Hof Amsterdam, 16-07-2020, nr. 23-004081-19
ECLI:NL:GHAMS:2020:1964
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
16-07-2020
- Zaaknummer
23-004081-19
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2020:1964, Uitspraak, Hof Amsterdam, 16‑07‑2020; (Hoger beroep)
Uitspraak 16‑07‑2020
Inhoudsindicatie
bevestiging vonnis, behalve t.a.v. de strafoplegging m.b.t. de jeugddetentie, de GBM en de beslissing vordering van de benadeelde partij. Toepassing jeugdstrafrecht ex artikel 77c Sr. Oplegging GBM. BNP: Bewindvoerder behoeft niet te worden opgeroepen.
afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004081-19
datum uitspraak: 16 juli 2020
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 31 oktober 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-650040-19 tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedag] 1997,
thans gedetineerd in Forensisch Centrum Teylingereind te Sassenheim.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 2 juli 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, behalve ten aanzien van de strafoplegging voor zover deze ziet op de bepaalde jeugddetentie, de gedragsbeïnvloedende maatregel en de beslissing ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd.
Oplegging van straf en maatregel
De rechtbank heeft het jeugdstrafrecht toegepast en de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 24 maanden, met aftrek van voorarrest en oplegging van de maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige (hierna: ‘GBM’ of ‘gedragsbeïnvloedende maatregel’) voor de duur van 12 maanden, subsidiair 12 maanden vervangende jeugddetentie.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde, met toepassing van het jeugdstrafrecht, zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 24 maanden, met aftrek van voorarrest en dat daarnaast de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna: PIJ-maatregel) zal worden opgelegd.
De verdediging heeft bepleit dat het jeugdstrafrecht dient te worden toegepast en dat de GBM dient te worden opgelegd.
Het hof verenigt zich met hetgeen de rechtbank met betrekking tot de motivering van de straf heeft overwogen in paragraaf 7.3 van het vonnis (“Het oordeel van de rechtbank”) tot en met de overwegingen onder “Toepassing jeugdstrafrecht en de mate van toerekeningsvatbaarheid” en neemt deze overwegingen over. Het hof stelt de navolgende overweging in plaats van de overweging van de rechtbank onder “de op te leggen straf”.
De op te leggen straf en maatregel
Het hof heeft acht geslagen op het rapport van het Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering (hierna: LJ&R) van 29 juni 2020, het reclasseringsadvies TBS met voorwaarden van het LJ&R van 25 juni 2020 en van hetgeen door de heer [naam 1] en mevrouw [naam 2] namens het LJ&R en door de verdachte op de terechtzitting naar voren is gebracht.
Uit het rapport van het LJ&R van 29 juni 2020 blijkt dat het LJ&R adviseert tot oplegging van een gedragsbeïnvloedende maatregel voor de duur van 12 maanden vanwege de ernst van het delict en de kans op herhaling als de verdachte niet wordt behandeld. De GBM wordt noodzakelijk geacht omdat er bij de verdachte sprake is van een verstandelijke beperking, een stoornis in het gebruik van cannabis en alcohol en gezien zijn problemen verband houdend met werk, dakloosheid en justitie. Voorts heeft de verdachte een beperkt probleemoplossend vermogen. De behandeling dient te worden gericht op het onder controle krijgen van het middelengebruik, het leren omgaan met negatieve gedachten en het leren de impulsen beter onder controle te krijgen alsmede het leren een oplossing te vinden voor problemen waar de verdachte tegenaan loopt. De gedragsmatige aanpak van de GBM met de focus op behandeling met veel toezicht en een directe consequentie in de vorm van de time-out regeling sluit het beste aan bij de verdachte omdat de kans aanzienlijk is dat hij zich zal onttrekken aan de behandeling. Het LJ&R adviseert oplegging van de gedragsbeïnvloedende maatregel met vervangende jeugddetentie en adviseert een programma bestaande uit:
- -
medewerking verlenen aan de doelen binnen de GBM en zich houden aan de aanwijzingen te geven door of namens de jeugdreclassering;
- -
verblijven in een instelling voor begeleid wonen (of maatschappelijke opvang) van Boomerang Zorg (of een soortgelijke instelling) en zich houden aan het dagprogramma dat deze instelling in overleg met de jeugdreclassering heeft opgesteld;
- -
onder behandeling stellen bij de WAAG (of een soortgelijke instelling) gericht op zijn middelengebruik (alcohol- en druggebruik) en gebrekkige gewetensontwikkeling waarbij rekening wordt gehouden met zijn cognitieve capaciteiten;
- -
meewerken aan hulpverlening die het LJ&R te Amsterdam noodzakelijk acht waarbij aan de gecertificeerde instelling te weten Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering te Amsterdam opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van het programma en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Het LJ&R adviseert te bepalen dat de GBM dadelijk uitvoerbaar is.
Ter terechtzitting heeft de heer [naam 1], jeugdreclasseerder bij het LJ&R, naar voren gebracht dat de verdachte gemotiveerd is om met een behandeling te starten en dat behandeling ook nodig is. Het LJ&R heeft contact gehad met de Waag, door wie de verdachte eerder is behandeld in het kader van bijzondere voorwaarden behorende bij een voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie, die zijn opgelegd bij vonnis van 7 oktober 2016, en zij hebben zich bereid verklaard de behandeling van de verdachte weer op te pakken. De verdachte is aangemeld voor een intake voor begeleid wonen bij Boomerang Zorg en als de verdachte uit de justitiële jeugdinrichting komt zal hem een plek worden toegewezen, mocht hij daarvoor in aanmerking komen. Met betrekking tot een dagbesteding heeft de verdachte dit jaar zijn MBO niveau 1 diploma behaald en wil hij ook zijn MBO diploma niveau 2 behalen. Het LJ&R adviseert, in aanvulling op het rapport van 29 juni 2020, begeleiding door een IFA coach van Spirit, nu dit nog kan gezien de leeftijd van verdachte (jongeren van 16 tot en met 23 jaar).
