Hof 's-Hertogenbosch, 27-07-2021, nr. 200.161.377, 01
ECLI:NL:GHSHE:2021:2340
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
27-07-2021
- Zaaknummer
200.161.377_01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2021:2340, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 27‑07‑2021; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2023:144, Bekrachtiging/bevestiging
ECLI:NL:GHSHE:2020:179, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 21‑01‑2020; (Hoger beroep)
Tussenuitspraak: ECLI:NL:GHSHE:2016:3602
Tussenuitspraak: ECLI:NL:GHSHE:2019:831
Tussenuitspraak: ECLI:NL:GHSHE:2016:135
ECLI:NL:GHSHE:2019:831, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 05‑03‑2019; (Hoger beroep)
Einduitspraak: ECLI:NL:GHSHE:2020:179
Tussenuitspraak: ECLI:NL:GHSHE:2016:3602
Tussenuitspraak: ECLI:NL:GHSHE:2016:135
ECLI:NL:GHSHE:2016:3602, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 09‑08‑2016; (Hoger beroep)
Tussenuitspraak: ECLI:NL:GHSHE:2016:135
Einduitspraak: ECLI:NL:GHSHE:2020:179
Einduitspraak: ECLI:NL:GHSHE:2019:831
- Vindplaatsen
INS-Updates.nl 2021-0256
OR-Updates.nl 2021-0306
Uitspraak 27‑07‑2021
Inhoudsindicatie
Bestuurdersaansprakelijkheid. Het onbetaald laten van één schuldeiser terwijl alle andere schuldeisers wel worden betaald, in combinatie met het verkopen van activa door het vennootschapsbestuur zonder dat de waarde van die activa terugvloeit in de onderneming, is onrechtmatig jegens die schuldeiser. Daardoor wordt de overblijvende schuldeiser klem gezet omdat er geen verhaal is, terwijl er ook geen mogelijkheid is het faillissement aan te vragen omdat aan het pluraliteitsvereiste niet is voldaan. Het verweer dat geen schade is geleden doordat ook zonder de activaverkoop de onderneming de vordering niet zou hebben kunnen betalen, wordt gepasseerd. Geen aanwijzingen dat de onderneming een liquiditeitsprobleem had.
Partij(en)
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team Handelsrecht
zaaknummer 200.161.377/01
arrest van 27 juli 2021
in de zaak van
1. [appellant 1] ,wonende te [woonplaats] ,
2. [appellant 2], wonende te [woonplaats] ,
3. [appellant 3]wonende te [woonplaats] ,
4. [appellant 4] ,
statutair gevestigd te [vestigingsplaats] ,
5. [appellant 5] ,
statutair gevestigd te [vestigingsplaats] ,
6. [appellant 6] ,
statutair gevestigd te [vestigingsplaats] ,
7. [appellant 7] ,
statutair gevestigd te [vestigingsplaats] ,
8. [appellant 8] ,
statutair gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellanten,
hierna gezamenlijk aan te duiden als [appellanten] ,
advocaat: mr. E.J.M. Vannisselroy te Veldhoven,
tegen
[Real Estate] Real Estate B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [Real Estate] ,
advocaat: mr. V.H. Jurgens te Eindhoven,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 21 januari 2020 in het hoger beroep van het door de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, onder zaaknummer C/01/271624/HA ZA 13-880 gewezen vonnis van 29 oktober 2014.
13. Het verdere verloop van de procedure
Na het tussenarrest van 21 januari 2020 hebben [appellanten] een akte genomen en daarbij twee producties (nrs. 53 en 54) in het geding gebracht, waarna [Real Estate] een akte heeft genomen waarbij zij één productie (nr. 44) in het geding heeft gebracht. Daarna heeft het hof een datum voor arrest bepaald.
14. De verdere beoordeling
14.1.
Bij genoemd tussenarrest heeft het hof geoordeeld dat op basis van een arrest van de Hoge Raad uit 2017 het erop lijkt dat [appellanten] als (indirecte) bestuurders van Nedstars onrechtmatig hebben gehandeld tegenover [Real Estate] als schuldeiser van Nedstars door, nadat alle overige schuldeisers waren betaald, de activa van Nedstars met een waarde van meer dan € 200.000,00 voor € 1,00 te verkopen, waardoor [Real Estate] zich voor haar vordering uit hoofde van een huurovereenkomst moest zien te verhalen op een lege vennootschap. Dit zou dan betekenen dat de eerder nodig geoordeelde instructie niet meer van belang zou zijn en achterwege zou kunnen blijven. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld zich hierover uit te laten.
Ook is het hof ingegaan op de vraag of door het handelen van [appellanten] schade is ontstaan. Daarbij gaat het erom in hoeverre de huurvordering van [Real Estate] onbetaald zou zijn gebleven als het hiervoor omschreven handelen achterwege was gebleven. In dat kader heeft het hof de door [appellanten] daartoe genoemde omstandigheden kritisch tegen het licht gehouden en partijen gevraagd zich ook hierover uit te laten.
14.2.
[appellanten] hebben primair aangevoerd dat uit de eerdere beslissingen van het hof volgt dat [Real Estate] niet is benadeeld, zodat er geen sprake kan zijn van een onrechtmatige gedraging. Zij concluderen dit op basis van een eigen analyse van de eerdere arresten. Het hof heeft in die arresten echter niet vastgesteld dat [Real Estate] niet is benadeeld; die vraag is nog niet beantwoord. Reeds hierom moet aan het primaire betoog voorbij worden gegaan.
14.3.
Subsidiair is aangevoerd dat het het hof niet vrijstaat terug te komen op eerdere beslissingen en dat het zijn beslissing om terug te komen niet toereikend heeft gemotiveerd. Het hof gaat ook hieraan voorbij. Zoals in het laatste tussenarrest is overwogen, volgt uit latere jurisprudentie van de Hoge Raad dat het onbetaald laten van één schuldeiser terwijl alle andere schuldeisers wel worden betaald (selectieve betaling) in combinatie met het verkopen van activa door het vennootschapsbestuur zonder dat de waarde van die activa terugvloeit in de onderneming (bijvoorbeeld door verkoop tegen een te lage prijs), moet worden beschouwd als onrechtmatig jegens die schuldeiser. Daardoor wordt immers de overblijvende schuldeiser klem gezet omdat er geen verhaal is, terwijl er ook geen mogelijkheid is het faillissement aan te vragen omdat aan het pluraliteitsvereiste niet is voldaan. Die schuldeiser komt dus met lege handen te staan. Voor een bestuurder moet dit zonder meer duidelijk zijn. Dat de bestuurder daarbij heeft gevaren op advies van een of meer door hem geraadpleegde deskundigen, maakt daarbij geen verschil omdat de eigen verantwoordelijkheid niet kan worden ontlopen via het inhuren van externe adviseurs. Dat zou er immers op kunnen neerkomen dat vrijwaring kan worden ingekocht. Er moet in een dergelijk geval daarom van worden uitgegaan dat de bestuurder wetenschap van benadeling had en dat de bestuurder persoonlijk een ernstig verwijt is te maken. Nu dit alles ook hier aan de orde is, heeft in deze zaak eveneens als vertrekpunt te gelden dat er sprake is geweest van onrechtmatig bestuur. Daarbij is naar het oordeel van het hof bepalend dat er activa met een waarde van ruim € 200.000,00 zijn vervreemd tegen een symbolische prijs van € 1,00, waardoor verhaalsvermogen uit de vennootschap is verdwenen. Anders dan [appellanten] meent, maakt het daarbij niet uit of dit een waardevol aandelenpakket betreft (zoals in de Hoge Raad-zaak van 21 april 2017) of activa met een zekere waarde. Evenmin brengt de omstandigheid dat de schuldeiser ook als het onrechtmatig handelen achterwege was gebleven, mogelijk zijn vordering niet had kunnen innen, mee dat er geen sprake is van onrechtmatig bestuur, zoals [appellanten] tevens hebben aangevoerd. Het bestaan van schade is weliswaar vereist voor het toewijzen van een vordering uit onrechtmatige daad, maar is niet bepalend voor het antwoord op de vraag of het gewraakte handelen als zodanig onrechtmatig is. Die vraag dient als eerste te worden beantwoord.
14.4.
Eerder was het hof steeds van oordeel dat voorshands van onrechtmatig handelen moet worden uitgegaan en dat [appellanten] tegenbewijs mogen leveren. In het licht van het hiervoor overwogene moet het ervoor worden gehouden dat de handelwijze van [appellanten] onrechtmatig is geweest jegens [Real Estate] . Voor het (verder) leveren van tegenbewijs is er geen aanleiding omdat de feiten helder liggen en bewijs slechts kan strekken tot het vaststellen van de relevante feiten, maar niet tot het onderbouwen van juridische stellingen. Om dezelfde reden is er ook geen grond voor een deskundigenbericht: de feiten liggen helder evenals het gegeven dat deze een juridische beoordeling vergen. Dat [Real Estate] op andere wijze haar vordering op Nedstars had kunnen innen - zoals in de Hoge Raad-zaak uit 2017 door de verwerende partij was gesteld - , is door [appellanten] niet aangevoerd, zodat ook daar geen nader (deskundigen)onderzoek naar nodig is. Met het voorgaande komt aan een deel van de eerdere overwegingen en beslissingen dan ook de grondslag te vervallen. Dat is weliswaar niet erg wenselijk, maar nog onwenselijker is dat wordt beslist op een ondeugdelijke grondslag. Tegen die achtergrond is het hof van oordeel dat het op zijn beslissingen dient terug te komen. Het gegeven dat de Hoge Raad zich heeft uitgesproken over de hier aan de orde zijnde situatie, vormt daartoe een voldoende grond.
14.5.
De vraag is vervolgens of dit ook tot schade heeft geleid. Daarbij gaat het er dan concreet om of [Real Estate] haar vordering uit hoofde van de huurovereenkomst had kunnen innen als met name de activa van Nedstars niet waren verkocht voor € 1,00. Aan het feit dat andere schuldeisers wél zijn betaald, komt in dit verband verder geen gewicht toe. Het staat een schuldenaar in beginsel vrij te bepalen in welke volgorde hij zijn schuldeisers betaalt. De schuldenaar die niet al zijn schuldeisers kan betalen, is ook niet gehouden hen naar rato te betalen. Zolang er geen sprake is van een faillissement, is de schuldenaar in beginsel heer en meester over zijn geld.
14.6.
Voor het antwoord op de vraag of er schade is geleden, dient met name de liquiditeitspositie van de schuldenaar eind december 2012 onderzocht te worden, de aandelentransactie weggedacht. Zoals [appellanten] onder 4.9 van de laatste akte terecht opmerken, is het eigen vermogen in dat verband weliswaar een factor die van belang is, maar komt daaraan niet de doorslaggevende betekenis toe die het hof daaraan in zijn eerdere arresten toekende. Met vreemd vermogen kunnen schulden immers eveneens worden betaald, zoals het hof in het laatste tussenarrest reeds opmerkte. Ook [appellanten] onderkent, zoals zij overigens ook al in haar memorie van grieven onder 2.10 heeft betoogd, dat bij de vraag of de huur ook onbetaald zou zijn gebleven als de gewraakte activaverkoop achterwege was gebleven, met name een inschatting moet worden gemaakt van Nedstars liquiditeitspositie eind 2012.
Uit een en ander volgt dat de focus van de rechterlijke beoordeling anders komt te liggen. Het gaat niet (meer) om de stand van het eigen vermogen eind december 2012, maar om de liquiditeit van de onderneming op dat moment. De nadruk komt daarmee te liggen op de inkomsten en uitgaven van de onderneming op dat moment.
