Het hof volgt de schrijfwijze zoals vermeld op de ID-staat op dossierpagina 39.
Hof 's-Hertogenbosch, 10-05-2021, nr. 20-001530-18
ECLI:NL:GHSHE:2021:3280
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
10-05-2021
- Zaaknummer
20-001530-18
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2021:3280, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 10‑05‑2021; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2022:1714
Uitspraak 10‑05‑2021
Inhoudsindicatie
gepubliceerd in verband met het ingesteld cassatieberoep
Parketnummer : 20-001530-18
Uitspraak : 10 mei 2021
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 4 mei 2018, in de strafzaak met parketnummer 01-845149-17 tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, met uitzondering van de strafoplegging en, in zoverre opnieuw rechtdoende, verdachte ter zake van het bewezen verklaarde feit zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 34 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van voorarrest. Tevens heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het geschorste bevel voorlopige hechtenis zal opheffen.
De raadsman heeft primair bepleit dat verdachte ten aanzien van het primair en subsidiair ten laste gelegde wordt vrijgesproken. Subsidiair heeft de raadsman met een beroep op noodweer(exces) betoogd dat verdachte ten aanzien van al hetgeen hem ten laste is gelegd dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Meer subsidiair heeft de raadsman een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 18 maart 2017 te Eindhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde 1] opzettelijk van het leven te beroven, die [benadeelde 1] met een mes/scalpel, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de borst/zij, althans in het (boven)lichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 18 maart 2017 te Eindhoven aan [benadeelde 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een steekverwonding links in de borstkas en/of darmletsel waarvoor operatie noodzakelijk was en/of een bloeding mesenterium en/of letsel rib links, heeft toegebracht door die [benadeelde 1] met een mes/scalpel, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de borst/zij, althans in het (boven)lichaam te steken;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 18 maart 2017 te Eindhoven openlijk, te weten, in een parkeergarage gelegen aan de Ten Hagestraat, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen (een) perso(o)n(en) en/of een goed, te weten tegen [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2]1.en/of [benadeelde 3]2.en/of [benadeelde 4] , door het slaan en/of het schoppen van en/of naar die [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] en/of [benadeelde 4] .
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair
hij op 18 maart 2017 te Eindhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde 1] opzettelijk van het leven te beroven, die [benadeelde 1] met een scherp en/of puntig voorwerp in het bovenlichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen3.
1. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 maart 2017 (dossierpagina’s 176-201), voor zover inhoudende als bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] :
(p.176-177)
Op 18 maart 2017 vond er omstreeks 04.15 uur een openlijke geweldpleging plaats in de parkeergarage Q-park, gelegen aan de Ten Hagestraat 6a in Eindhoven.
Op 18 maart 2017 werden de camerabeelden ter beschikking gesteld door Q-Park “Heuvel” te Eindhoven. Ik, verbalisant [verbalisant 1] , bekeek de camerabeelden. Ik zag dat het incident zich afspeelde tussen twee “groepen” personen.
Ik, [verbalisant 1] , kan groep 1 en 2 als volgt aanduiden.
GROEP 1 bestaande uit:
- [medeverdachte 1] ;
- [medeverdachte 2] ;
- [medeverdachte 3] ;
- [verdachte] .
GROEP 2 bestaande uit:
- [benadeelde 3] ;
- [benadeelde 4] ;
- [benadeelde 1] , geboren op [geboortedag] 1996;
- [benadeelde 2] ;
- [betrokkene 1] .
(p. 180)
BESCHRIJVING CAMERABEELDEN - CAMERA 1 en CAMERA 2 – PER VERDACHTE
Groep 1/2: Betrokken verdachten:
Verdachte [medeverdachte 1] ;
Verdachte [benadeelde 2] .
18-03-2017:
04:15:55 (het hof begrijpt: 04:14:55)
Ik, [verbalisant 1] , zag dat verdachte [medeverdachte 1] in beeld kwam en duidelijk op zoek was naar de inzittenden van de Volkswagen Golf. Ik zag dat hij rechts van de auto liep en naast zijn vrienden van groep 1 ging staan, die vanaf de andere kant aan liepen.
04:15:00 Ik, [verbalisant 1] , zag dat verdachte [medeverdachte 1] , sprak tegen de inzittenden van de Volkswagen Golf. Uit onderzoek is reeds gebleken dat verdachte [medeverdachte 1] tegen verdachte [benadeelde 2] van groep 2 sprak.
