Tegen 's Hofs arrest is beroep in cassatie ingesteld door de aanvrager, waarbij hij door de Hoge Raad bij arrest van 30 september 2003 (nr. 00322/03) niet ontvankelijk in het beroep is verklaard.
HR, 13-04-2010, nr. 01475/07 Hs
ECLI:NL:HR:2010:BM0872
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
13-04-2010
- Zaaknummer
01475/07 Hs
- Conclusie
Mr. Fokkens
- LJN
BM0872
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2010:BM0872, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 13‑04‑2010; (Herziening)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BM0872
ECLI:NL:PHR:2010:BM0872, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 26‑01‑2010
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2010:BM0872
- Vindplaatsen
Uitspraak 13‑04‑2010
Inhoudsindicatie
Herziening geurproef.
13 april 2010
Strafkamer
nr. 01475/07 Hs
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 8 mei 2002, nummer 21/000161-02, ingediend door C.C.E. Wilschut, advocaat te Veghel, namens:
[Aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977, wonende te [woonplaats].
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
Het Hof heeft - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Almelo van 8 mei 2002 voor zover aan het oordeel van het Hof onderworpen - de aanvrager ter zake van 1. "poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak" en 2. "diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak" veroordeeld tot een gevangenisstraf van zestien weken.
2. De aanvrage tot herziening
2.1. De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2.2. De aanvrage berust op de stelling dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv. De aanvrager voert daartoe aan dat zijn zaak destijds niet zou hebben geleid tot een veroordeling ter zake van genoemde feiten, indien de rechter bekend zou zijn geweest met de omstandigheid dat sprake is van gerede twijfel aan de betrouwbaarheid en wijze van uitvoering van de geuridentificatieproeven.
3. De conclusie van de Procureur-Generaal
De Procureur-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de aanvrage gegrond zal verklaren, doch uitsluitend voor zover zij betrekking heeft op het onder 2 bewezenverklaarde feit, voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van voormeld arrest van het Hof zal bevelen en de zaak zal verwijzen naar een gerechtshof dat daarvan nog geen kennis heeft genomen, opdat de zaak op de voet van art. 467, eerste lid, Sv opnieuw zal worden behandeld en afgedaan.
4. Achtergrond van de aanvrage
Het is de Hoge Raad ambtshalve bekend dat door het openbaar ministerie aan een groot aantal onherroepelijk veroordeelden bij brief een mededeling is gedaan omtrent mogelijk onjuist uitgevoerde geuridentificatieproeven in de periode van september 1997 tot en met maart 2006 door speurhondengeleiders van de geurhondendienst van Noord- en Oost-Gelderland. In deze periode zou de speurhondengeleider tijdens het afnemen van de geuridentificatieproef regelmatig, in afwijking van het vastgestelde protocol, vooraf op de hoogte zijn geweest van de sorteervolgorde van de geurbuisjes. Het openbaar ministerie heeft geïnventariseerd in welke zaken gebruik is gemaakt van een dergelijke, mogelijk onjuist uitgevoerde, geuridentificatieproef, en daarop bovenvermelde mededeling bij brief aan de betrokkenen gedaan. De onderhavige aanvrage is kennelijk naar aanleiding van deze mededeling ingediend.
5. Aan de beoordeling van de aanvrage voorafgaande beschouwing
5.1. De Hoge Raad heeft eerder geoordeeld dat in de gevallen waarin in de periode van september 1997 tot en met maart 2006 een geuridentificatieproef door de geurhondendienst Noord- en Oost-Gelderland in de desbetreffende strafzaak is uitgevoerd, dit onderzoek - behoudens concrete aanwijzingen van het tegendeel - moet worden geacht te hebben plaatsgevonden in strijd met het voorschrift dat de hondengeleider de volgorde van de geurdragers niet kent, hetgeen met zich brengt dat ervan moet worden uitgegaan dat het resultaat van die geuridentificatieproef in die gevallen niet als voldoende betrouwbaar kan gelden en dat aldus moet worden aangenomen dat het resultaat van de geuridentificatieproef niet zou zijn gebruikt voor het bewijs indien de rechter met de opgetreden onregelmatigheid bekend was geweest (vgl. HR 22 april 2008, LJN BC8789, NJ 2008, 591).
5.2. Als grondslag voor een herziening kunnen, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden van feitelijke aard die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat onder een "minder zware strafbepaling" in de zin van art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv moet worden verstaan een strafbepaling die een minder zware straf bedreigt. Daaronder wordt niet verstaan de oplegging door de rechter van een andere (minder zware) sanctie.
5.3. Ingeval het resultaat van een onregelmatige geuridentificatieproef voor het bewijs van het desbetreffende tenlastegelegde feit is gebezigd en het niet aannemelijk is dat zonder deze uitkomst van de geuridentificatieproef de feitenrechter op grond van het beschikbare bewijsmateriaal tot een bewezenverklaring zou zijn gekomen, levert dat een ernstig vermoeden op dat de rechter de aanvrager terzake zou hebben vrijgesproken. In dat geval is derhalve sprake van een omstandigheid als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv.
6. Beoordeling van de aanvrage
6.1. Ten laste van de aanvrager is bij het arrest waarvan herziening wordt gevraagd, bewezenverklaard dat:
"1. hij op 1 oktober 2001, in de gemeente Hengelo (O), ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een bedrijfspand aan de [a-straat] weg te nemen geld en/of goederen van zijn, verdachtes, gading, toebehorende aan [betrokkene 1] en/of [A] en zich daarbij de toegang tot dat bedrijfspand te verschaffen en die/dat weg te nemen geld en/of goederen onder hun bereik te brengen door middel van braak, met zijn mededaders zich - voorzien van een koevoet en een slijptol - in een personenauto naar vernoemd bedrijfspand heeft begeven en vervolgens de toegangsdeur van dat bedrijfspand heeft geforceerd en zich in genoemd pand heeft begeven en in dat pand heeft gezocht naar een kluis en/althans naar geld en/of goederen van zijn, verdachtes gading, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. hij op 23 augustus 2001 te Hengelo (O), tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een bedrijfspand aan de [a-straat] heeft weggenomen een laptop, toebehorende aan [betrokkene 1] en/of [A], waarbij verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft en het weg te nemen goed onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak."