14.7.
[appellanten] hebben in dit verband als productie 54 een nieuw rapport van 23 maart 2020 overgelegd van belastingadviseur [belastingadviseur] , die in deze procedure op 30 november 2016 ook als getuige is gehoord. Op dat rapport zal in het hiernavolgende nader worden ingegaan.
14.8.
Aangevoerd is dat in het tussenarrest van 5 maart 2019 is geoordeeld dat als uitgangspunt heeft te gelden dat de bedrijfsvoering van Nedstars uit eigen middelen had moeten plaatsvinden. Dit uitgangspunt geldt nog steeds. In het algemeen kan immers een vennootschap in geldproblemen geen financiering of kapitaalstorting afdwingen. De feiten kunnen echter zodanig zijn dat het alternatief, faillissement, voor de ondernemer dusdanig onaantrekkelijk is, dat ervan moet worden uitgegaan dat normaliter er kapitaal zou zijn aangetrokken. Bij een faillissement verdampt immers onmiddellijk een groot deel van de waarde van het actief. Als de ondernemer dit dreigende verlies niet via zekerheden kan inperken, is het alternatief van faillissement in het algemeen zo onaantrekkelijk dat bij de beoordeling van de vraag wat er zou zijn gebeurd als de activatransactie achterwege was gebleven, in ogenschouw moet worden genomen of de ondernemer op zoek zou zijn gegaan naar kapitaal. Daarbij dient niet alleen rekening te worden gehouden met de liquiditeits- en solvabiliteitspositie (die nu eenmaal bepalend zijn voor de vraag in hoeverre een ondernemer succesvol toegang tot kapitaal heeft), maar dient ook rekening te worden gehouden met de vraag in hoeverre de ondernemer door schuldeisers onder druk kon worden gezet om het kapitaal aan te vullen, en zo ja, of dit succesvol zou zijn geweest. Hierna zal daar voor zover nodig nader op worden ingegaan.
14.9.
Vertrekpunt voor het bepalen van de liquiditeitspositie eind 2012 vormt het gegeven dat er toen sprake was van een nog lopende onderneming met een jaaromzet van circa 1,6 miljoen euro, een eigen vermogen van ruim € 600.000,00 en € 200.000,00 aan liquide middelen. Dit zijn inderdaad, zoals [belastingadviseur] in zijn rapport 23 april 2020 schrijft “afgeronde getallen uit de administratie van de onderneming”. Voor zover hiermee is beoogd te betogen dat aan die administratie geen betekenis toekomt, gaat het hof daaraan voorbij. Die administratie vormt immers de eigen vastlegging van de financiële situatie van de onderneming. Eenieder die een bedrijf uitoefent is daartoe wettelijk verplicht op de voet van artikel 3:15i BW. Van de juistheid van de administratie moet daarom worden uitgegaan. Dat die niet klopte wordt overigens ook niet met zoveel woorden gesteld door [appellanten] Er wordt alleen gesteld dat er nog correcties moesten plaatsvinden. Zeker nu er sprake is van een lopende onderneming waarin voortdurend verschuivingen plaatsvinden, kan daartoe ook alle aanleiding zijn. Het gaat in deze zaak erom vast te stellen in hoeverre die verschuivingen van invloed zijn geweest op de liquiditeit eind 2012.
14.10.
In het laatste tussenarrest heeft het hof al uiteengezet dat niet valt in te zien dat de afschrijvingen op de materiële activa ad ruim € 135.000,00 en de voorziening debiteuren ad ruim € 52.000,00 invloed hebben gehad op de liquiditeit omdat dit slechts boekhoudkundige voorzieningen zijn geweest die niet leidden tot concrete uitgaven. Dat dergelijke posten wel invloed hebben op de eigen vermogen-positie, maakt dit niet anders. Datzelfde geldt voor de ‘bijzondere waardevermindering activa’ ad € 48.000,00. Ook de vooruit gefactureerde omzet van € 42.000,00 leidt niet tot uitgaven, maar zal normaliter wel tot inkomsten in die orde van grootte leiden. Met dit laatste dient bij de beoordeling van de liquiditeitspositie rekening te worden gehouden. [appellanten] hebben op een en ander niets afgedaan. Dit geldt ook voor een gesteld exploitatieverlies van € 73.000,00. Dat betreft, zoals het hof al aangaf, een resultante die op zichzelf geen invloed heeft op de liquiditeit. Relevant voor de liquiditeit is slechts welke uitgaven daarmee verband houden. Hetgeen [belastingadviseur] in zijn nadere rapport - dat vooral neerkomt op een eigen juridische analyse op basis van met name het arrest van 5 maart 2019 - over een en ander heeft opgemerkt, werpt geen ander licht op het voorgaande.
14.11.
Een kostenpost die tot voor de liquiditeit relevante uitgaven kan hebben geleid, betreft de herstructurering van de ICT infrastructuur ad € 215.000,00. In het vorige arrest is overwogen dat evenwel niet was gebleken dat de investeerders, die daarvan de rekening blijkbaar hadden betaald, die kosten ten laste van de onderneming hadden gebracht. Dat in het arrest van 5 maart 2019 is geoordeeld, zoals [belastingadviseur] opmerkt, dat die kosten in rekening mogen worden gebracht en ten laste van Nedstars behoren te komen, betekent nog niet dat ze ook daadwerkelijk door Nedstars zijn gedragen en dus van invloed zijn geweest op de liquiditeit. Als er sprake is geweest van een informele kapitaalstorting door de investeerders - wat uiteraard kan en dan zou leiden tot een behoorlijke toename van het eigen vermogen - is het feitelijk zo geweest dat deze kosten niet op de liquiditeit hebben gedrukt. Nu dit laatste niet gemotiveerd is weersproken, gaat het hof er dan ook van uit dat die kosten niet op de liquiditeit hebben gedrukt.
14.12.
Dan is er nog het wegvallen van twee grote klanten. Waar [belastingadviseur] in dit kader onder 2.2. van zijn rapport stelt dat dit leidde tot een terugval in winst van ruim € 355.000,00 in 2010 naar ruim € 77.000,00 in 2011, begrijpt het hof nu dat dit wegvallen kennelijk al in 2010 of 2011 moet zijn gebeurd. Welk deel van de omzet daarmee precies wegviel, is onduidelijk, maar feit blijft dat de onderneming ook in 2011 nog in staat was winst te maken. Dit gebeurde in een onderneming die tot oktober 2012, zoals blijkt uit de toen door Nedstars aan [Real Estate] getoonde cijfers (productie 20 bij inleidende dagvaarding), blijkbaar draaide zonder noemenswaardig krediet. Er lijkt alleen sprake te zijn van kort vreemd vermogen ad € 135.585,00. Het eigen vermogen van € 656.472,00 overtreft dit vreemd vermogen in ruime mate. Ook bleken er toen voldoende liquide middelen te zijn, te weten € 192,854,00. De in productie 20 bij inleidende dagvaarding genoemde current ratio (die ziet op de liquiditeit) van 4 en debt ratio’s (die zien op de solvabiliteit) van 0,16 in 2011 en 0,17 in 2012 bevestigen dit beeld. Hoe het wegvallen van twee beweerdelijk grote klanten één of twee jaar eerder de onderneming in problemen heeft gebracht, is dan ook bepaald niet inzichtelijk geworden. De enkele omstandigheid dat de winst in 2011 lager was dan die in 2010 is daarvoor beslist te mager, al was het maar omdat er kennelijk nog steeds winst kon worden gemaakt, ook na het wegvallen van die klanten, terwijl ook de voor de liquiditeit en solvabiliteit belangrijke ratio’s uiterst gunstig bleven.
14.13.
Tot slot zijn er de afvloeiingskosten en overuren voor medewerkers en de omzetbelasting, die kennelijk ook betaald moesten worden. Tegenover de overuren en de omzetbelasting zal ook een relevante omzet hebben gestaan. Zonder nadere toelichting, die ook nu niet is gegeven, moet het ervoor worden gehouden dat dit de liquiditeit niet onevenredig kan hebben belast. Dit zou anders kunnen zijn met betrekking tot de afvloeiingskosten van in totaal € 28.800,00 alsmede een afkoopsom van € 9.000,00 voor een medewerker, zijnde in totaal een kleine € 38.000,00. Waarom een lopende onderneming met een jaaromzet van meer dan € 1.500.000,00 en € 200.000,00 aan liquide middelen dergelijke relatief geringe kosten niet zou kunnen dragen, is niet inzichtelijk geworden, met name ook niet nu de eigen directeur en oprichter ( [directeur en oprichter] ) op 3 december 2012 (productie 2 bij conclusie van antwoord) ook nog eens schrijft dat de onderneming schuldenvrij is. In ieder geval zou dit bedrag met de hiervoor bedoelde vooruit gefactureerde omzet van € 42.000,00 betaald kunnen worden.
14.14.
Het voorgaande voert tot de conclusie dat aan het verweer van [appellanten] dat de onderneming met zeer hoge kosten werd geconfronteerd eind 2012 voorbij moet worden gegaan. Daarvan is onvoldoende gebleken. Evenmin is gebleken van een wezenlijke daling in inkomsten, zodat er ook niet van kan worden uitgegaan dat de onderneming niet in staat was haar bedrijfsvoering voort te zetten, zoals is betoogd. Gezien haar hiervoor onder 14.12. aangehaalde financiële positie, kan het er tevens voor worden gehouden dat zij hoe dan ook in staat moet zijn geweest krediet aan te trekken indien zij onverwacht toch in een financiële noodsituatie zou zijn geraakt. In de prognose die [directeur en oprichter] in zijn mail van 3 december 2012 heeft gemaakt, wordt weliswaar melding gemaakt van het aantrekken van een investeerder, maar lijkt hij er toch vooral van uit te gaan dat een onderneming steeds helemaal uit eigen middelen, dus zonder investeringen of vreemd vermogen, moet kunnen draaien. Het feit dat die investeerder ook vermogen in de onderneming zou kunnen stoppen, wordt in die mail immers niet daadwerkelijk uitgewerkt, het wordt eerder als een onwaarschijnlijkheid gezien. Dat is niet in overeenstemming met de economische realiteit, waarin aan vreemd vermogen en investeringen betekenis toekomt en waarmee bij de hier te maken beoordeling dan ook rekening moet worden gehouden. En wel aldus dat ervan moet worden uitgegaan (1) dat de investeerders de kosten van de herstructurering van de ICT-structuur voor hun rekening hebben genomen en er in zoverre dus sprake is geweest van een storting van kapitaal en (2) dat de onderneming er wat betreft de voor de continuïteit belangrijke ratio’s met betrekking tot liquiditeit en solvabiliteit uiterst gunstig voorstond, zodat ervan kan worden uitgegaan dat zelfs in geval van een onverwacht liquiditeitstekort zonder veel moeite vreemd vermogen had kunnen worden aangetrokken. Bij die stand van zaken kan in het midden blijven in hoeverre druk van schuldeisers de ondernemer zou hebben kunnen bewegen tot het aanvullen van het kapitaal; gezien de uiterst gunstige ratio’s, mag verwacht worden dat de ondernemer kapitaal zonder problemen zou hebben kunnen aantrekken en dat ook zou hebben gedaan. Een en ander leidt tot de conclusie dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn om aan te nemen dat Nedstars zou zijn gefailleerd binnen de resterende huurperiode tot 1 maart 2015. Het moet er dan ook voor worden gehouden dat [Real Estate] schade heeft geleden ter hoogte van de misgelopen huur over die periode, die door de rechtbank onweersproken is bepaald op € 459.371,03. Op dat bedrag kan ook de schade in hoofdsom worden begroot.