(p. 182)
04:15:08
Ik, [verbalisant 1] , zag dat de inzittenden van de Golf uitstapten en dat verdachte [medeverdachte 1] en verdachte [benadeelde 2] hun hoofden nagenoeg tegen elkaar aan hadden. Ik zag hierna dat verdachte [benadeelde 2] , zeer vermoedelijk een klap uitdeelde aan verdachte [medeverdachte 1] .
(p. 193)
Groep 1/2: Betrokken verdachten:
Verdachte [verdachte] ;
Verdachte [benadeelde 1] ;
Verdachte [benadeelde 3] .
Vanaf 04:14:51:
Ik zag dat verdachte [verdachte] samen met verdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] de garage in
liep. Ik zag hierna dat verdachte [verdachte] sprak tegen inzittenden van de Volkswagen Golf.
(p. 194)
Hierna zag ik dat verdachte [verdachte] in sloeg op verdachten van “groep 2”.
Hierna zag ik dat verdachte [verdachte] zijn hoofd afschermde en dat verdachte [benadeelde 1] op hem
af liep en dat ze in gevecht raakten samen.
(p. 195)
Hierna zag ik dat verdachte [verdachte] viel en dat verdachte [benadeelde 1] boven op hem dook.
(p. 196)
Hierna zag ik dat beiden opstonden en door gingen met vechten achter de witte pilaar.
Hierna zag ik dat verdachte [benadeelde 1] in sloeg op verdachte [verdachte] .
(p. 197)
Hierna zag ik dat verdachte [verdachte] wegrende links uit het beeld en dat verdachte [benadeelde 1]
achter hem aan liep. Hierna zag ik dat beide verdachten verder gingen met vechten, linksboven in de hoek van de camera.
Hierna zag ik dat verdachte [benadeelde 3] naar [verdachte] en [benadeelde 1] rende.
Hierna zag ik dat verdachte [benadeelde 3] meerdere trappende bewegingen maakte, vermoedelijk
richting verdachte [verdachte] .
(p. 198)
Hierna zag ik dat verdachte [benadeelde 3] wegliep en dat verdachte [benadeelde 1] zijn trui in de auto
legde en terug liep in zijn witte T-shirt, vermoedelijk naar verdachte [verdachte] .
(..)
Hierna zag ik dat verdachte [benadeelde 3] als eerste terug komt bij de auto en van [betrokkene 1] de autosleutels kreeg.
(p. 199)
Daarna zag ik dat verdachte [benadeelde 3] en getuige [betrokkene 1] beiden de Volkswagen Golf
instapten.
Daarna zag ik dat verdachte [benadeelde 4] en [benadeelde 1] terug kwamen bij het voertuig en
beiden instapten.
(p. 200)
Hierna zag ik dat [benadeelde 2] als laatste terug kwam bij het voertuig, instapte en hierna
reed de Volkswagen Golf weg en verliet vervolgens de parkeergarage.
2. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 maart 2017, met bijlage (dossierpagina’s 213-215), voor zover inhoudende als bevindingen van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] :
Op 19 maart 2017, omstreeks 07.00 uur, namen wij, verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , in het Catharinaziekenhuis te Eindhoven, de bewaking over van [benadeelde 1] . Omstreeks 08.50 uur betrad een arts de kamer van [benadeelde 1] en onderzocht [benadeelde 1] .
De arts deelde ons verbalisanten mede dat [benadeelde 1] met spoed geopereerd diende
te worden, gezien zijn medische toestand. (..) Door verplegend personeel werd [benadeelde 1] onmiddellijk klaar gemaakt voor de operatie. Omstreeks 09.20 uur werd [benadeelde 1] overgebracht naar de operatiekamer. Omstreeks 11.45 uur werden de ouders en wij verbalisanten door medisch personeel in kennis gesteld van het feit dat de operatie was afgerond.
(…)
De vader van [benadeelde 1] , deelde ons, verbalisanten, in het bijzijn van de arts, mede dat de
medische toestand van zijn zoon vanochtend levensbedreigend was. Tijdens de operatie had
men geconstateerd dat de dunne darm was geperforeerd. Tevens was er een inwendige
bloeding gesignaleerd. Beide verwondingen werden tijdens de operatie gehecht. Er was
ontlasting in het lichaam vrijgekomen waardoor infectiegevaar bestond. Er werd nu
antibiotica toegediend om infectie te voorkomen.