6.2. Voor de daartoe in de aanvulling van het arrest gebezigde bewijsmiddelen wordt verwezen naar de conclusie van de Procureur-Generaal onder 6.
6.3. Met betrekking tot het bewijs van het onder 1 tenlastegelegde feit zijn de resultaten gebezigd van de geuridentificatieproef. In het onderhavige geval moet het ervoor worden gehouden dat het Hof ook zonder de uitkomst van deze onregelmatige geuridentificatieproef uit het andere bewijsmateriaal - in het bijzonder de verklaring van [betrokkene 2] (bewijsmiddel 6) en de herkenning van de videobeelden van de bewakingscamera's (bewijsmiddel 7) - met voldoende mate van aannemelijkheid zou hebben afgeleid dat de aanvrager een van de personen is die het onder 1 tenlastegelegde feit heeft gepleegd.
Hier doet zich dus niet het hiervoor onder 5.3 bedoelde geval voor, zodat in zoverre geen sprake is van een ernstig vermoeden dat het Hof de aanvrager van dat feit zou hebben vrijgesproken. De aanvrage is in zoverre dus ongegrond.
6.4. Met betrekking tot het bewijs van het onder 2 tenlastegelegde feit is aannemelijk dat het Hof in het bijzonder aan het desbetreffende resultaat van de geuridentificatieproef heeft ontleend dat de aanvrager in verband moet worden gebracht met dit strafbare feit. In het onderhavige geval moet het daarom ervoor worden gehouden dat het Hof zonder de uitkomst van deze onregelmatige geuridentificatieproef uit het beschikbare andere bewijsmateriaal niet met voldoende mate van aannemelijkheid zou hebben afgeleid dat de aanvrager een van de personen is die het onder 2 tenlastegelegde feit heeft gepleegd.
Dit betekent dat het hiervoor onder 5.3 bedoelde geval zich ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde feit voordoet, zodat in zoverre sprake is van een ernstig vermoeden dat het Hof de aanvrager van dat feit zou hebben vrijgesproken.
6.5. Uit het vorenoverwogene vloeit voort dat de aanvrage, voor zover zij betrekking heeft op het onder 2 bewezenverklaarde feit, gegrond is en als volgt moet worden beslist.
7. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart de aanvrage tot herziening gegrond voor zover zij betrekking heeft op het onder 2 bewezenverklaarde feit;
beveelt voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van voormeld arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 8 mei 2002;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, opdat de zaak op de voet van het bepaalde in art. 467, eerste lid, Sv in zoverre opnieuw zal worden behandeld en afgedaan teneinde hetzij het gewijsde te handhaven, hetzij met vernietiging daarvan recht te doen en daarbij voor het onder 1 bewezenverklaarde feit op de voet van art. 476, tweede lid, Sv de straf te bepalen;
wijst de aanvrage tot herziening voor het overige af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 13 april 2010.
Conclusie 26‑01‑2010
Mr. Fokkens
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Aanvrager]
1.
Het Gerechtshof te Arnhem heeft aanvrager bij onherroepelijk arrest van 8 mei 20021. wegens 1. ‘poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak’ en 2. ‘diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak’, veroordeeld tot een gevangenisstraf van zestien weken.
2.
De herzieningsaanvrage is namens aanvrager ingediend door mr. C.C.E. Wilschut, advocaat te Veghel. De aanvrage berust op de stelling dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in art. 457, eerste lid onder 2o Sv. Wat de aanvrager daartoe aanvoert komt erop neer dat zijn zaak destijds niet zou hebben geleid tot een veroordeling, indien de rechter bekend zou zijn geweest met de omstandigheid dat sprake is van gerede twijfel aan de betrouwbaarheid en wijze van uitvoering van de in zijn zaak uitgevoerde geuridentificatieproeven.
3.
Voor wat betreft de aanleiding van het verzoek verwijs ik naar wat in HR 22 april 2008, LJN BC9637 in rubriek 4 ten aanzien van soortgelijke zaken is vermeld. In die uitspraak heeft de Hoge Raad verder overwogen dat hij tegen de achtergrond van wat in zijn arrest eerder was vastgesteld aanneemt:
‘dat in de gevallen waarin in de periode van september 1997 tot en met maart 2006 een geuridentificatieproef door de geurhondendienst Noord- en Oost-Gelderland in de desbetreffende strafzaak is uitgevoerd, dit onderzoek — behoudens concrete aanwijzingen van het tegendeel — heeft plaatsgevonden in strijd met het voorschrift dat de hondengeleider de volgorde van de geurdragers niet kent. Dat brengt mee dat ervan moet worden uitgegaan dat het resultaat van die geuridentificatieproef in die gevallen niet als voldoende betrouwbaar kan gelden’.
4.1
Ten laste van aanvrager is bij het arrest waarvan herziening wordt verzocht onder 1 bewezen verklaard dat:
‘hij op 01 oktober 2001, in de gemeente Hengelo (O), ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een bedrijfspand aan de [a-straat] weg te nemen geld en/of goederen van zijn, verdachtes, gading, toebehorende aan [betrokkene 1] en/of [A] en zich daarbij de toegang tot dat bedrijfspand te verschaffen en die/dat weg te nemen geld en/of goederen onder hun bereik te brengen door middel van braak, met zijn mededaders, zich —voorzien van een koevoet en een slijptol— in een personenauto naar voornoemd bedrijfspand heeft begeven en vervolgens de toegangsdeur van dat bedrijf heeft geforceerd en zich in genoemd pand heeft begeven en in dat pand heeft gezocht naar een kluis en/althans naar geld en/of goederen van zijn, verdachtes, gading, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;’
Ten laste van aanvrager is bij het arrest waarvan herziening wordt verzocht onder 2 bewezenverklaard dat:
‘hij op 23 augustus 2001 te Hengelo (O), tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een bedrijfspand aan de [a-straat] heeft weggenomen een laptop, toebehorende aan [betrokkene 1] en/of [A], waarbij verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft en het weg te nemen goed onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak.’