Uit het reclasseringsadvies TBS met voorwaarden van 25 juni 2020 volgt dat het LJ&R negatief adviseert over de haalbaarheid en uitvoerbaarheid van een TBS-maatregel gezien de beperkte responsiviteit van de verdachte. Voorts zijn er geen aanwijzingen dat een TBS-kader met voorwaarden betere voorwaarden biedt dan de GBM met betrekking tot de verdachte.
Ter terechtzitting heeft mevrouw [naam 2], reclasseringswerker van het LJ&R, dit advies toegelicht en naar voren gebracht dat uitsluitend is gekeken naar de haalbaalbaarheid van de TBS-maatregel. Een ambulant behandelingskader wordt geadviseerd in plaats van plaatsing in een kliniek ter behandeling. Ook ziet het LJ&R geen aanleiding tot opleggen van een TBS-maatregel en ontbreekt een onderliggend advies daartoe. Mevrouw [naam 2] heeft benadrukt dat beschermd wonen een voor de verdachte juiste woonvorm is en beter bij hem aansluit dan begeleid wonen. De voorkeur gaat dan ook uit naar beschermd wonen.
De verdachte heeft ter terechtzitting naar voren gebracht dat hij zijn MBO niveau 1 diploma heeft behaald en dat hij wil starten met een MBO niveau 2 opleiding na detentie. Hij wil ook zijn rijbewijs halen en een baan zoeken na detentie. Voorts heeft de verdachte goed contact met zijn moeder en is hij vijf maanden clean (gestopt met blowen).
Het hof acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 24 maanden en de toepassing van de gedragsbeïnvloedende maatregel op de hierna te noemen wijze passend en geboden.
Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat een vervangende jeugddetentie van 8 maanden bij de GBM een afdoende stok achter de deur vormt voor de verdachte om te (blijven) meewerken aan het door het LJ&R opgestelde programma.
Het hof ziet, anders dan de advocaat-generaal, noch in het dossier noch in hetgeen ter terechtzitting is besproken aanleiding voor het opleggen van de PIJ-maatregel. Een PIJ-maatregel is te beschouwen als een ‘ultimum remedium’ en in dit geval niet in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat geen van de in deze zaak betrokken deskundigen op enig moment tot het opleggen van een PIJ-maatregel hebben geadviseerd.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan misdrijven, die gericht zijn tegen en gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Gezien de lichtvaardige wijze waarop ernstig geweld is toegepast, moet er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte (zonder behandeling en begeleiding) opnieuw een strafbaar feit zal plegen, of zich belastend zal gedragen, en de dadelijke uitvoerbaarheid in het belang van de verdachte is, beveelt het hof, gelet op artikel 77w, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, dat de opgelegde maatregel en het daarbij behorende programma dadelijk uitvoerbaar is
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 800,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte onder beschermingsbewind is gesteld en zijn bewindvoerder niet voor de terechtzitting was opgeroepen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft betoogd dat recentelijk wel degelijk is bepaald dat de bewindvoerder moet worden opgeroepen voor de zitting. De benadeelde partij dient niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn vordering.
Ter terechtzitting in eerste aanleg is komen vast te staan dat het vermogen van de verdachte onder beschermingsbewind, als bedoeld in de artikelen 1:431 en volgende van het Burgerlijk Wetboek, is gesteld. Ingevolge artikel 1:441, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek vertegenwoordigt de bewindvoerder de rechthebbende in en buiten rechte. Op grond van artikel 51f, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering geldt deze regeling echter niet ten aanzien van de verdachte in een strafprocedure. De verdachte is zelfstandig bevoegd te procederen met betrekking tot de tegen hem ingestelde vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij. Gelet daarop hoeft de bewindvoerder niet opgeroepen te worden voor de terechtzitting.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en de beslissingen ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Legt aan de verdachte op de maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige voor de duur van 12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat de maatregel zal bestaan uit:
- meewerken aan de doelen binnen de maatregel en zich houden aan de aanwijzingen die worden gegeven door of namens Leger des Heils jeugdbescherming en reclassering te Amsterdam;
- meewerken aan begeleiding door een IFA (Intensieve Forensische Aanpak) coach van Spirit, indien en zolang het LJ&R dit noodzakelijk acht;
- verblijven in een instelling voor beschermd wonen (Amsta, Cordaan of een soortgelijke instelling) of begeleid wonen (Boomerang Zorg of een soortgelijke instelling) of maatschappelijke opvang en zich houden aan het dagprogramma dat deze instelling in overleg met de jeugdreclassering heeft opgesteld;
- ambulante behandeling bij de WAAG (of een soortgelijke instelling) gericht op middelengebruik (alcohol- en druggebruik) en de gebrekkige gewetensontwikkeling;
- meewerken aan controle op het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. Het LJ&R bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd. Mogelijke controlemiddelen zijn ademonderzoek (blaastest), urineonderzoek en bloedonderzoek.
Beveelt, voor het geval dat de verdachte niet naar behoren aan de tenuitvoerlegging van de maatregel heeft meegewerkt, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 8 (acht) maanden.
Beveelt dat het programma waaruit de maatregel bestaat, dadelijk uitvoerbaar is.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van € 800,00 (achthonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 800,00 (achthonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 31 oktober 2018.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.A. Plaisier, mr. A.M. Kengen en mr. M.P. van der Stroom, in tegenwoordigheid van mr. D. Damman en mr. S.M. Schouten, griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 16 juli 2020.
Mr. M.P. van der Stroom is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]