(…) De arts bevestigde ons, verbalisanten, de versie van de vader van [benadeelde 1] .
3. Een schriftelijk stuk, inhoudende een medische verklaring betreffende [benadeelde 1] , geboren op [geboortedag] 1996, opgemaakt op 24 maart 2017 door [naam arts] , chirurg, Catharina Ziekenhuis Eindhoven (dossierpagina 216):
Darmletsel waarvoor 19 maart 2016 (het hof begrijpt: 19 maart 2017) operatie.
Overhechten dunne darm. Tevens bloeding mesenterium.
Letsel rib links.
4. Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 29 maart 2017 (dossierpagina’s 294-296), voor zover inhoudende als verklaring van [benadeelde 1] :
V: Wat is er op zaterdag 18 maart 2017 gebeurd onder de Heuvelgalerij Q-park op de Ten
Hagestraat te Eindhoven?
A: Ik ben iemand nagelopen en toen ben ik gestoken. De jongen had mij een klap gegeven
en toen ben ik achter hem aan gerend in de richting van het informatiepunt. In het begin
wilde ik dat het één-op-één gevecht zou worden. Ik heb daarom mij tot één jongen
gericht.
(…)
V: Voordat je terug bent geweest bij de auto, met hoeveel mensen van die groep heb je gevochten?
A: Met één persoon, dezelfde die mij gestoken heeft.
V: Toen jij het vest in de auto hebt gelegd, achter wie ben je toen aangerend?
A: Ik ben achter de jongen aangerend met wie ik een-op-een gevochten had. De jongen liep
verder de parkeergarage in. Toen de jongen zich omdraaide had ik een mes in mijn ribben.
Ik zag dat de jongen van onderaf in de richting van mijn linkerzij stak. De jongen had het mes in zijn rechterhand, hij stond zo dichtbij mij dat hij mij raakte. Ik ben toen ik merkte dat ik gestoken was, meteen in de richting van mijn auto gerend. Toen ik geraakt werd heb ik mijn hand op de wond gehouden. Ik had meteen pijn toen ik gestoken was.
5. De verklaring van verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 20 april 2018, inhoudende:
We (het hof begrijpt: [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] ) waren op stap (het hof begrijpt op: 18 maart 2017). Rond 03.00 à 04.00 uur wilden we naar huis. We zijn toen die jongens tegengekomen. (..) Eén van hen heeft een vriend van mij geslagen [medeverdachte 1] is degene die is geslagen. (..) We hebben die jongens vervolgens weer ontmoet in de parkeergarage. (..) We stonden in de buurt van de slagboom. Zij kwamen daar met de auto naar toe gereden. (..)
[medeverdachte 1] werd vervolgens geslagen. (..) Mijn rol was in eerste instantie heel terughoudend. Daarna ben ik mijn vrienden gaan helpen. Het klopt dat ik in een één op één gevecht raakte met [benadeelde 1] . Er voegde zich een ander van de andere groep bij ons.
U, houdt mij voor dat [benadeelde 1] op een gegeven moment naar de auto liep en dan een wit shirt aan heeft. (..) Ik was intussen dieper de parkeergarage ingelopen. (..)
Ik zag kans er uit te komen en toen ben ik via de nooduitgang weggegaan. Het was een één op één gevecht.
6. Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 18 maart 2017 (dossierpagina’s 300-304), voor zover inhoudende als verklaring van verdachte [verdachte] :
(p. 301)
V: Wat kun je zelf vertellen over wat er gebeurd is op 18 maart 2017?
A: Ik was met mijn maten (het hof begrijpt: [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] ) op stap. (..) We waren op weg naar de fietsen. We kwamen van Stratum af (..) Ineens komt er een groepje aan. (..) Ineens geeft een persoon uit dit groepje een klap aan [medeverdachte 1] (hof: [medeverdachte 1] ). (..) We wilden verhaal gaan halen bij die personen. (..) Zo kwamen we uit bij de parkeergarage en bij die auto (hof: de Volkswagen).
(p. 302)
V: Wat was jouw rol in de vechtpartij?