4.2
De bewezenverklaring berust op de navolgende bewijsmiddelen.
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde
‘1.
een ambtsedig opgemaakt proces-verbaal met doorgenummerde bladzijden, mutatienummer PL0500/01-0006089, in de wettelijke vorm opgemaakt op 7 november 2001 door [verbalisant 1] en [verbalisant 2], agenten Politie Twente, District Midden (bladzijde 6 en 7), voor zover inhoudende als verklaring van verbalisanten — zakelijk weergegeven —:
Op 1 oktober 2001, omstreeks 01.15 uur, werden collega's van de politie Twente, afdeling Hengelo, in opdracht van de meldkamer gestuurd naar perceel [a-straat 1] (het hof leest: [a-straat 1]) te Hengelo (O), waar op dat moment werd ingebroken in een bedrijf.
Ter plaatse gekomen zag collega [verbalisant 3] dat op het afgesloten terrein van een bedrijf ‘[A]’ vier personen in de richting van het toegangshek aan de zijde van de [b-straat] kwamen lopen. Op dat moment werd het terrein waarop de personen liepen sterk verlicht door een bouwlamp. [Verbalisant 3] zag dat de vier personen schrokken en zich verspreidden. [Verbalisant 3] zag dat drie personen wegrenden achter een loods langs, in zuidelijke richting. [Verbalisant 3] zag tevens dat de vierde persoon in noordelijke richting achter een naastgelegen bedrijf rende. Door verbalisanten [verbalisant 4 t/m 6] is vervolgens een man aangehouden als verdachte. De man is genaamd [betrokkene 2], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974. De melder van de mogelijke inbraak was de eigenaar van het garagebedrijf, perceel [a-straat 2] (het hof leest: [a-straat 2]), [betrokkene 1]. Zijn bedrijf ligt naast de firma [A], alwaar de poging tot inbraak had plaatsgevonden.
[Betrokkene 1] deelde mede dat er een Ford Sierra zijn terrein was opgereden en er vermoedelijk drie mannen naar het naast hem gelegen bedrijf waren gelopen. De Ford Sierra, voorzien van het kenteken [AA-00-BB], werd bij perceel [a-straat 2] (het hof leest: [a-straat 2]) aangetroffen. Door de collega's werd geconstateerd dat de motor nog warm was. De personenauto werd voor nader onderzoek veilig gesteld. Genoemd bedrijf is een houtbewerkingsbedrijf van [A]. De daders zijn binnengekomen door het forceren van de achterdeur van de loods. Via deze loods zijn de daders het kantoorgedeelte binnengegaan. In de ruimte waar de kluis stond werd een bureaulade opengebroken en heeft men getracht de kluis te forceren. In dat kantoorgedeelte werden de inbrekerswerktuigen aangetroffen. Het kenteken [AA-00-BB] bleek te zijn afgegeven voor een Ford Sierra en de tenaamgestelde is [betrokkene 3], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965.
2.
een ambtsedig opgemaakt proces-verbaal met doorgenummerde bladzijden, mutatienummer PL0500/01-768200, in de wettelijke vorm opgemaakt op 1 oktober 2001 door [verbalisant 6], agent Politie Twente, District Midden (bladzijde 45), voorzover inhoudende als verklaring van aangever [betrokkene 1] — zakelijk weergegeven —:
Ik ben eigenaar van [A]. Niemand had het recht in de bedrijfsruimte van mijn bedrijf in te breken of zich door middel van braak of verbreking toegang tot dit bedrijf te verschaffen, daaruit goederen weg te nemen om deze zich toe te eigenen, dan wel het ondernemen van pogingen daartoe. Er is ingebroken in mijn bedrijf aan de [a-straat]. De daders hebben zich vermoedelijk de toegang tot mijn bedrijf verschaft door over de omheining te klimmen. Daarna is de achterdeur van de loods geopend. In de kantoorruimte was de archiefkast en een bureaulade opengebroken. Kennelijk was ook getracht de kluis open te breken. Ik zag dat voor en op deze kluis gereedschap was achtergelaten. Het betrof hier twee koevoeten, een haakse slijper en een grote schroevendraaier. Er is niets vermist. Er is schade aangebracht aan de bureaulade, de archiefkast en de achterdeur.
3.
een ambtsedig opgemaakt proces-verbaal met doorgenummerde bladzijden, mutatienummer PL0500/01 -768200, in de wettelijke vorm opgemaakt op 1 oktober 2001 door [verbalisant 7], agent Politie Twente, District Midden (bladzijde 58) voorzover inhoudende als verklaring van [betrokkene 3] — zakelijk weergegeven —:
Ik heb op 30 september 2001, omstreeks 23.00 uur, mijn auto uitgeleend aan een kennis, genaamd [betrokkene 4]. De auto waar het om gaat, betreft een grijze Ford Sierra, voorzien van het kenteken [AA-00-BB].
