De dwangsom in het burgerlijk recht
Einde inhoudsopgave
De dwangsom in het burgerlijk recht (BPP nr. V) 2006/25.3.2.3:25.3.2.3 Afwijken van het bepaalde in art. 6:157 BW
De dwangsom in het burgerlijk recht (BPP nr. V) 2006/25.3.2.3
25.3.2.3 Afwijken van het bepaalde in art. 6:157 BW
Documentgegevens:
Mr. M.B. Beekhoven van den Boezem, datum 19-12-2006
- Datum
19-12-2006
- Auteur
Mr. M.B. Beekhoven van den Boezem
- JCDI
JCDI:ADS374352:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Uit het bovenstaande zal zijn gebleken dat mijn bezwaar tegen art. 6:157 BW is gelegen in het feit dat dit artikel bepaalt dat de toekomstige dwangsomschuld zich voor overgang leent. Gaat men echter desalniettemin van deze mogelijkheid uit, dan meen ik dat, anders dan in geval van cessie, door partijen niet overeengekomen zou kunnen worden dat de hoofdschuld zou overgaan, maar de dwangsomschuld bij de oorspronkelijke veroordeelde zou blijven.
De dwangsomveroordeling kan naar mijn idee zijn functie als dwangmiddel uitsluitend vervullen, wanneer de dwangsomdebiteur en de debiteur van de hoofdvordering dezelfde zijn. Alleen in dat geval oefent de dwangsomveroordeling druk uit op het vermogen van de debiteur van de hoofdvordering, opdat deze tot nakoming van die hoofdveroordeling wordt aangespoord. Een overeenkomst die een dergelijke ondermijning van de preventieve werking van de dwangsomveroordeling als dwangmiddel beoogt, is naar mijn idee nietig, op grond van art. 3:40 BW.