A: Ik was eigenlijk één-op-één aan het vechten met iemand. Toen kwam er nog een tweede
persoon bij. Op de een of andere manier kwam ik op de grond terecht. Die personen waren
toen met zijn tweeën tegen mij bezig. Zij waren op mij aan het inschoppen. (..) Uiteindelijk heb ik geprobeerd om daar weg te komen en dit is mij ook gelukt. Ik ben de parkeergarage verder ingelopen.(..)
Toen leek dat het over was kwam onze groep weer bij elkaar, dit was in het midden bij dat gebouwtje. Toen kwam een gast van die andere groep weer terug. (..) Ik ben uiteindelijk via de nooduitgang gevlucht.
V: Waar was die jongen toen?
A: Die had ik achter mij gelaten. Hij was er vandoor gegaan.
7. Het proces-verbaal van aangifte d.d. 25 maart 2017 (dossierpagina’s 313-315), voor zover inhoudende als verklaring van verdachte [verdachte] :
(p. 314)
Ik zie [benadeelde 1] gekleed in een witte trui. (..) Ik zie dat hij naar mij toekomt.
8. Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 28 april 2017 (dossierpagina’s 308-312), voor zover inhoudende als verklaring van verdachte [verdachte] :
(p. 312)
V: Ben je rechtshandig of linkshandig
A: Rechtshandig.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
De verdediging heeft op gronden zoals verwoord in de pleitnota bepleit dat het hof de verdachte wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs zal vrijspreken van de hem primair ten laste gelegde poging tot doodslag en het subsidiair ten laste gelegde opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Tegenover de stellige ontkenning van verdachte staat slechts de belastende verklaring van [benadeelde 1] dat verdachte degene is die hem laag in de borstkas heeft gestoken. Deze verklaring wordt, aldus de raadsman door geen enkel bewijsmiddel ondersteund, hetgeen betekent dat niet wordt voldaan aan het vereiste bewijsminimum. Voorts kan het alternatieve scenario dat iemand anders dan verdachte [benadeelde 1] de steekwond heeft toegebracht dan wel dat [benadeelde 1] dit zelf heeft gedaan, niet worden uitgesloten.
Het hof verenigt zich grotendeels met de bewijsoverwegingen van de rechtbank en maakt die, met enige aanvullingen en verbeteringen, tot de zijne. Voor de leesbaarheid zal het hof de gehele bewijsconstructie in dit arrest opnemen.
Het hof overweegt als volgt.
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting en de stukken in het dossier stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast.
Verdachte was op 18 maart 2017 in de binnenstad van Eindhoven op stap geweest met zijn vrienden [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] . Op weg naar de fietsen vond er een opstootje plaats met een groep jongeren - naar later bleek - de groep waarin [benadeelde 1] , [benadeelde 3] , [benadeelde 4] , [benadeelde 2] en [betrokkene 1] zich bevonden. [medeverdachte 1] is toen door iemand uit de groep van [benadeelde 1] , met de vlakke hand geslagen (p. 319). De groepen gingen daarna uit elkaar. Verdachte en zijn vrienden wilden echter verhaal halen; ze wilden weten waarom [medeverdachte 1] was geslagen. Ze gingen daarom op zoek naar de groep. Ze zochten in de parkeergarage aan de Ten Hagestraat en troffen bij de slagbomen de groep van [benadeelde 1] die net met de auto (een Volkswagen Golf) richting de slagbomen kwam gereden. [medeverdachte 1] sprak de bijrijder, [benadeelde 2] , aan, waarna [benadeelde 2] , [benadeelde 1] , [benadeelde 3] en [benadeelde 4] de auto uit stapten. [benadeelde 2] stapte als eerste uit en gaf [medeverdachte 1] vermoedelijk een klap (p. 182). Hierna raakten de jongens van beide groepen met elkaar in gevecht en op een later moment werd [benadeelde 1] een steekwond toegebracht.
De vraag die thans aan het hof voorligt is of verdachte degene is die [benadeelde 1] een
steekwond heeft toegebracht.