4.
een ambtsedig opgemaakt proces-verbaal met doorgenummerde bladzijden, mutatienummer PL0500/01-768200, in de wettelijke vorm opgemaakt op 1 oktober 2001 door [verbalisant 7], agent Politie Twente, District Midden (bladzijde 82) voorzover inhoudende als verklaring van [betrokkene 4] — zakelijk weergegeven —:
Ik heb op 30 september 2001 de auto van [betrokkene 3] geleend. Ik heb hem rond 23.00 uur opgehaald. Het betreft een grijze Ford Sierra
5.
een ambtsedig opgemaakt proces-verbaal met doorgenummerde bladzijden, mutatienummer PL0500/01-768200, in de wettelijke vorm opgemaakt op 1 oktober 2001 door [verbalisant 8], Brigadier van Politie Twente, District Midden (bladzijde 62), voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 5] — zakelijk weergegeven —:
Op maandag 1 oktober 2001 rond 01.14 uur was ik in mijn woning. Op dat moment zag ik dat er een personenauto, merk Ford, type Sierra, kleur bruin of bronskleurig op mijn terrein geparkeerd stond. Ik zag dat er drie mannen bij de auto wegliepen. Ik zag dat de mannen snel lopend van mijn terrein afliepen in de richting van het bedrijf dat naast mijn bedrijf gevestigd is. Dit bedrijf is genaamd [A].
6.
een ambtsedig opgemaakt proces-verbaal met doorgenummerde bladzijden, mutatienummer PL0500/01-768200, in de wettelijke vorm opgemaakt op 2 oktober 2001 door [verbalisant 7], agent van Politie Twente, District Midden (bladzijde 71), voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 2] — zakelijk weergegeven —:
Op zondag 30 september 2001 even voor 24.00 uur werd ik door [aanvrager] gebeld. Hij kwam toen bij mijn woning met de Ford Sierra en twee andere jongens. Dat waren [betrokkene 4] en [betrokkene 6]. Ik ging in de auto zitten. Ik hoorde dat [aanvrager] zei dat we gingen inbreken bij [A]. Vervolgens zijn we naar dat bedrijf gereden. Naast dat bedrijf is een autogarage. Hier hebben we de auto voor geparkeerd. We stapten uit en liepen naar het hek. [Aanvrager] had een slijptol bij zich en [betrokkene 6] een koevoet. We zijn over het hek geklommen aan de voorzijde van het bedrijf. Hier begonnen [betrokkene 6] en [aanvrager] de deur open te breken. [Aanvrager] hielp [betrokkene 6] met het breekijzer de deur open te breken. Toen de deur open was, gingen we met ons vieren naar het kantoor. In dit kantoor hebben [aanvrager] en [betrokkene 6] het gereedschap op de grond gelegd.
7.
een ambtsedig opgemaakt proces-verbaal met doorgenummerde bladzijden, mutatienummer PL0500/01-768200, in de wettelijke vorm opgemaakt op 20 oktober 2001 door [verbalisant 7] en [verbalisant 6], agenten van Politie Twente, District Midden (bladzijde 49), voor zover inhoudende als verklaring van verbalisanten — zakelijk weergegeven —:
Op 3 oktober gingen wij naar het tankstation Texaco aan de Holtersweg te Hengelo Ov. Hierover verklaarde [betrokkene 4] dat hij hier op 30 september omstreeks 23.30 uur geweest was om te tanken.
Wij zagen op de beelden van de bewakingscamera's dat op 30 september 2001, omstreeks 23.30 uur een grijze Ford Sierra, voorzien van het kenteken [AA-00-BB]. Wij zagen dat in de auto nog twee personen zaten. Wij herkenden een persoon als [betrokkene 4].
Vervolgens zagen wij dat de Ford Sierra wegreed met [betrokkene 4] aan het stuur. In de auto zaten in totaal drie personen.
Hierna gingen we naar het tankstation aan de Haaksbergerstraat. Ook hier hebben wij beelden bekeken van de bewakingscamera's. [Betrokkene 2] verklaarde over dit tankstation dat ze hier met hun vieren geweest waren kort voordat de inbraak aan de [a-straat] werd gepleegd.
Wij zagen dat op 1 oktober 2001 om 01.11 en 20 seconden uur een grijze Ford Sierra kwam aanrijden. Vervolgens zagen wij dat om 01.11 uur en 50 seconden twee personen binnen kwamen. De achterste persoon was [betrokkene 4] en de voorste persoon werd herkend als [aanvrager]. Vervolgens zagen wij dat de personenauto het tankstation om 01.14 uur verliet met daarin vier personen.
8.
een ambtsedig opgemaakt proces-verbaal, nummer 7.11.01.10.00.[…], inhoudende het uitvoeren van de geuridentificatieproef met betrekking tot verdachte [aanvrager], in de wettelijke vorm opgemaakt op 7 november 2001 door [verbalisant 9] en [verbalisant 10], agenten van Politie Regio Twente, voor zover inhoudende als bevindingen van verbalisanten — zakelijk weergegeven —:
Verdachte: [aanvrager], geboren op [geboortedatum] 1977 te [geboorteplaats], corpus delicti: geurmonsters: twee breekijzers, schroevendraaier en slijptol. Veilliggesteld op 1 oktober 2001 door [verbalisant 3 en 11], beiden diensthondengeleider te Twente.
Op 7 november 2001, omstreeks 10.00 uur, werd door mij, [verbalisant 9], speurhondengeleider, tevens brigadier van politie, werkzaam bij de technische recherche van de regiopolitie Twente, een geuridentificatieproef uitgevoerd met de speurhond Rex.
Met de hond Rex haalde ik op 1 november 1999 een certificaat Politie speurhond menselijke geur, Identificatie taak, certificaatnummer 06/99. De geuridentificatieproef werd uitgevoerd in de daarvoor bestemde ruimte van de afdeling speurhonden te Apeldoorn, op verzoek van de Regiopolitie Twente.
Als gecertificeerd helper was ik, [verbalisant 10], brigadier van politie, werkzaam bij de technische recherche van de regiopolitie IJsselland, bij de proef betrokken.
Op 6 november 2001, omstreeks 08.45 uur, respectievelijk 10.15 uur, werd door mij, [verbalisant 9], de geuridentificatieproef voorbereid in Huis van Bewaring te Almelo, respectievelijk politiebureau te Hengelo, waarbij ik de verdachte, de controlepersoon en 5 figuranten, ieder twee geurdragers liet vasthouden.