14.15
In het licht van het voorgaande falen de grieven 1 tot en met 9. De bestuurders kan persoonlijk een ernstig verwijt worden gemaakt dat de aan [Real Estate] tot 1 maart 2015 verschuldigde huur ad in totaal € 459.371,03 onbetaald is gebleven.
14.16.
De tiende grief ziet op de twee procedures die in aanloop naar deze procedure tussen [Real Estate] en Nedstars zijn gevoerd over het onbetaald blijven van de huur. De rechtbank heeft daar in haar veroordeling bij aangeknoopt. In de eerste plaats gaat het daarbij om een kort geding dat door Nedstars tegen [Real Estate] aanhangig is gemaakte, strekkende tot opheffing van derdenbeslagen. Die vordering werd bij vonnis van 22 april 2013 afgewezen, maar [Real Estate] ’ reconventionele vordering tot betaling van de huurachterstand werd toegewezen plus de daarover verschuldigde boete. In de tweede plaats is er de bodemprocedure die [Real Estate] tegen Nedstars aanhangig heeft gemaakt bij de kantonrechter, strekkende tot betaling van de huur en tot veroordeling tot het daadwerkelijk gebruik van het pand. Beide vorderingen zijn bij vonnis van 27 juni 2013 toegewezen, vermeerderd met boetes van respectievelijk € 300,00 per maand voor de te late betaling van de huur en € 250,00 per dag voor het niet gebruik. Verder is ook een vordering tot betaling van schadevergoeding nader op te maken bij staat toegewezen en is Nedstars veroordeeld in proces- en beslagkosten. Van beide vonnissen is niet geappelleerd, waarna [Real Estate] via beslagleggingen op vorderingen op derden een bedrag van € 37.802,51 heeft kunnen innen.
De rechtbank heeft in haar vonnis van 29 oktober 2014 [appellanten] hoofdelijk veroordeeld tot betaling waartoe Nedstars op basis van die beide vonnissen is veroordeeld. Daarbij gaat het dan om de veroordeling in de bodemprocedure (vonnis 27 juni 2013) en de in het kort gedingvonnis van 22 april 2013 in conventie uitgesproken kostenveroordeling (de in reconventie uitgesproken veroordeling tot kort gezegd de betaling van huur plus boete werd geacht te zijn vervangen door het vonnis in de bodemprocedure). Daarnaast zijn [appellanten] hoofdelijk veroordeeld tot betaling van beslagkosten (onder 5.2) en de proceskosten (onder 5.3). Anders dan [appellanten] lijken te menen, zien de onder 5.2 en 5.3 bedoelde veroordelingen slechts op de beslag- en proceskosten die in deze procedure in eerste aanleg zijn gemaakt. Zij zien niet op de hiervoor bedoelde twee procedures die in eerste aanleg voor de kantonrechter zijn gevoerd tussen kort gezegd [Real Estate] en Nedstars en hebben geleid tot de vonnissen van 22 april 2013 en 27 juni 2013. Daarin zijn ook veroordelingen voor boetes, beslagkosten en proceskosten opgenomen, waarvoor [appellanten] op de voet van de onder 5.1 bedoelde veroordeling als (indirecte) bestuurders van Nedstars zijn aan te spreken door [Real Estate] . Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt immers dat [appellanten] als bestuurders van Nedstars onrechtmatig hebben gehandeld jegens [Real Estate] en verantwoordelijk zijn voor de daardoor ontstane schade. Tot die schade behoren ook de boetes waartoe Nedstars is veroordeeld alsmede de kosten van de procedures die door [Real Estate] tegen Nedstars zijn gevoerd. Het betoog van [appellanten] dat er geen causaal verband bestaat tussen die schade en het handelen van [appellanten] wordt verworpen omdat zij er ten onrechte van uitgaan dat de huur niet tot het einde van de looptijd had kunnen worden betaald. Hiervoor is uiteengezet dat ervan moet worden uitgegaan dat die huur gewoon tot het einde van de huurperiode betaald had kunnen worden. De tiende grief faalt.
Wat betreft de door de kantonrechter opgelegde boetes betekent dat dat er per maand dat het gehuurde niet is gebruikt een boete van ongeveer € 7.500,00 (30 x € 250,00 per dag) verschuldigd is geworden alsmede een boete van € 500,00 voor iedere maand dat de huur te laat is betaald. In hetgeen is beslist onder 5.1. van het bestreden vonnis ligt besloten dat [appellanten] ook daarvoor zijn aan te spreken. Daartegen is in hoger beroep niet opgekomen.
14.17.
De grieven 11, 12 en 13 komen op tegen de hoofdelijke veroordeling. In de grief wordt gesteld dat de veroordeling is gebaseerd op artikel 6:162 BW en dat die bepaling geen grondslag biedt voor een hoofdelijke veroordeling. Daarmee miskennen [appellanten] dat zij gezamenlijk aansprakelijk zijn voor dezelfde schade van [Real Estate] . Op grond van artikel 6:102 BW betreft dit een hoofdelijke verbondenheid. Omdat de directe bestuurders van Nedstars rechtspersonen betreffen, zijn de natuurlijke personen die daarachter schuilgaan (de heren [appellant 1] , [appellant 2] en [appellant 3] ) alsmede alle daartussen gelegen rechtspersonen op de voet van artikel 2:11 BW voor deze schade eveneens hoofdelijk aansprakelijk. Dit zou slechts anders zijn voor zover de indirecte bestuurders persoonlijk geen ernstig verwijt zou kunnen worden gemaakt. Betoogd is in dit verband dat de rechtbank per rechtspersoon en per natuurlijke persoon had dienen te onderzoeken of er sprake was van een persoonlijk ernstig verwijt. Het is echter aan de onderscheiden rechtspersonen en natuurlijke personen om te stellen en zo nodig te bewijzen dat hen persoonlijk geen ernstig verwijt kan worden gemaakt. Daarvoor schieten de stellingen te kort. De grieven 11, 12 en 13 falen.
14.18.
In grief 14 wordt betoogd dat de kostenveroordeling ten onrechte hoofdelijk is uitgesproken. De kostenveroordeling betreft een bijzondere vorm van schadevergoeding die op abstracte wijze wordt bepaald. Ook hiervoor geldt dat de acht partijen achter [appellanten] voor dezelfde schade als bedoeld in artikel 6:102 BW aansprakelijk zijn en dat er dus sprake is van een hoofdelijke verbondenheid. Nu er ook een hoofdelijke veroordeling is gevorderd, kon de rechtbank de vordering aldus ook toewijzen. Daarmee faalt ook grief 14.
14.19.
In de vijftiende grief is betoogd dat de rechtbank in haar veroordeling er geen rekening mee heeft gehouden dat op de veroordeling in mindering strekt hetgeen [Real Estate] via beslaglegging op Nedstars heeft kunnen verhalen. Echter ook zonder dat de rechtbank aan haar veroordeling heeft toegevoegd “waarop in mindering strekt hetgeen al is voldaan of geïncasseerd” heeft te gelden dat [appellanten] slechts zijn veroordeeld tot hetgeen waartoe Nedstars door de kantonrechter is veroordeeld in de vonnissen van 22 april 2013 en 27 juni 2013, zodat hetgeen Nedstars reeds zelf heeft kunnen innen daarop uiteraard in mindering strekt. Ook deze grief faalt mitsdien.
14.20.
Op de zestiende en zeventiende grief, die beide zien op de in reconventie door de rechtbank gegeven kostenveroordeling, heeft het hof reeds beslist in zijn eerste tussenarrest van 19 januari 2016. Die beslissing komt erop neer dat die kostenveroordeling niet in stand kan blijven. Deze grieven slagen dan ook.
14.21.
[appellanten] hebben aan het eind van hun akte gesteld dat er vanwege het feit dat inmiddels alle oorspronkelijke raadsheren in deze zaak door andere raadsheren zijn vervangen, nogmaals een comparitie van partijen dient plaats te vinden.
Nadat in deze zaak de memories van grieven en antwoord waren gewisseld, hebben partijen ten overstaan van het hof de zaak doen bepleiten, waarna het hof op 19 januari 2016 zijn eerste arrest heeft gewezen. Daarin is een comparitie van partijen gelast ten overstaan van de voorzitter als raadsheer-commissaris, met onder meer als doel overleg te hebben met partijen over de regie in deze zaak. Die comparitie heeft op 30 maart 2016 plaatsgevonden ten overstaan van de oudste raadsheer in plaats van ten overstaan van de voorzitter. Daarna is door dezelfde combinatie het arrest van 9 augustus 2016 gewezen, waarin [appellanten] zijn toegelaten tot het leveren van tegenbewijs tegen de voorshandse aanname dat de in geding zijnde activatransactie onrechtmatig is geweest. Vervolgens heeft de oudste raadsheer getuigen gehoord. Na de getuigenverhoren is het arrest van 5 maart 2019 gewezen, waarbij de jongste raadsheer is vervangen door mr. Milar. In dat arrest is geoordeeld dat [appellanten] het tegenbewijs (nog) niet hebben geleverd en dat zij nu via een deskundigenbericht mogen aantonen dat ook zonder de gewraakte activatransactie de huur niet betaald zou zijn. Via dat deskundigenbericht zou dan ook kunnen worden bepaald, als er sprake zou zijn van onrechtmatig handelen, hoe groot de schade is die [Real Estate] heeft geleden. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld zich in dat kader uit te laten. Vanwege pensionering van de voorzitter en het vertrek van de oudste raadsheer naar het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, zijn vervolgens mrs. Van Sandick en Vaessen in de combinatie gekomen. Daarna is het arrest van 21 januari 2020 gewezen.
Op 20 maart 2020 wees de Hoge Raad vervolgens een arrest waarin kort gezegd werd geoordeeld dat indien na een mondelinge behandeling een rechterswissel plaatsvindt, dit moet worden medegedeeld aan partijen, waarna elk van partijen mag verzoeken om een nadere mondelinge behandeling. Dit geldt echter alleen voor zover de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden na 20 maart 2020, zo heeft de Hoge Raad bij wijze van overgangsmaatregel bepaald. Het tot dan geldende procesrecht kwam erop neer dat telkens nadat er een zitting was geweest, de rechters die bij de zitting betrokken waren geweest ook de daarop volgende uitspraak dienden te doen. Daarna kon evenwel een rechterswissel plaatsvinden. Aan die eisen is in deze zaak voldaan. Het arrest van 20 maart 2020 stelt het hof voor de vraag of het aan het verzoek van [appellanten] om een tweede comparitie (nadat ook al een pleidooi en getuigenverhoren hebben plaatsgevonden) gehoor moet geven. Daarbij is van belang dat van de eerste comparitie en van de getuigenverhoren processen-verbaal zijn opgemaakt, die zich bij de stukken bevinden. Wel is het proces-verbaal van de comparitie aldus beperkt dat het een zakelijke weergave van het verhandelde bevat, zonder dat partijverklaringen zijn opgenomen. Van het pleidooi zijn de pleitnota’s aan het procesdossier toegevoegd.
