Einde inhoudsopgave
Verdrag betreffende de privileges en immuniteiten van het Internationaal Strafhof
Artikel 25 Afstand van de in de artikelen 13 en 14 bedoelde voorrechten en immuniteiten
Geldend
Geldend vanaf 22-07-2004
- Bronpublicatie:
09-09-2002, Trb. 2004, 55 (uitgifte: 23-03-2004, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
22-07-2004
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
27-08-2008, Trb. 2008, 160 (uitgifte: 01-01-2008, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal strafrecht / Internationale tribunalen
De in de artikelen 13 en 14 van dit Verdrag bedoelde voorrechten en immuniteiten worden niet aan de vertegenwoordigers van Staten en intergouvernementele organisaties toegekend voor het persoonlijk gewin van de betrokkenen zelf, maar teneinde de onafhankelijke uitoefening van hun functies in verband met de werkzaamheden van de Vergadering, de hulporganen en het Hof te waarborgen. Dientengevolge hebben de Staten die Partij zijn niet alleen het recht afstand te doen van de voorrechten en immuniteiten van hun vertegenwoordigers, maar zijn zij hiertoe verplicht in de gevallen waarin deze voorrechten en immuniteiten, naar het oordeel van die Staten, de rechtsgang zouden belemmeren en waarin hiervan afstand kan worden gedaan zonder afbreuk te doen aan het doel waarvoor zij zijn toegekend. Aan Staten die geen partij zijn bij dit Verdrag en aan intergouvernementele organisaties worden de in de artikelen 13 en 14 van dit Verdrag bedoelde voorrechten en immuniteiten verleend, mits zij dezelfde verplichting met betrekking tot de afstand hiervan op zich nemen.