De controlepersoon liet ik tevens een controlevoorwerp vasthouden. Nadat zij de geurdragers, te weten roestvrij stalen geuridentificatiebuizen, en het controlevoorwerp (geurdoek) gedurende 5 minuten in handen hadden gehouden, kon worden aangenomen dat hieraan voldoende menselijke lucht kleefde waama de geurdragers en het controlevoorwerp door mij werden ingenomen. Deze werden afzonderlijk verpakt in steriele glazen potten die door mij werden afgesloten met een deksel en gewaarmerkt. De pot van de verdachte werd door mij gemerkt met een X, de potten van de controlepersoon met A en de potten van de vijf figuranten met B t/m F. Deze geuren werden Rex aangeboden op 2 zogenaamde identificatiebanken. De buisjes liggen vast en kunnen door de geleider worden vrijgegeven. Nadat Rex een geur is aangeboden, loopt hij in de lengterichting over de rij tijdens het beruiken van de buisjes. Als Rex zijn keus maakt, probeert hij het betreffende buisje te apporteren. Door mij, [verbalisant 9], wordt dan middels handopsteken aan de helper kenbaar gemaakt dat Rex een duidelijke keuze maakt en wordt door mij, [verbalisant 9], na het afgesproken teken van de helper, het betreffende buisje vrijgegeven, waarna Rex dit buisje kan en zal apporteren. Op 7 november 2001, omstreeks 9.45 uur, heb ik, [verbalisant 10], de geurdragers volgens het schema (No 13) geplaatst op de identificatiebanken.
Volgens dit schema werden de geurdragers van de controlepersoon op de posities 6 (rij 1) en 4 (rij 2) geplaatst en die van verdachte op de posities 3 (rij 1) en 7 (rij 2). De afstand tussen de geurdragers bedroeg ongeveer 50 centimeter. De hond Rex kende de controlepersoon niet en ik, [verbalisant 9], was niet op de hoogte van de posities van de geurdragers.
Gezien het gedrag en de werkwijze van Rex (politiespeurhond) bleek mij, [verbalisant 9], dat Rex geurovereenkomst waarnam tussen het corpus delicti (geurmonsters: twee breekijzers, schroevendraaier en slijptol) en de geurdragers welke waren vastgehouden door de verdachte [aanvrager].
De geuridentificatieproef is uitgevoerd volgens de voorschriften, genoemd in supplement 2 van het Keuringsreglement Politiespeurhond menselijke geur (september 1997).
9.
een ambtsedig opgemaakt proces-verbaal met doorgenummerde bladzijden, mutatienummer PL0500/01-0006089, in de wettelijke vorm opgemaakt op 7 november 2001 door [verbalisant 1] en [verbalisant 2], agenten Politie Twente, District Midden (bladzijde 7 en 9), voor zover inhoudende als verklaring van verbalisanten — zakelijk weergegeven —;
In de ruimte waar de kluis stond, werd een bureaulade opengebroken en heeft men getracht de kluis te forceren. In dat kantoorgedeelte werden de inbrekerswerktuigen aangetroffen. Deze goederen werden veiliggesteld.
De Technische Recherche stelt een nader onderzoek in wat betreft de werktuigsporen van de veiliggestelde werktuigen.
10.
een ambtsedig opgemaakt proces-verbaal, inhoudende een vergelijkend werktuigenonderzoek, in de wettelijke vorm opgemaakt op 23 oktober 2001 door [verbalisant 12], Desundige Werktuigsporen Politie Twente, voorzover als bevindingen van verbalisant — zakelijk weergegeven —:
Op 3 en 18 oktober ontving ik
- 1.
een afvorming van een werktuigspoor, afkomstig van een buitendeur behorende tot perceel [a-straat 1] te Hengelo, behorende tot zaaknummer BPS: 01-768200;
- 2.
een breekijzer, merk Skandia, kleur zwart, aangetroffen in perceel [a-straat 1] te Hengelo, behorende tot zaaknummer BPS: 01-768200;
- 3.
een breekijzer, merk Skandia, kleur zwart, aangetroffen in perceel [a-straat 1] te Hengelo, behorende tot zaaknummer BPS: 01-768200
Vraagstelling:
Is het werktuigspoor (1) veroorzaakt met de breekijzers (2) en/of (3)?
Spoor:
Afvorming (1) toont gedeeltelijk over en naast elkaar geplaatste kraslijnenbeelden en indruksporen met een breedte variërend van circa 9 mm tot 15 mm een totale breedte variërend van circa 32 mm tot 38 mm. In de afgevormde indruksporen bevinden zich onregelmatigheden en op de kraslijnen gelijkende indrukken. Op kraslijnen gelijkende indrukken zijn indruksporen afkomstig van kraslijnen die zich bevinden in het werktuig dat het spoor heeft veroorzaakt. Als veroorzaker van de afgevormde kraslijnenbeelden en indruksporen komt de spijkertrekker van een breekijzer in aanmerking.
Werktuigen:
Breekijzer (2) en (3) hebben een beitelzijde met een breedte van circa 28 mm en een spijkertrekkerzijde met een totale breedte van circa 38 mm. De klauwtjes van de spijkertrekkerzijde van breekijzer (2) en (3) tonen door het gebruik ontstane beschadigingen en van fabriekswege aangebrachte bewerkingssporen, waaronder slijpsporen.
Ten behoeve van het microscopisch onderzoek zijn met de spijkertrekkerzijden van breekijzer (2) en (3) replica's vervaardigd.
Voorts zijn ten behoeve van het onderzoek met de spijkertrekkerzijden van breekijzer (2) en (3) proefkrassporen vervaardigd, die vervolgens zijn afgevormd.