De zittingen die in het kader van de comparitie van partijen en de getuigenverhoren hebben plaatsgevonden, hadden vooral betrekking op de vaststelling van de feiten in verband met de aandelentransactie waarvan het hof onderzocht of deze al dan niet onrechtmatig was geweest. Het arrest van de Hoge Raad van 21 april 2017 (ECLI:NL:HR:2017:754) maakt dit onderzoek niet langer nodig. Op basis van de in hoger beroep van meet af aan vaststaande feiten wordt in deze zaak geoordeeld dat die transactie onrechtmatig is geweest. Ook de voor de verdere beoordeling relevante feiten, liggen helder. Daarmee ligt nog een louter juridische beoordeling voor. In zijn rechtspraak met betrekking tot artikel 6 EVRM heeft het Europees Hof voor de Rechten van de Mens geoordeeld dat in een geval waarin de relevante feiten helder zijn en het alleen gaat om een juridische beoordeling, in hoger beroep een mondelinge behandeling achterwege kan blijven (Ekbatani/Zweden A 134 (1988), 13 EHRR 504). Daar komt bij dat [Real Estate] terecht opmerken dat deze procedure al sinds 2013 loopt; in verband met de voortgang van de procedure meent zij dat een nieuwe mondelinge behandeling achterwege dient te blijven. In het kader van artikel 6 EVRM is dat een omstandigheid die meeweegt. Bij die stand van zaken ziet het hof onvoldoende grond om in afwijking van de lijn zoals door de Hoge Raad is uiteengezet in zijn arrest van 20 maart 2020 nogmaals een mondelinge behandeling te gelasten.
14.22.
In hoger beroep heeft [Real Estate] haar eis bij memorie van antwoord aldus aangevuld dat in verband met de leegstand van het pand de beleggingswaarde van dat kantoorpand is gedaald. Die schade heeft zij onder overlegging van een rapport van DTZ begroot op
€ 600.000,00. [appellanten] heeft tegen deze eisvermeerdering bezwaar gemaakt onder meer omdat het voor haar niet goed mogelijk is verweer te voeren, maar dat bezwaar is in het arrest van 19 januari 2016 verworpen. Daartoe heeft het hof overwogen dat een eisvermeerdering nu eenmaal ook nog bij memorie van antwoord kan. Vastgesteld moet worden dat nadien echter, ofschoon er de nodige proceshandelingen zijn verricht, het debat op dit punt niet is gevoerd. [appellanten] heeft geen inhoudelijk verweer gevoerd, maar [Real Estate] is ook niet meer terug gekomen op deze vordering. Dit laatste had naar het oordeel van het hof wel moeten gebeuren, zeker nu, zoals hiervoor onder 14.16 reeds is overwogen, [appellanten] op grond van het vonnis van de rechtbank ook een contractuele boete is verschuldigd in verband met de leegstand. In het licht van artikel 6:96 lid 2 BW, waarin is bepaald dat hetgeen ingevolge een boetebeding is verschuldigd in de plaats treedt van de schadevergoeding op grond van de wet, had het op de weg van [Real Estate] gelegen haar vordering nader toe te lichten. Nu dit achterwege is gebleven en er geen sprake is van een volwaardig debat, zal het hof deze vordering afwijzen.
15. Slotsom
15.1.
De grieven falen met uitzondering van de grieven 16 en 17 wat betreft de kosten in reconventie. Slechts ten aanzien van de kosten in reconventie zal het vonnis waarvan beroep worden vernietigd. Het vonnis van 29 oktober 2014 moet voor het overige worden bekrachtigd, waarbij heeft te gelden dat op de vordering van [Real Estate] in mindering strekt hetgeen zij via derdenbeslagen ten laste van Nedstars reeds heeft weten te innen.
15.2.
[appellanten] zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het hoger beroep worden verwezen. Die kosten worden aan de zijde van [Real Estate] als volgt begroot: € 5.114,00 voor griffierecht en € 33.957,00 voor advocaatkosten (7 punten (memorie van antwoord (1), pleidooi (2), bijwonen comparitie (1), bijwonen getuigenverhoren wederpartij (3 x 0,5), memorie na enquête (0,5), aktes (2 x 0,5)) x tarief VII à € 4.851,00 per punt).
Overeenkomstig de daartoe strekkende vordering van [Real Estate] zal die veroordeling hoofdelijk zijn en zal worden bepaald dat over de proceskosten de wettelijke rente verschuldigd zal zijn en zullen nakosten worden toegewezen.
16. De uitspraak
Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het onder zaaknummer C/01/271624/HA ZA 13-880 gewezen vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch wat betreft het onder 5.8 gegeven oordeel over proceskosten in reconventie en doet in zoverre opnieuw recht:
veroordeelt [appellant 1] , [appellant 2] en [appellant 3] in de proceskosten, aan de zijde van [Real Estate] tot 29 oktober 2014 begroot op € 904,00,
bekrachtigt dat vonnis voor het overige,
veroordeelt [appellanten] hoofdelijk in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [Real Estate] begroot op € 5.114,00 voor griffierecht en op € 33.957,00 voor advocaatkosten, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf veertien dagen na betekening van dit arrest,
veroordeelt [appellanten] hoofdelijk in de nakosten, begroot op € 163,00 indien geen betekening plaatsvindt en op € 248,00 plus de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na heden is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden, vermeerderd met de wettelijke rente te rekenen vanaf veertien dagen na aanschrijving én betekening,
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad,
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. O.G.H. Milar, M.A.M. Vaessen en E.J. van Sandick en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 27 juli 2021.
griffier rolraadsheer
Uitspraak 21‑01‑2020
Inhoudsindicatie
huurovereenkomst
Partij(en)
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team Handelsrecht
zaaknummer 200.161.377/01
arrest van 21 januari 2020
in de zaak van
1. [appellant 1] ,wonende te [woonplaats] ,
2. [appellant 2], wonende te [woonplaats] ,
3. [appellant 3]wonende te [woonplaats] ,
4. [appellant 4] ,
statutair gevestigd te [vestigingsplaats] ,
5. [appellant 5] ,
statutair gevestigd te [vestigingsplaats] ,
6. [appellant 6] ,
statutair gevestigd te [vestigingsplaats] ,
7. [appellant 7] ,
statutair gevestigd te [vestigingsplaats] ,
8. [appellant 8] ,
statutair gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellanten,
hierna gezamenlijk aan te duiden als [appellanten c.s.] ,
advocaat: mr. E.J.M. Vannisselroy te Veldhoven,
tegen
[Real Estate] Real Estate B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [Real Estate] ,
advocaat: mr. V.H. Jurgens te Eindhoven,
als vervolg op de door het hof gewezen tussenarrest van 5 maart 2019 in het hoger beroep van het door de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, onder zaaknummer C/01/271624/HA ZA 13-880 gewezen vonnis van 29 oktober 2014.
11. Het verloop van de procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het tussenarrest van 5 maart 2019;
- -
akte uitlating na tussenarrest van [appellanten c.s.] ;
- -
akte uitlaten na tussenarrest van [Real Estate] .
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Vanwege het defungeren van twee raadsheren die het arrest van 5 maart 2019 mede hebben gewezen, wordt deze zaak mede gewezen door twee andere dan de hiervoor bedoelde raadsheren.
12. De verdere beoordeling
12.1.
Bij genoemd tussenarrest, zijn partijen in de gelegenheid gesteld om zich bij akte uit te laten over het aantal, de deskundigheid en de persoon van de te benoemen deskundige(n) en om suggesties te doen over de aan de deskundige(n) voor te leggen vragen.
12.2.
[Real Estate] heeft in 2.12. van zijn akte uitlaten na tussenarrest verzocht om terug te komen op oordelen in voormeld tussenarrest.
12.3.
Ter zake van voornoemd verzoek van [Real Estate] , stelt het hof voorop dat de eisen van een goede procesorde kunnen meebrengen dat de rechter, aan wie is gebleken dat een eerdere door hem gegeven, maar niet in een einduitspraak vervatte beslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag, bevoegd is om, nadat partijen de gelegenheid hebben gekregen zich dienaangaande uit te laten, over te gaan tot heroverweging van die beslissing, teneinde te voorkomen dat hij op een ondeugdelijke grondslag een einduitspraak zou doen.
12.4.
Kort samengevat gaat het in deze procedure om het volgende.
12.4.1.
Op vordering van [Real Estate] heeft de rechtbank [appellanten c.s.] veroordeeld tot betaling van hetgeen waartoe Nedstars jegens [Real Estate] is veroordeeld bij vonnis van 27 juni 2013 (hof: betaling van huurachterstand van € 53.004,35, huur van € 53.004,35 per kwartaal vanaf 1 april 2013 tot einde huur, boetes, schade, wettelijke rente, beslagkosten, proceskosten en nakosten en veroordeling tot gebruik) en bij vonnis in conventie in kort geding van 22 april 2013 (hof: proces- en nakosten).
12.4.2.
[appellanten c.s.] concluderen in hoger beroep tot vernietiging van voormeld vonnis en alsnog afwijzing van de toegewezen vorderingen van [Real Estate]
12.4.3.
wenst bekrachtiging van voormelde veroordeling en heeft in hoger beroep haar vordering vermeerderd met € 600.000,- beleggingsschade.
12.4.4.
De vorderingen van [Real Estate] zijn gebaseerd op haar verwijt dat [appellanten c.s.] als (indirecte) bestuurders van Nedstars met de activa- en passivatransactie van 27 december 2012, middelen aan Nedstars hebben onttrokken en crediteuren met uitzondering van [Real Estate] hebben betaald, waardoor [appellanten c.s.] hebben bewerkstelligd of hebben toegelaten dat Nedstars vanaf 1 januari 2013 de huur niet meer kon betalen en geen verhaal meer bood.
12.4.5.
[appellanten c.s.] hebben hiertegen aangevoerd dat zonder de activa- en passivatransactie Nedstars ook niet in staat was de huur te betalen.
12.4.6.
Het hof heeft vastgesteld dat Nedstars de huur vanaf 1 januari 2013 niet heeft betaald en dat Nedstars ook geen verhaal bood voor die voldoening.
12.5.
[appellanten c.s.] is in het arrest van 9 augustus 2016 toegelaten tot het leveren van tegenbewijs tegen de op voorhand bewezen geachte stelling dat [Real Estate] is benadeeld door de herstructurering van NedStars per 27 december 2012 en dat [appellanten c.s.] wisten dan wel hebben moeten begrijpen dat [Real Estate] door die herstructurering werd benadeeld.
12.5.1.
In het arrest van 5 maart 2019 heeft het hof geoordeeld dat [appellanten c.s.] na het horen van getuigen niet is geslaagd in het leveren van voormeld tegenbewijs (r.o. 9.7.).
12.5.2.
Het hof heeft in dat arrest vervolgens overwogen dat tijdens de comparitie van partijen op 30 maart 2016 met partijen is besproken dat [appellanten c.s.] tevens de mogelijkheid zou krijgen om het tegenbewijs te leveren door middel van een deskundige en dat het hof aanleiding ziet tot benoeming van een deskundige over te gaan (r.o. 9.8.). Partijen is vervolgens de gelegenheid gegeven zich daarover uit te laten. [Real Estate] maakt, kort gezegd, bezwaar tegen het feit dat enerzijds nog niet is gebleken dat de aanname van onrechtmatige benadeling van [Real Estate] onjuist is en er ook nog geen deskundigen zijn gehoord, anderzijds al wel is aangenomen dat bepaalde investeringen ten laste van NedStars mogen worden gebracht. Het hof meent dat er grond is voor heroverweging van het oordeel dat [appellanten c.s.] nog een nadere mogelijkheid tot het leveren van tegenbewijs moet worden geboden. Gezien het arrest van de Hoge Raad van 21 april 2017 (ECLI:NL:HR:2017:754), is er naar het oordeel van het hof reeds voldoende grond om aan te nemen dat de handelwijze van [appellanten c.s.] als onrechtmatig tegenover [Real Estate] moet worden aangemerkt.
