatie terecht niet geklaagd. In de toelichting op het middel wordt evenwel betoogd dat de verdachte bij het begin van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg het adres [a-straat 2] te [plaats] als adres heeft opgegeven, zodat ingevolge art. 588a, eerste lid, aanhef en onder b, Sv een afschrift van de dagvaarding naar dat adres had moeten worden verzonden.
6. Indien door of namens de verdachte bij het begin van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg een adres in Nederland is opgegeven waaraan mededelingen over de strafzaak kunnen worden toegezonden, dient ingevolge art. 588a, eerste lid, aanhef en onder b, Sv een afschrift van de dagvaarding in hoger beroep aan dat adres te worden toegezonden. Art. 590, derde lid, Sv bepaalt dat het hof, als niet aan de verzendplicht ingevolge art. 588a Sv is voldaan, de schorsing van het onderzoek ter terechtzitting dient te bevelen, tenzij blijkt dat de verdachte van de dag van de terechtzitting in hoger beroep op de hoogte was, dan wel blijkt dat de verdachte kennelijk geen prijs stelt op berechting in zijn tegenwoordigheid.1.
7. Het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 28 februari 2018 houdt in dat de raadsman van de verdachte heeft opgemerkt een hele tijd geen contact te hebben gehad met de verdachte en niet te zijn gemachtigd. Het hof heeft vervolgens verstek verleend tegen de verdachte. Uit het voorafgaande kan niet worden afgeleid dat de raadsman de gelegenheid heeft gehad om namens de niet-verschenen verdachte te klagen over de wijze van toezending van gerechtelijke stukken. In cassatie kan daarom worden geklaagd dat het hof ten onrechte niet de schorsing van het onderzoek ter terechtzitting heeft bevolen wegens niet-naleving van art. 588a Sv.2.
8. Aangezien van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg in strijd met art. 378a, eerste lid, Sv in verbinding met art. 378, tweede lid, onder c, Sv geen proces-verbaal is opgemaakt, kan de in cassatie betrokken stelling niet met behulp daarvan worden geverifieerd. Toch meen ik dat kan worden geconcludeerd dat het middel faalt. Ik wijs daartoe op het volgende. In de aantekening mondeling vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, is het adres [a-straat 2] te [plaats] als adres van de verdachte opgenomen. Uit de zich in het dossier bevindende ID-staten SKDB blijkt dat [a-straat 2] te [plaats] ten tijde van het onderzoek ter terechtzitting (11 november 2016) niet het BRP-adres van de verdachte was, maar dat dit wel het geval was van 4 oktober 2016 tot 3 november 2016 en van 18 november 2016 tot 6 februari 2017. In de tussenliggende periode was geen BRP-adres van de verdachte bekend. Uit het voorafgaande heeft het hof kennelijk en niet onbegrijpelijk afgeleid dat het desbetreffende adres tijdens het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg is opgegeven als feitelijke woon- of verblijfplaats van de verdachte in de zin van art. 588, eerste lid, aanhef en onder b, sub 2°, Sv.3.Het adres kan aldus niet worden aangemerkt als een adres als bedoeld in art. 588a, eerste lid, aanhef en onder b, Sv.4.Het hof behoefde dus niet de schorsing van het onderzoek ter terechtzitting te bevelen.
9. Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende overweging.
10. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
11. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 24‑09‑2019
Vgl. HR 5 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ8360, NJ 2007/339, rov. 4.4. Zie in dit verband ook HR 12 maart 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5163, NJ 2002/317 m.nt. Schalken, rov. 3.41 en HR 6 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX6732.
Naderhand is in de appelakte het adres [a-straat 1] te [plaats] opgenomen en is de dagvaarding (na tevergeefs op dat adres te zijn aangeboden) aan de griffier van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, uitgereikt.
Ten overvloede wijs ik erop dat een zoekslag op internet leert dat zich aan [a-straat 1] en [a-straat 2] te [plaats] een nachtopvang van het Leger des Heils bevindt.