Ten gevolge van de beschadigingen en slijpsporen in de spijkertrekkerzijden van breekijzer (2) en (3) kunnen de proefkrassporen en de replica's als karakteristiek voor deze onderdelen van deze werktuigen worden beschouwd.
Resultaten:
Tijdens een vergelijkend microscopisch onderzoek tussen enerzijds de afgevormde kraslijnenbeelden (1) en anderzijds de afgevormde proefkrassensporen, vervaardigd met breekijzer (2), zijn aansluitende kraslijnenbeelden en aansluitende kraslijnen waargenomen.
Conclusie:
Op grond van het vergelijkend sporenonderzoek concludeer ik dat de afgevormde werktuigsporen (1) is veroorzaakt met breekijzer (2)
ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde
11.
een ambtsedig opgemaakt proces-verbaal met doorgenummerde bladzijden, mutatienummer PL0500/01-758482, in de wettelijke vorm opgemaakt op 25 september 2001 door [verbalisant 6], agent Politie Twente, District Midden (bladzijde 58), voorzover inhoudende als verklaring van aangever [betrokkene 1] — zakelijk weergegeven —:
Ik ben eigenaar van [A] aan de [a-straat 1] te Hengelo (O). Tussen 22 augustus 2001 om 17:30 en 23 augustus 2001 om 06:30 is er ingebroken in mijn bedrijf. De daders zijn aan de achterzijde mijn bedrijf binnengekomen door een deur te verbreken. De daders hebben een laptop weggenomen.
Ik wil opmerken dat mijn buurman, in de nacht van 22 op 23 augustus 2001 een personenauto naast mijn bedrijf heeft zien staan. Het kenteken van deze auto was volgens mijn buurman [CC-00-DD]. Het weggenomen goed is geheel mijn eigendom. Niemand heeft toestemming om middels braak mijn bedrijf te betreden en goederen die geheel mijn eigendom zijn weg te nemen met het oogmerk deze zich wederrechtelijk toe te eigenen.
12.
een ambtsedig opgemaakt proces-verbaal met doorgenummerde bladzijden, in de wettelijke vorm opgemaakt op 27 augustus 2001 door [verbalisant 13] en [verbalisant 14], agenten Politie Twente, District Midden (bladzijde 61), voorzover inhoudende als verklaring van verbalisanten — zakelijk weergegeven —:
Op 23 augustus heb ik, eerste verbalisant, een onderzoek ingesteld in/nabij perceel [a-straat 1] te Hengelo (O) in verband met diefstal aan/uit bedrijf. Tijdens dit onderzoek heb ik op de voorgeschreven wijze een geurdoek aangebracht aan het volgende goed: een hamer, welke was aangetroffen in de kluisruimte.
Geuroverdracht vond plaats gedurende 24 uren. Daarbij werden geurdrager en geurdoek afgedekt. De geurdoek stelde ik, tweede verbalisant, hierna veilig in een glazen pot, die ik vervolgens verzegelde.
13.
een ambtsedig opgemaakt proces-verbaal, nummer 9.11.01.09.00. ARECAL, inhoudende het uitvoeren van de geuridentificatieproef met betrekking tot verdachte [aanvrager], in de wettelijke vorm opgemaakt op 9 november 2001 door [verbalisant 15], buitengewoon opsporingsambtenaar van de Dienst levende have politie van het Korps landelijke politiediensten en [verbalisant 9], agent van Politie Regio Twente, voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten — zakelijk weergegeven —:
Op 9 november 2001, omstreeks 09.00 uur, werd door mij, [verbalisant 15], africhter/geleider speurhonden, tevens buitengewoon opsporingsambtenaar, akte beëdiging [001], werkzaam bij de Dienst levende have van het Korps Landelijke Politiediensten, een geuridentificatieproef uitgevoerd met de speurhond Lex. Met de hond Lex haalde ik op 30 september 1999 een certificaat Politie speurhond menselijke geur, Identificatie taak, certificaatnummer 01/99.
De geuridentificatieproef werd uitgevoerd in de daarvoor bestemde ruimte van de afdeling speurhonden te Nunspeet, op verzoek van de Regiopolitie Twente.
Als gecertificeerd helper was ik, [verbalisant 9], brigadier van politie, werkzaam bij de technische recherche van de regiopolitie Twente, bij de proef betrokken.
Op 6 november 2001, omstreeks 08.45 uur, respectievelijk 10.15 uur, werd door mij, [verbalisant 9], de geuridentificatieproef voorbereid in Huis van Bewaring te Almelo, respectievelijk politiebureau te Hengelo, waarbij ik de verdachte, de controlepersoon en 5 figuranten, ieder twee geurdragers liet vasthouden. De controlepersoon liet ik tevens een controlevoorwerp vasthouden. Nadat zij de geurdragers, te weten roestvrij stalen geuridentificatiebuizen, en het controlevoorwerp (geurdoek) gedurende 5 minuten in handen hadden gehouden, kon worden aangenomen dat hieraan voldoende menselijke lucht kleefde waarna de geurdragers en het controlevoorwerp door mij werden ingenomen.
Deze werden afzonderlijk verpakt in steriele glazen potten die door mij werden afgesloten met een deksel en gewaarmerkt.
De pot van de verdachte werd door mij gemerkt met een X, de potten van de controlepersoon met A en de potten van de vijf figuranten met B t/m F.
Deze geuren werden Lex aangeboden op 2 zogenaamde identificatiebanken. De buisjes liggen vast en kunnen door de geleider worden vrijgegeven. Nadat Rex een geur is aangeboden, loopt hij in de lengterichting over de rij tijdens het beruiken van de buisjes. Als Lex zijn keus maakt, probeert hij het betreffende buisje te apporteren. Door mij, [verbalisant 15], wordt dan middels handopsteken aan de helper kenbaar gemaakt dat Lex een duidelijke keuze maakt en wordt door mij, [verbalisant 15], na het afgesproken teken van de helper, het betreffende buisje vrijgegeven, waarna Lex dit buisje kan en zal apporteren.