Immers door verkoop van de activa van NedStars op 27 december 2012 is volgens de bijlagen bij die overeenkomsten tegen betaling van € 1,00 ter waarde van € 204.101,00 aan activa aan het vermogen van NedStars onttrokken. Het betreft servers ter waarde van € 32.725,00, inventaris ad € 5.262,00 en € 5.162,00, computers en machines van € 18.138,00 en debiteuren voor een bedrag van € 160.952,00. Alle andere schuldeisers zijn betaald, maar [Real Estate] moet zich zien te verhalen op de leeggehaalde besloten vennootschap. Daarmee lijkt verhaal door [Real Estate] op het vermogen van Nedstars feitelijk onmogelijk te zijn gemaakt.
Dat zou betekenen dat [appellanten c.s.] onrechtmatig hebben gehandeld jegens [Real Estate] door activa van Nedstars aan die vennootschap te onttrekken, waardoor verhaal voor [Real Estate] illusoir werd. Nadere bewijslevering zou daarmee overbodig zijn.
12.6.
Wat de door voormeld onrechtmatig handelen veroorzaakte schade betreft, dient dan vervolgens bezien te worden of Nedstars, in de hypothetische situatie dat voormelde activa niet waren onttrokken, in staat zou zijn geweest de huur te blijven betalen van 1 januari 2013 tot en met 28 februari 2015.
12.6.1.
Voor de beantwoording van die vraag moet worden beoordeeld of NedStars over voldoende liquide middelen zou zijn blijven beschikken, de gewraakte verkoop weggedacht, om de huur tot het einde van de looptijd te blijven betalen. Daartoe zal nader moeten worden bezien hoe de liquiditeit zich zou hebben ontwikkeld en voor zover de onderneming niet uit eigen middelen aan haar verplichtingen zou hebben kunnen voldoen, in hoeverre zij in staat zou zijn geweest vreemd vermogen aan te trekken dan wel haar aandeelhouders in staat zouden zijn geweest het eigen vermogen via kapitaalstortingen aan te vullen. Het betreft immers een lopende onderneming. Uitgangspunt daarbij is dat de onderneming blijkens de overgelegde stukken eind 2012 nog beschikte over een eigen vermogen van ruim € 600.00,00 en € 200.000,00 aan liquide middelen. Door [appellanten c.s.] is aangevoerd dat de onderneming eind 2012 met enkele hoge kostenposten werd geconfronteerd waardoor zij onder druk kwam te staan. Van een aantal van die posten valt voorshands echter niet zonder meer in te zien dat deze van invloed waren op de liquiditeit, zoals de afschrijvingen op de materiële activa ad ruim € 135.000,00 en de voorziening debiteuren ad ruim € 52.000,00 omdat dit slechts boekhoudkundige voorzieningen zijn geweest die niet leidden tot concrete uitgaven. Hetzelfde geldt voor de ‘bijzondere waardevermindering activa’ van € 48.000,00 en de post ‘vooruit gefactureerde omzet’ ad € 42.000,00. Deze laatste post zou op termijn echter wel tot inkomsten moeten hebben geleid, die voor de liquiditeit dan weer wel relevant zouden zijn geweest. Verder is gerefereerd aan een exploitatieverlies van € 73.000,00. Dat betreft een resultante en geen uitgave of inkomst, zodat dit voor de liquiditeit niet relevant is. De belangrijkste kostenpost is de ‘herstructurering ICT infrastructuur’ ad € 215.00,00. Dat zou een noodzakelijke uitgave kunnen zijn geweest die drukt op de liquiditeit. Maar hiervan staat vast dat de kosten vooralsnog niet ten laste van de onderneming zijn gebracht, maar door de investeerders zijn gedragen. Er zou dus sprake kunnen zijn van een informele kapitaalstorting. Daardoor wordt de liquiditeit niet beïnvloed. Daarvan is slechts sprake als de kosten voor het einde van de huurperiode daadwerkelijk ten laste van de onderneming zijn gebracht, maar dat is – het zij herhaald – nog niet gebleken. Bovendien valt niet in te zien waarom deze kosten in één keer ten laste van de onderneming zouden moeten worden gebracht. Het komt het hof voor dat normaal is dat een dergelijke investering in termijnen via afschrijvingen in de boeken wordt opgenomen.
Van de overige uitgaven zoals door [appellanten c.s.] opgevoerd - zoals afvloeiingskosten en overuren voor medewerkers en omzetbelasting - valt niet zonder meer in te zien dat deze als zodanig hoog zijn aan te merken dat de onderneming deze niet zou hebben kunnen dragen. Verder zijn er blijkbaar twee grote klanten weggevallen. Dit moge zo zijn, maar dat rechtvaardigt niet zonder meer de conclusie dat de onderneming met een jaaromzet van blijkbaar zo’n 1,6 miljoen euro daardoor in liquiditeitsproblemen zou raken. Daarbij is van belang dat de onderneming in ieder geval eind 2012 over een behoorlijk eigen vermogen beschikte. Voorshands valt niet in te zien waarom de onderneming - als zij haar lasten al niet uit eigen middelen kon dragen en voor zover van de investeerders al niet verlangd zou kunnen worden het kapitaal aan te vullen - geen krediet zou hebben kunnen aantrekken. Bij de vraag in hoeverre van de investeerders stortingen verlangd zouden kunnen worden, kan niet uit het oog worden verloren dat bepaald niet is uit te sluiten dat [Real Estate] als verhuurder een dwangcrediteur was die reëel kon dreigen met een faillissementsaanvraag om daarmee kapitaalstortingen af te dwingen. Zoals gezegd, lijkt er in ieder geval eind 2012 nog sprake te zijn geweest van een eigen vermogen van € 600.000,00, zodat de preferentie van artikel 39 lid 1 Fw hem wel eens de ruimte zou hebben kunnen bieden de investeerders onder druk te zetten.
12.7.
Partijen worden in de gelegenheid gesteld – eerst [appellanten c.s.] en vervolgens [Real Estate] - zich uit te laten over hetgeen in r.o. 12.5.2 is overwogen. Om redenen van proceseconomie wordt partijen gevraagd in het bijzonder ook hun standpunt kenbaar te maken over de vraag of de onderneming, de gewraakte verkoop weggedacht, over voldoende liquiditeit zou hebben kunnen beschikken om de huur tot het einde van de looptijd te betalen.
12.8.
In het licht van het voorgaande zal het hof vervolgens de door [appellanten c.s.] aangedragen grieven beoordelen. Voor zover de partijen over die beoordeling nog opmerkingen willen maken, kunnen zij dat nu ook doen.
12.9.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, worden partijen in de gelegenheid gesteld akten te nemen, zoals hierna bepaald.
13. De uitspraak
Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van 3 maart 2020 voor het nemen van een akte door [appellanten c.s.] zoals in 12.7. aangegeven, waarna [Real Estate] op de rol van 31 maart 2020 een antwoordakte mag nemen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. O.G.H. Milar, M.A.M. Vaessen en E.J. van Sandick en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 21 januari 2020.
griffier rolraadsheer
Uitspraak 05‑03‑2019
Inhoudsindicatie
huurovereenkonst
Partij(en)
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team Handelsrecht
zaaknummer 200.161.377/01
arrest van 5 maart 2019
in de zaak van
1. [appellant 1] ,wonende te [woonplaats] ,
2. [appellant 2] ,wonende te [woonplaats] ,
3. [appellant 3] ,gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
4. [appellant 4] ,
statutair gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
5. [appellant 5],
statutair gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
6. [appellant 6],
statutair gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
7. [appellant 7],
statutair gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
8. [appellant 8],
statutair gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
appellanten,
hierna gezamenlijk aan te duiden als [appellanten c.s.] ,
advocaat: mr. E.J.M. Vannisselroy te Veldhoven,
tegen
[Real Estate] Real Estate B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [Real Estate] ,
advocaat: mr. V.H. Jurgens te Eindhoven,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 9 augustus 2016 in het hoger beroep van het door de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch, onder zaaknummer C/01/271624/HA ZA 13-880 gewezen vonnis van 29 oktober 2014.
8. Het verloop van de procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het tussenarrest van 9 augustus 2016;
- -
de processen-verbaal van enquête van 28 november 2016, van 30 november 2016, van 15 december 2016 en van 26 januari 2017;
- -
de memorie na enquête van 28 maart 2017 met producties;
- -
de antwoordmemorie na enquête van 9 mei 2017 met producties.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van eerste aanleg.
9. De verdere beoordeling
9.1.
In het tussenarrest is overwogen dat tussen partijen vaststaat dat NedStars na de activa- en passivatransactie van 27 december 2012 niet kon voldoen aan de per 1 januari 2013 opeisbare verplichting uit de huurovereenkomst van € 53.004,35 en dat, in het kader van de beoordeling van de vordering van [Real Estate] en gelet op de partijstandpunten, van belang is om vast te stellen of NedStars wel aan die verplichting had kunnen voldoen indien geen herstructurering had plaatsgevonden. Voorts is overwogen dat moet worden beoordeeld of [appellanten c.s.] wisten of behoorden te begrijpen dat [Real Estate] door de herstructurering benadeeld zou worden.
Het hof heeft vervolgens geoordeeld dat naar zijn voorlopig oordeel [Real Estate] is geslaagd in het bewijs dat [Real Estate] in ieder geval tot een bedrag van € 53.004,35 is benadeeld door de herstructurering (tussenarrest, rov. 3.8.2.) en dat [appellanten c.s.] dit wisten dan wel behoorden te begrijpen (tussenarrest, rov. 3.8.3.). Het hof is tot dit oordeel gekomen, omdat, kort samengevat hetgeen in rov 3.8.2. van het tussenarrest is overwogen:
- uit stukken van NedStars uit haar eigen administratie bleek dat er op 1 november 2012 sprake was van een eigen vermogen van € 656.472,-- en van een bedrag aan vlottende activa/liquide middelen van € 192.854,--;
- in de notariële akte van overdracht van de aandelen NedStars van 17 december 2012 is vermeld dat er geen voornemen was om NedStars in staat van faillissement te laten verklaren en dat er geen surseance van betaling was verzocht:
- in het rapport [Accountants en belastingadviseurs] I (d.d. 14 november 2014) was vermeld dat er going concern aan het einde van het eerste kwartaal van 2013 (en dus niet eind 2012) een ernstig liquiditeitstekort voor NedStars werd begroot.
[appellanten c.s.] zijn in de gelegenheid gesteld om tegenbewijs te leveren tegen de op voorhand bewezen geachte stelling.
9.2.