Zowel uit de verklaring van verdachte als uit die van [benadeelde 1] , is af te leiden dat zij in een
één-op-één gevecht zijn geraakt. Uit de verklaring van verdachte volgt dat er op een
gegeven moment een tweede persoon bijkomt. Dit wordt ook bevestigd door de camera-
beelden die door verbalisant [verbalisant 1] zijn beschreven: verdachte en [benadeelde 1] zijn samen in gevecht en [benadeelde 3] mengt zich in dat gevecht. Het gevecht tussen hen stopt op enig moment en [benadeelde 1] loopt dan terug naar de Volkswagen Golf om zijn trui uit te trekken en in de auto te leggen (p. 198). [benadeelde 1] gaat daarna gekleed in een wit shirt. Op de printscreen die zich van dit camerabeeld in het dossier bevindt (p. 210), is te zien dat het witte shirt van [benadeelde 1] op dat moment (om 04.16.11 uur) nog onbevlekt is. [benadeelde 1] oogt op dat moment ook nog alsof hij geen pijn heeft. [benadeelde 1] is dus pas op een later moment - zoals hij zelf ook heeft verklaard - gewond geraakt.
Verdachte heeft verklaard dat hij na de worsteling met [benadeelde 1] en [benadeelde 3] wist op te staan en dieper de parkeergarage in is gerend. Kort daarop zag hij [benadeelde 1] weer, gekleed in een witte trui/shirt, kennelijk nadat [benadeelde 1] zijn trui in de auto had gelegd, op hem af komen. Ook [benadeelde 1] heeft verklaard dat het zo is gegaan. Uit het dossier volgt dat kort na het wegleggen van de trui de steekwond moet zijn toegebracht bij [benadeelde 1] . Immers omstreeks 04.17.32 uur (p. 200) is [benadeelde 1] in de auto gestapt en is de auto met [benadeelde 3] achter het stuur naar het ziekenhuis gereden. Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft verdachte stellig verklaard dat er bij de tweede confrontatie sprake was van een één op één situatie tussen hem en [benadeelde 1] .
[benadeelde 1] heeft over het steekincident verklaard dat hij - nadat hij zijn trui in de auto had gelegd – achter de jongen is aangerend met wie hij eerder gevochten had, verdachte dus, en dat de jongen zich omdraaide en hem, [benadeelde 1] , van onderaf in de richting van zijn linkerzij heeft gestoken. [benadeelde 1] voelde direct pijn en is met zijn hand op de wond terug naar de auto gerend.
Gelet op de verklaringen van [benadeelde 1] en verdachte in combinatie met de beschrijving van de camerabeelden kan het hof - evenals de rechtbank - niet anders dan concluderen dat verdachte degene is geweest die [benadeelde 1] de steekwond heeft toegebracht. Alternatieve scenario’s, inhoudende dat een ander het letsel aan [benadeelde 1] heeft toegebracht dan wel dat [benadeelde 1] zichzelf zou hebben verwond, zoals gesteld door de verdediging, vinden geen steun in het dossier en zijn naar het oordeel van het hof ter terechtzitting in hoger beroep op geen enkele wijze aannemelijk geworden. Hetgeen ook geldt voor de ter zitting in hoger beroep door verdachte zelf opgeworpen suggestie dat [benadeelde 1] mogelijk in zijn eigen mes is gevallen, waarbij hij daarnaar gevraagd heeft geantwoord dat hij geen mes bij [benadeelde 1] heeft gezien.
Het hof acht op grond van het bovenstaande dan ook wettig en overtuigend bewezen dat
verdachte [benadeelde 1] met een scherp en/of puntig voorwerp links laag in de borstkas heeft gestoken. Hierdoor is de dunne darm van [benadeelde 1] geperforeerd. Door op die plek te steken, een plek waar zich vitale organen bevinden, heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat [benadeelde 1] hierdoor zou komen te overlijden. Het hof acht de primair tenlastegelegde poging tot doodslag derhalve bewezen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het primair bewezenverklaarde levert op:
poging tot doodslag.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdediging heeft bepleit dat - mocht het hof verdachte op enigerlei wijze betrokkenheid bij de aan [benadeelde 1] toegebrachte steekverwonding verwijten - het hof de verdachte zal ontslaan van alle rechtsvervolging, nu de verdachte zou hebben gehandeld uit noodweer dan wel noodweerexces. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte na de eerste confrontatie met [benadeelde 1] , waarbij ook [benadeelde 3] betrokken was, zich onttrokken heeft aan de vechtpartij en weg is weten te komen. Daarna is [benadeelde 1] achter verdachte aangerend, op agressieve wijze op verdachte afgekomen en is het tot een tweede confrontatie tussen beiden gekomen, waarbij een worsteling heeft plaatsgevonden en verdachte op zijn rechteroog werd geraakt. Aldus is verdachte voor een tweede maal blootgesteld aan een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door [benadeelde 1] . Verdachte heeft zich daartegen verdedigd. Indien de verdachte daarbij de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden, is deze overschrijding het onmiddellijk gevolg geweest van een hevige gemoedsbeweging die is veroorzaakt door de aanranding door [benadeelde 2] c.s. Verdachte wilde hemzelf en zijn vrienden beschermen en was dusdanig in paniek en emotioneel dat hij verder is gegaan in zijn verdediging dan noodzakelijk.