Op 9 november 2001, omstreeks 8.45 uur, heb ik, [verbalisant 9], de geurdragers volgens het schema (No 46) geplaatst op de identificatiebanken. Volgens dit schema werden de geurdragers van de controlepersoon op de posities 4 (rij 1) en 5 (rij 2) geplaatst en die van verdachte op de posities 3 (rij 1) en 7 (rij 2). De afstand tussen de geurdragers bedroeg ongeveer 50 centimeter. De hond Lex kende de controlepersoon niet en ik, [verbalisant 15], was niet op de hoogte van de posities van de geurdragers.
Gezien het gedrag en de werkwijze van Lex (politiespeurhond) bleek mij, [verbalisant 15], dat Lex geurovereenkomst waarnam tussen het corpus delicti (geurmonster hamer) en de geurdragers welke waren vastgehouden door verdachte#/[aanvrager].
De geuridentificatieproef is uitgevoerd volgens de voorschriften, genoemd in supplement 2 van het Keuringsreglement Politiespeurhond menselijke geur (september 1997)
14.
een ambtsedig opgemaakt proces-verbaal, nummer 9.11.01.09.35.[…], inhoudende het uitvoeren van de geuridentificatieproef met betrekking tot verdachte [betrokkene 4], in de wettelijke vorm opgemaakt op 9 november 2001 door [verbalisant 9] en [verbalisant 10], agenten van Politie Regio Twente, voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten — zakelijk weergegeven —:
Op 9 november 2001, omstreeks.09.35 uur, werd door mij, [verbalisant 9], speurhondengeleider, tevens brigadier van politie, werkzaam bij de technische recherche van de regiopolitie Twente, een geuridentificatieproef uitgevoerd met de speurhond Rex. Met de hond Rex haalde ik op 1 november 1999 een certificaat Politie speurhond menselijke geur, Identificatie taak, certificaatnummer 06/99. De geuridentificatieproef werd uitgevoerd in de daarvoor bestemde ruimte van de afdeling speurhonden te Nunspeet, op verzoek van de Regiopolitie Twente.
Als gecertificeerd helper was ik, [verbalisant 10], brigadier van politie, werkzaam bij de technische recherche van de regiopolitie IJsselland, bij de proef betrokken.
Op 6 november 2001, omstreeks 08.45 uur, respectievelijk 10.15 uur, werd door mij, [verbalisant 9], de geuridentificatieproef voorbereid in Huis van Bewaring te Almelo, respectievelijk politiebureau te Hengelo, waarbij ik de verdachte, de controlepersoon en 5 figuranten, ieder twee geurdragers liet vasthouden.
De controlepersoon liet ik tevens een controlevoorwerp vasthouden. Nadat zij de geurdragers, te weten roestvrij stalen geuridentificatiebuizen, en het controlevoorwerp (geurdoek) gedurende 5 minuten in handen hadden gehouden, kon worden aangenomen dat hieraan voldoende menselijke geur lucht kleefde, waarna de geurdragers en het controlevoorwerp door mij werden ingenomen. Deze werden afzonderlijk verpakt in steriele glazen potten die door mij werden afgesloten met een deksel en gewaarmerkt. De pot van de verdachte werd door mij gemerkt met een X, de potten van de controlepersoon met A en de potten van de vijf figuranten met B t#/m F. Deze geuren werden Rex aangeboden op 2 zogenaamde identificatiebanken. De buisjes liggen vast en kunnen door de geleider worden vrijgegeven. Nadat Rex een geur is aangeboden, loopt hij in de lengterichting over de rij tijdens het beruiken van de buisjes. Als Rex zijn keus maakt, probeert hij het betreffende buisje te apporteren.
Door mij, [verbalisant 9], wordt dan middels handopsteken aan de helper kenbaar gemaakt dat Rex een duidelijke keuze maakt en wordt door mij, [verbalisant 9], na het afgesproken teken van de helper, het betreffende buisje vrijgegeven, waarna Rex dit buisje kan en zal apporteren.
Op 9 november 2001, omstreeks 9.20 uur, heb ik, [verbalisant 10], de geurdragers volgens het schema (No 12) geplaatst op de identificatiebanken. Volgens dit schema werden de geurdragers van de controlepersoon op de posities 4 (rij 1) en 2 (rij 2) geplaatst en die van verdachte op de posities 3 (rij 1) en 7 (rij 2). De afstand tussen de geurdragers bedroeg ongeveer 50 centimeter. De hond Rex kende de controlepersoon niet en ik, [verbalisant 9], was niet op de hoogte van de posities van de geurdragers.
Gezien het gedrag en de werkwijze van Rex (politiespeurhond) bleek mij, [verbalisant 9], dat Rex geurovereenkomst waarnam tussen het corpus delicti (geurmonsters: twee breekijzers, schroevendraaier en slijptol) en de geurdragers welke waren vastgehouden door de verdachte [betrokkene 4].
De geuridentificatieproef is uitgevoerd volgens de voorschriften, genoemd in supplement 2 van het Keuringsreglement Politiespeurhond menselijke geur (september 1997).
15.
een ambtsedig opgemaakt proces-verbaal, betreffende een vergelijkend schoensporenonderzoek, opgemaakt in de wettelijke vorm op 31 oktober 2001 door [verbalisant 16], technisch rechercheur, deskundige A schoenen bandsporen, tevens buitengewoon opsporingsambtenaar, nummer akte beëdiging [002]; standplaats Enschede, werkzaam bij de Technische Recherche van regiopolitie Twente (bladzijde 71), voorzover inhoudende als verklaring van verbalisant — zakelijk weergegeven —:
Op 23 augustus 2001 heb ik, verbalisant, een sporenonderzoek verricht in een bedrijf genaamd [A] aan de [a-straat 1] te Hengelo (O), naar aanleiding van een inbraak. Tijdens dit onderzoek heb ik, op papieren gelegen op de vloer van dit bedrijf, 4 schoensporen veiliggesteld door middel van een folie en gewaarmerkt 01-758482/1, 01-758482/2, 01-758482/3 en 01-758482/4.
op 8 oktober ontving ik een paar schoenen van het merk Nike Air, inbeslaggenomen onder de verdachte, gewaarmerkt 01-768200/N.