Het hof blijft bij hetgeen zij aldus in het tussenarrest heeft overwogen en beslist. Dat betekent dat het hof [appellanten c.s.] niet volgt in hun stelling dat het hof in rov. 3.7.4. ten onrechte als uitgangspunt heeft genomen dat vaststaat dat NedStars uit eigen middelen in ieder geval na de activa- en passivatransactie niet kon voldoen aan de huurverplichtingen per 1 januari 2013. Volgens [appellanten c.s.] heeft het hof dit ten onrechte geoordeeld, omdat [Real Estate] de door NedStars verstrekte bankgarantie heeft kunnen inroepen. Het hof is van oordeel dat de door NedStars verstrekte bankgarantie ter grootte van een kwartaal aan huur diende tot zekerheid van de betaling van de huur (dan wel andere verplichtingen) in het geval NedStars (om welke reden dan ook) niet in staat of bereid was om de huur te voldoen. Juist omdat NedStars niet in staat was om op 1 januari 2013 de huur over het eerste kwartaal te voldoen, zag [Real Estate] zich genoodzaakt van haar zekerheid gebruik te maken, zodat de huur over het eerste kwartaal alsnog werd voldaan. Daarmee was zij echter haar zekerheid over de rest van de huurperiode kwijt. De mogelijkheid om de bankgarantie in te roepen betekent daarom niet dat [Real Estate] niet zou zijn benadeeld. Ook de omstandigheid dat [Real Estate] er nog in is geslaagd om door het leggen van (derden) beslag op enig moment betaling van een bedrag van
€ 37.802,51 af te dwingen, brengt niet mee dat [Real Estate] niet is benadeeld. Op grond van de huurovereenkomst had [Real Estate] per 1 januari 2013 aanspraak op betaling van de volledige huur van € 51.637,-- over het eerste kwartaal. Aan die verplichting heeft NedStars niet voldaan.
9.3.1.
In het kader van het leveren van het tegenbewijs van de benadeling is het voldoende dat [appellanten c.s.] de stelling van [Real Estate] ontzenuwen dat zij door de activa-en passivatransactie is benadeeld. Daartoe moeten [appellanten c.s.] aannemelijk maken dat in het geval dat de activa- en passivatransactie achterwege was gebleven, vanaf 1 januari 2013 de te vervallen huurtermijnen niet meer door NedStars had kunnen worden betaald. Voor het leveren van dit tegenbewijs hebben [appellanten c.s.] als getuigen voorgebracht [getuige 1] , [getuige 2] , [getuige 3] , [getuige 4] , [appellant 1] , [getuige 5] en [appellant 3] . De getuigen [appellant 1] en [appellant 3] zijn partij in deze procedure, maar omdat appellanten zijn belast met het leveren van tegenbewijs kunnen hun verklaringen in het kader van de bewijswaardering in beginsel volledige bewijskracht hebben.
9.3.2.
Bij de beoordeling van de vraag of [appellanten c.s.] zijn geslaagd in het leveren van het hen opgedragen tegenbewijs, stelt het hof het volgende voorop. Van de zijde van [Real Estate] is op diverse plaatsen in de processtukken gesteld dat NedStars voorafgaand aan de activa- en passivatransactie een gezonde onderneming was met goede vooruitzichten voor de toekomst. Er was geen noodzaak voor [getuige 1] om samenwerking te zoeken met [appellanten c.s.] . De activa-passivatransactie is door [appellanten c.s.] uitgevoerd met als doel om de cliënten en de daarbij behorende jaaromzet van € 1,2 miljoen van NedStars over te nemen, zonder ook de huurovereenkomst met [Real Estate] te hoeven overnemen (zie o.m. de antwoordmemorie na enquête, 4 en 10). Van de zijde van [appellanten c.s.] is gesteld dat NedStars in het najaar van 2012 een onderneming in problemen was. Dit werd, volgens [appellanten c.s.] , veroorzaakt door een verouderde ICT-infrastructuur van NedStars in combinatie met het feit dat er onvoldoende financiële middelen waren voor een vernieuwing van die infrastructuur. Om die reden heeft [getuige 1] contact gezocht met [appellanten c.s.] . Nadat de aandelen in NedStars op 17 december 2012 door appellante sub 8 (hierna: [appellant 8] ) waren overgenomen, werd het [appellanten c.s.] duidelijk dat NedStars afstevende op een faillissement. Om die reden is besloten tot de activa- en passivatransactie d.d. 27 december 2012.
Voor de beantwoording van de vraag of NedStars bij het achterwege blijven van de activa-en passivatransactie na december 2012 in staat was geweest om aan haar verplichtingen jegens [Real Estate] te voldoen, acht het hof het van belang om hetgeen partijen op dit punt hebben gesteld in de beoordeling te betrekken.
De motieven van [getuige 1] om een investeerder voor NedStars te zoeken
9.4.1.
Door de getuigen is als volgt verklaard omtrent de redenen van [getuige 1] om in het laatste kwartaal van 2012 op zoek te gaan naar een derde partij die bereid was om te investeren in Nedstars.
Getuige [getuige 1] :
“(…) In de periode van 15 november tot 15 december ben ik met iedereen gaan praten, van wie ik maar kon verzinnen dat die interesse zou hebben om te investeren in NedStars. (…) Zodoende heb ik ook gesproken met een voormalige medewerker van NedStars, de heer [voormalige werknemer van Nedstars] , die inmiddels bij Acknoweledge werkte. Eind november heb ik een afspraak gehad met [voormalige werknemer van Nedstars] en aan het einde van het gesprek heb ik hem gezegd dat ik graag in contact wilde komen met zijn baas. Dat was de heer [appellant 3] .
(…) Ik heb toen [medio november 2012, hof] mr. [getuige 5] benaderd om hem te vragen of ik een aanvraag tot surseance van betaling dan wel voor een faillissement zou kunnen doen op het moment dat er nog wel geld aanwezig was, maar ik verwachtte dat er een moment zou komen dat ik mijn schulden niet meer zou kunnen voldoen. (…) We hebben toen besproken dat ik tot 15 december 2012 op zoek zou gaan naar investeerders, maar uiteindelijk zou het voldoende zijn als ik er eentje zou vinden. Dat is ook gelukt. (…) Toen ik met de heer [appellant 3] sprak was de situatie nog niet verbeterd en ik heb dat toen ook open op tafel gelegd. Ik heb ook duidelijk gezegd dat ik hulp zocht (…). Ik was dus op zoek naar een aandelentransactie en wel met een gedegen partij die niet alleen de aandelen zou overnemen, maar ook een bestuurder zou leveren en die ook kon investeren in de onderneming om zodoende de continuïteit te waarborgen.”
Getuige [getuige 5] :
“Ik ben advocaat. In die hoedanigheid heb ik [getuige 1] al veel langer geleden ontmoet. Door hem ben ik gevraagd hem te adviseren met betrekking tot zijn onderneming, Nedstars. Hij heeft me dat gevraagd in het laatste kwartaal van 2012. Het advies dat ik moest geven kwam erop neer dat Nedstars eind 2012 financieel in troebeler vaarwater kwam. (…) Er bestond geen harde deadline, maar hij voorzag dat als hij aan het eind van 2012 geen deal had, hij in 2013 in grote moeilijkheden terecht zou komen. Als het echt niet zou lukken, zag hij dat hij eind december 2012 rigoreuze stappen moest gaan zetten, zoals het aanvragen van het faillissement.”
Getuige [appellanten c.s.] :
“Begin december had [appellant 3] een afspraak met [getuige 1] en na die afspraak kwam [appellant 3] bij mij. Hij vertelde me dat die jongens in de problemen zaten en dat de e-business die ze hadden wellicht voor ons interessant was.”
Getuige [appellant 3] :
“Een collega van onze organisatie heeft mij eind november 2012 benaderd dat een medewerker van ons, [voormalige werknemer van Nedstars] (…) hem had benaderd en daarbij had aangegeven dat Nedstars in nood was en graag met mij zou willen praten. (…) Ik heb, geloof ik, 1 december voor het eerst telefonisch contact gehad met [getuige 1] . Ik kende [getuige 1] nog helemaal niet en ook de organisatie Nedstars niet. (…)
Hij voorzag dat hij doordat het bedrijf verlies maakte, de crediteuren niet meer kon betalen aan het einde van het jaar. Daarom wilde hij voor 15 december met een partij gaan samenwerken cq. een overname van aandelen tot stand brengen, of anders moest hij surseance van betaling aanvragen.”
9.4.2.
Voordat [getuige 1] contact had gehad met [appellanten c.s.] omtrent een overname van NedStars, had hij reeds bij e-mail van 17 augustus 2012 (mvg, prod. 5) aan [Real Estate] bericht dat hij problemen voorzag om in de nabije toekomst de huur te blijven voldoen:
“NedStars gaat (…) een bijzonder jaar tegemoet. Wij zijn een grote opdrachtgever redelijk onverwachts kwijtgeraakt; waardoor we met een flinke omzetdaling zijn geconfronteerd. (…)
Reden waarom ik graag zou willen afspreken; is omdat ik bij ongewijzigde omstandigheden problemen voorzie. Vanzelfsprekend respecteer ik het contract; en voorzie ik voor 2012 ook geen problemen de huur netjes en op tijd te voldoen (…). Het volgende jaar zou echter wel problematisch kunnen worden (...)”
Dat [getuige 1] in het laatste kwartaal van 2012 van oordeel was dat NedStars op korte termijn niet meer aan haar verplichtingen kon voldoen, blijkt ook uit diens e-mail van 3 december 2012 aan [Real Estate] (mvg, prod. 6):
“(…) W&V cijfers t/m oktober 2012. Door omzetdaling komen we in een kritische situatie. In oktober is de omzet naar 100.000 euro gedaald (veel te laag); en dat houdt aan. (…)
Cash Flow Statement 2010 t/m (okt) 2012. Er is nog reserve. Aan het eind van het jaar is de financiële speelruimte nul.”
9.4.3.
Het hof heeft geen reden om aan de geloofwaardigheid van de in 9.4.1. weergegeven verklaringen te twijfelen. Uit de verklaringen, in samenhang met de overgelegde e-mails, volgt dat [getuige 1] al begin augustus 2012, op een tijdstip dat hij nog geen contact had gehad met [appellanten c.s.] , op grond van ontwikkelingen die zich toen al hadden verwezenlijkt, teruglopende resultaten verwachtte en dat hij om die reden problemen verwachtte ten aanzien van de mogelijkheid van NedStars om na 1 januari 2013 verplichtingen jegens derden, waaronder de verplichting tot betaling van huur aan [Real Estate] , te blijven voldoen. Het was de verwachting van [getuige 1] dat vanaf december 2012, begin 2013 de continuïteit van NedStars in gevaar zou komen en dat een faillissement zou moeten worden aangevraagd. Om die reden heeft [getuige 1] het initiatief genomen om op zoek te gaan naar een investeerder die bereid was om op korte termijn financiële middelen ter beschikking te stellen, teneinde op die manier de continuïteit van NedStars te waarborgen. Het is op grond van dit initiatief van [getuige 1] dat de gesprekken met [appellanten c.s.] en vervolgens de aandelentransactie tot stand zijn gekomen. Daarmee verwerpt het hof dus de stelling van [Real Estate] dat [appellanten c.s.] het (ten onrechte) hebben doen voorkomen alsof [getuige 1] pessimistisch was over de toekomst van NedStars (mva, 65).
De door NedStars gedreven onderneming
9.5.1.
Omtrent de oorzaak van de door [getuige 1] gesignaleerde financiële problemen en de noodzaak om een investeerder aan te trekken, zijn de volgende verklaringen en producties van belang.
Het Due Diligence rapport d.d. 12 december 2012 (mvg, prod. 9, pag. 6):
“Uit de technische scan is gebleken dat de infrastructuur voor Hosting en ICT-diensten niet meer up to date is en continuiteitsproblemen kent. Aanvullend is de informatie van de configuraties bij de klanten niet compleet. Er is hier duidelijk sprake van achtergestelde investeringen en onderhoud, waardoor de kans op verstoringen met ernstige gevolgen voor de bedrijfsvoering voor de klanten niet ondenkbaar is. Dit wordt ook onderstreept door de informatie betreffende veel storingen die in het verleden hebben opgetreden. De klanten van NedStars worden gehost in een verouderd Datacenter in [vestigingsplaats 2] . Om de continuïteit van de dienstverlening naar de klanten te kunnen borgen is een snelle migratie naar een kwalitatief datacenter noodzakelijk waardoor de dienstverlening gegarandeerd kan worden.