Het hof overweegt als volgt.
De verdachte heeft op verschillende momenten verklaringen afgelegd over de wijze waarop de tweede confrontatie tussen verdachte en [benadeelde 1] , waarbij - zo heeft het hof hiervoor geconcludeerd - verdachte de steekwond aan [benadeelde 1] heeft toegebracht, is verlopen. Bij zijn eerste verklaring op 18 maart 2017 heeft verdachte verklaard dat hij een paar klappen heeft gekregen van [benadeelde 1] , maar niet dat hij zichzelf heeft verdedigd (p. 302). Hij zou achteruit zijn gelopen en zijn gevlucht. In zijn aangifte d.d. 25 maart 2017 spreekt verdachte over een worsteling en dat hij op zijn rechteroog werd geraakt (p. 314). Uit deze aangifte blijken geen verdedigende handelingen van de zijde van verdachte. Ook ter terechtzitting in eerste aanleg heeft verdachte geen inzicht gegeven in de wijze waarop hij zich verdedigd zou hebben. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat [benadeelde 1] op hem af kwam, dat [benadeelde 1] hem toen een klap gaf en dat hij het gevoel heeft dat ze toen in een worsteling zijn beland, gestruikeld zijn en op de grond zijn gevallen.
Tegenover deze verklaringen, die op zijn minst genomen weinig inzicht verschaffen in hetgeen zich tijdens de tweede confrontatie heeft afgespeeld en de rol van verdachte daarin, staat de verklaring van [benadeelde 1] die inhoudt dat hij verdachte achterna ging, dat deze zich omdraaide en hem, [benadeelde 1] , in zijn linkerzij stak. [benadeelde 1] spreekt niet over een worsteling met verdachte en/of het geven van klappen. Het hof stelt vast dat er voor de lezing van verdachte dat er bij de tweede confrontatie sprake was van een worsteling en/of klappen gegeven door [benadeelde 1] geen steunbewijs in het dossier voorhanden is.
Gelet op de uiteenlopende verklaringen van verdachte en [benadeelde 1] , is naar het oordeel van het hof niet aannemelijk geworden dat er sprake was van een directe aanval van [benadeelde 1] op verdachte, zoals door de raadsman gesteld. Dit leidt tot de conclusie dat op het moment dat verdachte [benadeelde 1] de steekwond toebracht geen sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding en derhalve niet van een noodweersituatie. Het is naar het oordeel van het hof ook niet aannemelijk geworden dat sprake zou zijn geweest van een dreiging van een onmiddellijke wederrechtelijke aanranding.
Het hof overweegt voorts dat zo er al sprake zou zijn geweest van een aan verdachtes handelen voorafgegane noodweersituatie, het beroep op noodweerexces zou dienen te worden verworpen nu uit de stukken in het dossier en het onderzoek ter terechtzitting – anders dan door de raadsman naar voren gebracht – niet aannemelijk is geworden dat verdachtes handelen het gevolg was van een hevige gemoedsbeweging veroorzaakt door de aanranding door [benadeelde 2] c.s.. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat verdachte bij de politie noch ter terechtzitting heeft verklaard dat hij in paniek dan wel geëmotioneerd was op het moment van de tweede confrontatie.
Het beroep op noodweer(exces) zal derhalve worden verworpen.
Nu er evenmin andere feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten, is de verdachte strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
De rechtbank heeft de verdachte ter zake van het bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof, rekening houdend met de schending van de redelijke termijn in hoger beroep, een gevangenisstraf zal opleggen voor de duur van 34 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren
De verdediging heeft bepleit dat ingeval van een bewezenverklaring volstaan zal worden met oplegging van een taakstraf in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf.
