Einde inhoudsopgave
Wetboek van Strafvordering
Artikel 55e [Nader onderzoek]
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2017
- Bronpublicatie:
28-09-2016, Stb. 2016, 353 (uitgifte: 07-10-2016, kamerstukken: 33799)
- Inwerkingtreding
01-01-2017
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
22-11-2016, Stb. 2016, 455 (uitgifte: 30-11-2016, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht / Voorfase
1.
Indien op grond van een onderzoek als bedoeld in artikel 55d, eerste lid, onder a, ten aanzien van de verdachte bij wie dat onderzoek is uitgevoerd, het vermoeden bestaat dat hij alcohol heeft gebruikt boven de grenswaarde, bedoeld in artikel 55d, vierde lid, of op andere wijze dat vermoeden ten aanzien van hem is ontstaan, kan de opsporingsambtenaar hem bevelen medewerking te verlenen aan een nader onderzoek van uitgeademde lucht.
2.
Het bevel, bedoeld in het eerste lid, wordt niet ten uitvoer gelegd bij de verdachte van wie aannemelijk is dat het verlenen van medewerking aan een nader ademonderzoek voor hem om bijzondere geneeskundige redenen onwenselijk is.
3.
In het geval, bedoeld in het tweede lid, of indien de medewerking van de verdachte niet heeft geleid tot een voltooid nader ademonderzoek of indien op grond van een onderzoek als bedoeld in artikel 55d, eerste lid, onder b, het vermoeden bestaat dat de verdachte onder invloed verkeert van een of meer andere middelen als bedoeld in artikel 55d, vierde lid, dan alcohol of een combinatie van die middelen met alcohol, kan de officier van justitie of, indien zijn optreden niet kan worden afgewacht, de hulpofficier van justitie de verdachte bevelen medewerking te verlenen aan een bloedonderzoek.
4.
Een arts of een verpleegkundige neemt van de verdachte zoveel bloed af als voor het onderzoek, bedoeld in het derde lid, noodzakelijk is.
5.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de uitvoering van de onderzoeken, bedoeld in het eerste en derde lid, en het tegenonderzoek.