Einde inhoudsopgave
RvdW 2016/725
Art. 197 Sr en inreisverbod.
HR 07-06-2016, ECLI:NL:HR:2016:1116
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
7 juni 2016
- Magistraten
Mrs. W.A.M. van Schendel, H.A.G. Splinter-van Kan, V. van den Brink
- Zaaknummer
15/01245
- Conclusie
A-G mr. F.W. Bleichrodt
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2016:1116, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 07‑06‑2016
ECLI:NL:PHR:2016:457, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 12‑04‑2016
Beroepschrift, Hoge Raad, 16‑09‑2015
- Wetingang
Art. 197 WvSr; Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (PB 2008 L 348); art. 66a lid 7 Vreemdelingenwet
Essentie
Art. 197 Sr stelt sinds de Wet van 15 december 2011, Stb. 2011, 663 strafbaar de vreemdeling die in Nederland verblijft terwijl hij weet of ernstige reden heeft te vermoeden dat hij tot ongewenst vreemdeling is verklaard dan wel een inreisverbod tegen hem is uitgevaardigd. De desbetreffende wetswijziging ter implementatie van de Terugkeerrichtlijn houdt in, dat de strafbaarstelling niet alleen betrekking heeft op een ongewenstverklaring maar ook op een inreisverbod als bedoeld in art. 66a lid 7 van de Vreemdelingenwet. Een ongewenstverklaring die is opgelegd voor de datum inwerkingtreding van de Terugkeerrichtlijn ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.