Folies 01-758482/1, 01-758482/2 en 01-758482/4 tonen afdrukken van schoenen met een profilering bestaande uit ribbels. Folie 01-758482/3 toont gedeeltelijk over elkaar geplaatste schoenafdruksporen van schoenen met twee verschillende profileringen. Eén schoen heeft een profilering bestaande uit vierhoekige blokken en de andere schoen een profilering bestaande uit ribbels. In, het uit vierhoekige blokken bestaande deel van, de afgenomen schoensporen 01-758482/3 bevinden zich onregelmatigheden.
De schoenen 01-768200/N, merk Nike Air tonen een profilering bestaande uit vierhoekige blokken, gebogen lijnen, een ovaal in de hak en onder de bal van de voet staat BRS 1000 geschreven. In de schoenen bevinden zich door het gebruik ontstane beschadigingen. Ten behoeve van het onderzoek zijn met de schoenen proefafdruksporen op papier vervaardigd.
Ten gevolge van de beschadigingen in de zolen van de schoenen kunnen de hiermee vervaardigde proefsporen als karakteristiek voor deze schoenen worden beschouwd.
Tijdens het vergelijkend onderzoek tussen enerzijds het, uit vierhoekige blokken bestaande deel van het schoenafdrukspoor 01-758482/3 en anderzijds de zool van de linkerschoen 01-768200/N en de hiermee vervaardigde proefsporen, is gebleken dat:
- —
de profilering overeenkomt
- —
de afmetingen overeenkomen
- —
vier onregelmatigheden in het spoor qua plaats en globaal qua vorm overeenkomen met beschadigingen in de zool van de linkerschoen.
Onverklaarbare verschillen zijn niet waargenomen.
Op grond van het vergelijkend schoensporenohderzoek concludeer ik dat het, uit vierhoekige blokken bestaande, afgenomen schoenspoor 01-758482/3 mogelijk is veroorzaakt met de linkerschoen 01-768200/N.’
5.
Samengevat komt de hierboven onder 4.2 weergegeven bewijsconstructie van het Hof op het volgende neer. Feit 1 betreft een poging tot inbraak in een bedrijfpand aan de [a-straat] te Hengelo. Aldaar zijn door de daders twee breekijzers, een schroevendraaier en een slijptol achtergelaten (bewijmiddel 2). Van deze twee breekijzers, schroevendraaier en slijptol is gebruik gemaakt bij een geuridentificatieproef. Bewijsmiddel 8 houdt in dat de speurhond een geurovereenkomst waarneemt tussen de buisjes met daarin de menselijke geur van aanvrager en de achtergelaten breekijzers, schroevendraaier en slijptol. Gelet op het feit dat verbalisant [verbalisant 9] expliciet verklaart dat hij niet op de hoogte was van de positie van de geurdragers.
Feit 2 betreft een inbraak in een bedrijfspand aan de [a-straat] te Hengelo. Bewijsmiddel 12 houdt in dat de hamer die is aangetroffen in de kluisruimte door de politie is voorzien van geurdoeken en in een glazen pot is gesloten. Van deze hamer is gebruik gemaakt bij een geuridentificatieproef. Bewijsmiddel 13 houdt in dat de speurhond een geurovereenkomst waarneemt tussen de buisjes met daaraan de menselijke geur van de aanvrager en de hamer. Verbalisant [verbalisant 9] heeft in het proces-verbaal van de geurproef expliciet verklaard dat hij niet op de hoogte was van de positie van de geurdragers.
6.
Voor wat betreft feit 1 berust de bewezenverklaring niet alleen op het resultaat van de geuridentificatieproef (bewijsmiddel 8). Ook zonder het resultaat van de geuridentificatieproef in aanmerking te nemen blijven er voldoende bewijsmiddelen staan waaruit blijkt dat de aanvrager een van de personen is geweest die de tenlastegelegde inbraak heeft gepleegd. Ik wijs in het bijzonder op de bewijsmiddelen 6 en 7.
Behoudens de als bewijsmiddel 13 gebezigde positieve geuridentificatieproef houden de bewijsmiddelen voor wat betreft feit 2 niets in, waaruit kan volgen dat de aanvrager daadwerkelijk bij de diefstal met braak betrokken is geweest. Uit het voorgaande volgt dat niet aannemelijk is dat het Hof zonder de uitkomst van de positieve geuridentificatieproef op grond van het beschikbare materiaal tot een bewezenverklaring van feit 2 zou zijn gekomen.
Daarom is sprake van het ernstige vermoeden dat het Hof, ware het op de hoogte geweest van de omstandigheden dat ten aanzien van de geurproef ervan moet worden uitgegaan dat deze niet op deugdelijke wijze was uitgevoerd, tot een vrijspraak van het onder 2 tenlastegelegde zou zijn gekomen (vgl. HR 22 april 2008, LJN BC9637, NJ 2008, 592, rov. 5.3.2).
7.
Het voorgaande brengt mee dat de aanvrage voor wat betreft feit 2 gegrond is en voor wat betreft feit 1 ongegrond is.
8.
De conclusie strekt ertoe dat de Hoge Raad de aanvraag tot herziening in voege als voormeld gegrond zal verklaren, voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van voormeld arrest van het Hof zal bevelen en de zaak zal verwijzen naar een Gerechtshof dat daarvan nog geen kennis heeft genomen, opdat de zaak op de voet van het bepaalde in art. 467, eerste lid, Sv opnieuw zal worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 26‑01‑2010