Het hof overweegt als volgt.
Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft het hof gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Verdachte is schuldig bevonden aan een poging tot doodslag. Verdachte heeft op enig moment een scherp/puntig voorwerp ter hand genomen en heeft daarmee [benadeelde 1] - met het risico op een fataal verloop - in zijn borstkas gestoken. [benadeelde 1] is hierdoor levensbedreigend gewond geraakt; zijn dunne darm is geperforeerd en er was sprake van een inwendige bloeding, waarvoor [benadeelde 1] met spoed geopereerd is moeten worden.
Doodslag wordt in het algemeen beschouwd als één van de zwaarste commune delicten, nu het opzettelijk benemen van iemands leven dan wel de poging daartoe, de meest ernstige en onomkeerbare aantasting van het hoogste rechtsgoed, het recht op leven, kan opleveren. Het hof is evenals de rechtbank en met de advocaat-generaal van oordeel dat gelet op een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf. Het hof is echter van oordeel dat de door de rechtbank opgelegde alsmede de door de advocaat-generaal gevorderde straf onvoldoende recht doet aan de ernst van het feit. Het hof heeft voor wat betreft de duur van de op te leggen straf aansluiting gezocht bij de straffen die gebruikelijk door dit gerechtshof in gevallen vergelijkbaar met het onderhavige worden opgelegd. Voor doodslag hanteert het hof een ondergrens van in de regel 8 jaar gevangenisstraf. Nu het hier poging tot doodslag betreft, dient dit uitgangspunt met een derde te worden verminderd. Het hof houdt bij de strafoplegging in deze zaak in strafverzwarende zin rekening met de omstandigheid dat het bewezen verklaarde feit heeft plaatsgevonden in het uitgaansleven.
Het hof heeft eveneens acht geslagen op:
- -
de inhoud van een tweetal e-mailberichten van [medewerker reclassering] , van SVG Verslavingszorg Reclassering, aan de advocaat- generaal van 4 maart 2021 en 24 maart 2021, betreffende het positief beëindigen van het elektronisch toezicht van verdachte;
- -
de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals deze ter terechtzitting in hoger beroep door de verdediging naar voren zijn gebracht.
Alles overziende acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden.
Met oplegging van een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Redelijke termijn
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven.
In beginsel heeft als redelijke termijn in hoger beroep te gelden dat een uitspraak volgt binnen 2 jaren na het instellen van appel. Nu namens de verdachte op 4 mei 2018 appel is ingesteld en het hof meer dan 3 jaren later, te weten op 10 mei 2021, in deze zaak uitspraak zal doen, is de redelijke termijn bij de behandeling in hoger beroep geschonden en wel met een periode van 12 maanden en 6 dagen. Zoals hiervoor overwogen zou zonder schending van de redelijke termijn een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van voorarrest, passend zijn geweest. Nu de redelijke termijn is geschonden, ziet het hof aanleiding om strafkorting toe te passen en een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 48 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van voorarrest.
Beslag
Het hof zal de teruggave gelasten van het in het dictum nader te noemen in beslag
genomen nog niet teruggegeven voorwerp aan verdachte, nu naar het oordeel van het hof het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van het in beslag genomen goed.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 48 (achtenveertig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 12 (twaalf) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de teruggave aan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1 stk mobiele telefoon, Samsung A500FU (barsten in het scherm), G1160571.
Heft op het geschorste bevel voorlopige hechtenis.
Aldus gewezen door:
mr. F. van Es, voorzitter,
mr. N.J.L.M. Tuijn en mr. O.A.J.M. Lavrijssen , raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.R.G.H. van Outheusden, griffier,
en op 10 mei 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Tuijn is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 10‑05‑2021
Het hof volgt de schrijfwijze zoals vermeld op de ID-staat op dossierpagina 56.
Hierna wordt, tenzij anders vermeld, verwezen naar pagina’s van het Eindproces-verbaal van de politie Eenheid Oost-Brabant, BVH-nummer 2017056365, gesloten d.d. 22 juni 2017, bestaande uit een verzameling wettig opgemaakte processen-verbaal en andere geschriften (doorgenummerde pagina’s: 1-365).