Om de specifieke omgeving voor de klanten te kunnen bewerkstelligen dient te worden geïnvesteerd in een nieuwe ICT infrastructuur, systemen en services.”
Getuige [getuige 1] :
“Met betrekking tot de mail van 17 augustus 2012 kan ik het volgende verklaren. De grote opdrachtgever die wij waren kwijtgeraakt, was [de opdrachtgever] . Zij vertrok omdat ze vond dat bij ons de focus ontbrak. Zij leverde een substantieel deel van de omzet van Nedstars. Ik weet niet meer hoe groot hun deel van de omzet was. De mail van mij aan [Real Estate] was een alarmmail om hem over de situatie te informeren. (…) In diezelfde tijd ging een andere grote klant, [grote klant] , haar omzet minderen. (…)
Op 13 december 2012 heeft er een incident plaatsgevonden in ons bedrijf. (…) Er was een grote storing met betrekking tot de server, waardoor de websites van klanten het niet meer deden. Die storing had een flinke impact. De telefoon stond die dag roodgloeiend met klanten die dreigden claims in te dienen. De storing bevestigde voor mij de noodzaak dat de stabiliteit van de servers moest worden vergroot. (…) Het vergroten van de stabiliteit van de servers zou een kostbare aangelegenheid worden. Er was sprake van verouderde hardware. Nedstars had geen middelen om die hardware te vervangen. De reden daarvoor was onder meer omdat er uiteindelijk twee klanten waren weggevallen. De slechte situatie werd hierdoor nog veel slechter.”
Getuige [getuige 2] :
“Ik ben vanuit mijn rol van operations manager betrokken geweest bij het due diligence onderzoek. Ik heb gekeken naar de techniek, processen en organisatie. Ik zag direct dat de infrastructuur waarop klanten draaiden sterk was verouderd. Er waren geen updates bijgehouden. De dienstverlening was lastig, want het was beperkt que kennis; er was een senior engineer en daarnaast nog een aantal beheerders. (…) In de infrastructuur moest worden geïnvesteerd; er waren verstoringen bij klanten omdat de infrastructuur niet was bijgehouden. Voor de organisatie was het belangrijk dat er kennis zou worden toegevoegd. (…) U houdt mij de verklaring voor van 29 oktober 2015 waarin wordt gesproken over de storing van 13 december 2012. Deze storing vond plaats na afronding van het due diligence onderzoek, ik meen dezelfde nacht. (…) De storing had ermee te maken dat systemen niet redundant waren ingericht, althans, het systeem was wel redundant, maar het werkte niet. (…) Het probleem was zodanig dat het niet kon blijven liggen en een directe aanpak was nodig. Er was al sprake van een oude hardware en daar kwam dit probleem dan nog bovenop. (…) Vanwege de tijdsdruk zijn een aantal zaken ook gelijk uitgevoerd. Omdat de hardware outdated was hebben we nieuwe hardware geïnstalleerd. Omdat daar enige levertijd op zit, hebben we tijdelijk hardware gepakt dat eigenlijk voor een ander project bestemd was. De kosten van die hardware bedroegen tussen de € 80.000 en € 85.000,-. (…)” U houdt mij mijn verklaring van 29 oktober 2015 voor en in het bijzonder hetgeen daarin is opgenomen over de kosten van € 215.000,- voor fase 1. Die kosten zijn door mij berekend en ik heb dat afgestemd met de afdeling finance. (…)”
Getuige [getuige 3] :
“Volgens mij ben ik met het due diligence onderzoek begonnen op maandag 6 december 2012. (…) Hij [ [getuige 1] , hof] kwam op mij over als een sombere ondernemer, die lichtelijk in paniek was. Hij zag de omzet sterk dalen en hij wist niet hoe hij het tij kon keren. Mijn bevinding omtrent de omzet was dat deze al vanaf 2011 aan het dalen was. Nedstars was een belangrijke klant kwijtgeraakt; ik weet niet meer welke klant dat was. Die ene klant bracht een groot deel van de omzet in. Daarnaast waren er ook andere klanten verloren gegaan. Van de omzet die overbleef, was de realisatie onzeker, omdat de contracten die Nedstars had met opdrachtgevers per maand opzegbaar waren. Er stonden nauwelijks offertes uit voor nieuwe omzet, hetgeen een indicatie is dat je niet mag verwachten dat de omzet gaat stijgen. (…) Nedstars maakte per saldo verlies in 2012. Dat was ook mijn prognose voor 2013.”
Getuige [appellanten c.s.] :
“Voorts bleek uit het onderzoek dat er investeringen in de infrastructuur nodig waren. Zo was er geen fatsoenlijk beheerspakket. Voorts was er sprake van ontevreden klanten. De continuiteit was in het gedrang omdat systemen niet betrouwbaar waren. De omzet was teruglopend en in het vierde kwartaal zag je de daling doorzetten naar 100.000 euro per maand omzet. (…) Omdat er een daling was, waren de kosten te hoog. (…)
Na de aandelenoverdracht van 17 december was het de bedoeling dat onmiddellijk de herstructurering van NedStars zou worden ingezet om de continuiteit van de dienstverlening te garanderen. De noodzaak daarvan was een paar dagen eerder al bevestigd toen er op 13 december een grote storing was. (…) We zijn de 17e gelijk begonnne met fase 1 van de herstructurering; dat waren de werkzaamheden die direct moesten gebeuren. We hebben servers beschikbaar gesteld en er zijn vele uren van medewerkers van [het concern] aangewezen, zowel overdag als in de weekenden, om alles om te zetten. Dat is allemaal in december gebeurd. (…)
De kosten van de herstructurering in december (fase 1) hebben 215.000 euro bedragen, die door [het concern] zijn betaald. (…) Als er geen herstructurering had plaatsgevonden, dan was er geen perspectief geweest voor NedStars. De klanten waren ontevreden. (…)”
Getuige [appellant 3] :
“Ik heb zelf gekeken naar met name de portfolio, het dienstenpakket, de commerciële slagkracht en de marketingorganisatie. Daaruit bleek dat het dienstenpakket voor de grootte van de onderneming, zeker met de nieuwe concurrentie, veel te breed was om dat overeind te houden. (…)
Net na de due diligence op 12 december kwam Hans [getuige 2] met het signaal dat het hele netwerk van Nedstars plat lag. Hij heeft in het weekend nog met zijn mensen geholpen, ik geloof op 13 december, om minimaal het netwerk weer aan de praat te krijgen. Vanuit dat aspect heeft hij (…) de onderzoeken gedaan en aangegeven dat er een nieuw platform gebouwd moest worden met alle processen en diensten eromheen. Hij heeft hier een plan voor gemaakt waarbij de fase voor het eerste plan inhield dat het ongeveer 215.000 euro kostte. Eigenlijk direct na de overname was het invoeren hiervan noodzakelijk, omdat we anders klanten zouden verliezen. (…) Nedstars had niet de middelen om de herstructurering te betalen.”
9.5.2.
Het hof heeft geen reden om aan de geloofwaardigheid van de in 9.5.1 weergegeven verklaringen te twijfelen. Het hof gaat uit van de juistheid van deze verklaringen.
9.5.3.
In het rapport d.d. 12 december 2012 dat is uitgebracht naar aanleiding van het due diligence onderzoek, wordt melding gemaakt van een verouderde ICT-infrastructuur en van de noodzaak om hierin te investeren om de continuïteit van de dienstverlening te garanderen. [getuige 2] , die het due diligence onderzoek had uitgevoerd, heeft de noodzaak van investering in de ICT-infrastructuur als getuige herhaald. Uit de verklaringen van de getuigen [getuige 2] , [getuige 1] , [appellanten c.s.] en [appellant 3] volgt dat zich daags na het uitbrengen van het due diligence rapport een ernstige storing heeft voorgedaan in de ICT-infrastructuur van NedStars. Door die storing kon geen dienstverlening (webhosting) aan klanten van NedStars plaatsvinden. De storing is op korte termijn verholpen doordat [het concern] daartoe hardware en mankracht ter beschikking stelde. De storing die zich voordeed, onderschreef dus het oordeel dat [getuige 2] in het kader van het due diligence onderzoek in zijn rapport had verwoord, te weten dat noodzakelijk moest worden geïnvesteerd in de ICT-infrastructuur.
Het hof acht het op grond van (i) de bevindingen in het due diligence rapport, (ii) de storing in de ICT-infrastructuur die zich op 13 december 2012 heeft voorgedaan en (iii) hetgeen door de getuigen is verklaard omtrent de aard, de ernst en de oorzaak van de storing bewezen dat de ICT-infrastructuur van NedStars dermate was verouderd dat een onmiddellijke investering noodzakelijk was om de continuïteit van de dienstverlening aan haar klanten te kunnen waarborgen en dat die herstructurering ook daadwerkelijk heeft plaatsgevonden kort na 13 december 2012.
9.5.4.
Met de verklaringen van de getuigen Van de [getuige 2] , [appellant 1] en [appellant 3] , die worden ondersteund door de door [appellanten c.s.] overgelegde akte d.d. 18 december 2012 (akte d.d. 7 juni 2016, prod. 45), hebben [appellanten c.s.] voldoende aannemelijk gemaakt dat de kosten voor die herstructurering € 215.382,00 (ex btw) hebben bedragen, welke kosten ten laste van NedStars behoren te komen. Die kosten zijn, zo volgt uit de onbetwiste stellingen van [appellanten c.s.] op dit punt, niet daadwerkelijk door NedStars aan [het concern] (die de kosten voor de herstructurering heeft gedragen) voldaan.
9.5.5.
Verder acht het hof het op grond van de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 3] bewezen dat in 2012, en in het bijzonder in de laatste maanden van 2012, de omzet van NedStars is gedaald ten opzichte van de voorgaande jaren. Dit werd onder meer veroorzaakt door het volledig vertrek in 2012 van [de opdrachtgever] als klant en door het gedeeltelijk verlies van [grote klant] als klant. Dat waren twee klanten die een substantieel deel van de omzet genereerden. Eveneens is met verklaring van getuige [getuige 3] bewezen dat Nedstars over de laatste maanden van 2012 verlies leed.
9.5.6.
Op grond van de hiervoor genoemde omstandigheden (teruglopende omzet zonder concreet zicht op een stijging, de gerealiseerde verliezen over de laatste maanden van 2012, de noodzaak om te investeren in de verouderde ICT-infrastructuur) komt het hof tot het oordeel dat [getuige 1] en later ook [appellant 1] op goede gronden tot het oordeel hebben kunnen komen dat de continuïteit van NedStars in het laatste kwartaal van 2012 onvoldoende was gewaarborgd.
De financiële positie van NedStars in december 2012
9.6.1.
Dat de continuïteit van NedStars eind 2012 onvoldoende was gewaarborgd, leidt op zichzelf nog niet tot het oordeel dat aannemelijk is gemaakt dat NedStars, indien de activa- en passivatransactie achterwege was gebleven, begin januari 2013 niet in staat was geweest om de huur over het eerste kwartaal aan [Real Estate] te voldoen. Voor de beantwoording van die vraag is allereerst van belang over welke liquide middelen NedStars zou hebben beschikt bij het achterwege blijven van de activa- en passivatransactie. Ook is van belang over welk eigen vermogen zij dan had kunnen beschikken. Dit eigen vermogen had in geval van discontinuïteit van de onderneming immers, voor zover mogelijk na eventuele liquidatie, kunnen worden aangewend om schulden van de onderneming te voldoen. Voor zover [appellanten c.s.] met hun stelling dat schulden niet worden voldaan met eigen vermogen, hebben willen stellen dat de omvang van het eigen vermogen niet van belang is bij de beantwoording van de vraag of [Real Estate] door de activa- en passivatransactie is benadeeld, wordt die stelling verworpen.
9.6.2.
Omtrent de omvang en samenstelling van het eigen vermogen van NedStars heeft [getuige 1] verklaard:
“U houdt mij voor dat er in die periode afgerond nog een eigen vermogen van € 600.000,- in de onderneming was. De cijfers waaruit dit volgt waren naar eer en geweten opgesteld, maar in dat eigen vermogen waren nog niet de afschrijvingen verwerkt die aan het eind van het jaar zouden plaatsvinden. Wat veel belangrijker is, is dat je je rekeningen niet betaalt met het eigen vermogen, maar met de liquide middelen. (…) Ik wilde met de cijfers duidelijk maken hoeveel geld er nog in de onderneming aanwezig was.”
Getuige [getuige 3] , die het due diligence onderzoek (resulterend in het rapport 12 december 2012, mvg, prod. 9) heeft uitgevoerd, heeft hieromtrent verklaard:
“(…) De stukken die de heer [getuige 1] mij overhandigde waren stukken uit een financieel softwarepakket dat hij hanteerde. Het waren geenszins jaarstukken. (…) De stukken uit de administratie die de heer [getuige 1] mij overhandigde, leken positiever dan de werkelijkheid was. Er moesten aanpassingen in worden aangebracht en de vooruitzichten van de onderneming baarden mij zorgen. (…)
U houdt mij voor pagina 2 bij mijn brief van 27 januari 2015 (productie 2, memorie van grieven) (rapport [Accountants en belastingadviseurs] II, hof). In het overzicht bovenaan pagina 2 staat een aantal posten van niet opgenomen correcties op het eigen vermogen. Deze correcties waren nodig omdat [getuige 1] zich beperkte tot het invoeren van inkoopfacturen, verkoopfacturen en bankboek. Om tot een juiste weergave van het eigen vermogen te komen zijn deze correcties toegepast ten opzichte van het eigen vermogen dat volgde uit de administratie van [getuige 1] . Met betrekking tot de post overuren merk ik op dat deze ook daadwerkelijk zijn betaald. De afvloeiingskosten zijn ook betaald. De dubieuze debiteuren zijn daadwerkelijk niet binnengekomen en eigenlijk was deze voorziening nog te laag. De afschrijvingen op de materiele vaste activa zijn ook doorgevoerd.”
9.6.3. .
Het hof volgt [appellanten c.s.] in hun stelling dat de administratieve bescheiden die [getuige 1] bij zijn e-mail van 3 december 2012 heeft meegezonden, geen jaarstukken zijn in de zin van artikel 2:361 e.v. BW.
9.6.4.
Omtrent de afboekingen die volgens [appellanten c.s.] nog ten laste van het eigen vermogen moesten plaatsvinden, hebben [appellanten c.s.] in de processtukken het volgende gesteld. In de administratieve bescheiden die [getuige 1] bij e-mail van 3 december 2012 (inl. dagv. prod. 20) aan [Real Estate] heeft verzonden, was vermeld dat NedStars per 1 november 2012 nog een eigen vermogen had van € 656.472,-- en een bedrag van € 192.854,-- aan liquide middelen. In de kolommenbalans (opgemaakt in verband met de aandelenoverdracht) is een eigen vermogen opgenomen per 15 december 2012 van € 613.777,--. In werkelijkheid bedroeg het eigen vermogen op dat moment € 346.776,-- wegens afschrijvingen en correcties voor een bedrag van € 267.001,00 die [getuige 1] had opgegeven (mvg, 3.25 en prod. 12; mvg, prod. 2 rapport [Accountants en belastingadviseurs] II). Die afschrijvingen en correcties betroffen, aldus [appellanten c.s.] , de volgende posten:
a. a) afvloeiingskosten medewerkers: € 28.800,--;
nog te betalen overuren: € 44.209,--;
afschrijvingen op materiele vaste activa: € 135.363,--;
voorziening debiteuren: € 52.430,--;
af te dragen omzetbelasting: € 6.199,-- +
totaal correcties € 267.001,--.
9.6.5.
Getuige [getuige 3] heeft verklaard dat hij heeft geconstateerd dat de hier genoemde posten daadwerkelijk ten laste van het eigen vermogen zijn gekomen. Deze verklaring wordt ondersteund door de bescheiden die als producties 12 bij memorie van grieven door [appellanten c.s.] zijn overgelegd. Het hof acht de verklaring van getuige [getuige 3] voldoende geloofwaardig en acht op grond hiervan bewezen dat het door [getuige 1] in de administratie vermelde eigen vermogen met genoemde posten moest worden gecorrigeerd.
9.6.6.
Volgens [appellanten c.s.] moesten er eind december 2012 nog de volgende aanvullende correcties op het eigen vermogen worden uitgevoerd (mne, 44):
afkoopsom van een werknemer: € 9.000,--;
bijzondere waardevermindering van activa: € 48.000,--;
vooruit gefactureerde omzet: € 42.000,--;
exploitatieverlies maand december 2012: € 73.000,--;
herstructurering ICT infrastructuur: € 215.000,-- +
totaal correcties € 387.000,--.
Hierdoor was het eigen vermogen eind 2012 € 39.000,00 negatief, aldus [appellanten c.s.] (een juiste berekening op grond van de gestelde cijfers leidt tot € 613.777,-- minus € 267.001,-- minus € 387.000,-- = - € 40.2254, hof) .
9.6.7.
De door [appellanten c.s.] voorgebrachte getuigen hebben niets verklaard over de juistheid van de posten f) tot en met i), zodat het hof niet bewezen acht dat het eigen vermogen per eind december 2012 met die posten en voor de genoemde bedragen moest worden gecorrigeerd. Ten aanzien van de post ‘herstructueringskosten’ heeft het hof hiervoor overwogen dat zij voldoende aannemelijk acht dat die kosten zijn gemaakt en dat zij
€ 215.382,00 (ex btw) hebben bedragen. Deze kosten behoren ten laste van NedStars te komen, maar zijn nog niet daadwerkelijk door NedStars aan [het concern] (die de kosten voor de herstructurering heeft gedragen) voldaan. Zonder toelichting, die door [appellanten c.s.] niet is gegeven, is echter niet duidelijk dat de (nog niet door NedStars) betaalde kosten van de herstructurering in zijn geheel in het boekjaar 2012 ten laste van het eigen vermogen moeten worden gebracht.
9.7.
Nu niet kan worden geoordeeld of de onder 9.6.6. genoemde posten (geheel) ten laste van het eigen vermogen van NedStars moeten worden gebracht, kan evenmin worden geoordeeld dat het eigen vermogen van NedStars bij het uitblijven van de activa- en passivatransactie eind december 2012 negatief zou zijn geweest. [appellanten c.s.] hebben daarmee onvoldoende aannemelijk gemaakt dat NedStars bij het achterwege blijven van de activa- en passivatransactie niet in staat zou zijn geweest om per 1 januari 2013 aan [Real Estate] de huurtermijn te voldoen over het eerste kwartaal van 2013 en zijn derhalve niet geslaagd in het door hen te leveren tegenbewijs.
9.8.
Tijdens de comparitie van partijen is met partijen besproken dat [appellanten c.s.] tevens de mogelijkheid zou krijgen om het tegenbewijs te leveren door middel van een door het hof te benoemen deskundige. Het hof ziet aanleiding om tot benoeming van een deskundige over te gaan en is voornemens om de volgende vragen aan de deskundige voor te leggen:
a. a) Kunt u een balans opstellen die een getrouw beeld geeft van de omvang van het vermogen van Nedstars en zijn samenstelling in actief- en passiefposten per eind december 2012 een en ander met inachtneming van de bestemming van de winst of verwerking van het verlies, er vanuit gaande dat op 27 december 2012 geen activa-en passivatransactie had plaatsgevonden?
b) Kunt u een toelichting geven op welke wijze u de post liquide middelen in de onder a) bedoelde balans heeft berekend?
c) Was Nedstars volgens u per 1 januari 2013, mede in acht genomen de overige verplichtingen die zij uiterlijk 1 januari 2013 moest voldoen, in staat geweest om vrijwillig uit de liquide middelen de huur over het eerste kwartaal van 2013 van € 53.004,35 (incl btw) aan [Real Estate] te voldoen?
d) Indien het antwoord op vraag c) ontkennend luidt, was in dat geval het eigen vermogen – mede gezien haar samenstelling – toereikend geweest om betaling door [Real Estate] af te dwingen, eventueel door het nemen van executiemaatregelen en in het kader daarvan de liquidatie van vermogensbestansddelen?
Toelichting op de vragen a) tot en met d):
Bij de samenstelling van de balans en de weergave van het eigen vermogen van NedStars moet rekening worden gehouden met de verwerking van de posten zoals door het hof hiervoor in rechtsoverweging 9.6.4. is geoordeeld. Het is aan het oordeel van de deskundige of het eigen vermogen moet worden gecorrigeerd met de door [appellanten c.s.] gestelde posten zoals vermeld in rechtsoverweging 9.6.6.
Bij de weergave van het eigen vermogen moet er verder van worden uitgegaan dat de ICT-infrastructuur kort na 13 december 2012 is vernieuwd en dat die vernieuwde infrastructuur ten goede kwam aan en behoorde tot het vermogen van NedStars.
Het hof heeft geoordeeld dat NedStars voor die geleverde infrastructuur de overeengekomen vergoeding van € 215.382,0 (excl. btw) verschuldigd is aan [het concern] zoals overeengekomen in de overeenkomst van 18 december 2012 (productie 45 bij de akte van [appellanten c.s.] d.d. 7 juni 2016). Deze schuld dient in de balans te worden verwerkt en dient ook te worden betrokken in de beantwoording van vraag c).
9.9.1.
Indien het hof op grond van het rapport van de deskundige tot het oordeel komt dat NedStars zonder de activa-en passiva transactie in staat zou zijn geweest om (in ieder geval) de huur over het eerste kwartaal van 2013 aan [Real Estate] te voldoen, dan staat de benadeling van [Real Estate] vast.
9.9.2.
Het hof is verder van oordeel dat [appellanten c.s.] in dat geval wisten dan wel behoorden te begrijpen dat [Real Estate] door de activa- en passivatransactie werd benadeeld. Uit hetgeen van de zijde van [appellanten c.s.] is gesteld en hetgeen de door [appellanten c.s.] voorgebrachte getuigen hebben verklaard omtrent de samenstelling van het eigen vermogen van NedStars, volgt dat [appellanten c.s.] ten tijde van de activa- en passivatransactie een betrouwbaar beeld hadden omtrent de samenstelling en de omvang van het eigen vermogen. Indien dat eigen vermogen bij het uitblijven van de activa- en passivatransactie toereikend was om de huur over het eerste kwartaal 2013 aan [Real Estate] te voldoen, dan wisten [appellanten c.s.] althans hadden zij behoren te begrijpen dat met de betaling van de koopprijs van € 1,00 [Real Estate] als crediteur werd benadeeld.
De omvang van de schade
9.10.1.
In geval van aansprakelijkheid van [appellanten c.s.] zal de schade die [Real Estate] heeft geleden, moeten worden begroot. Zoals het hof in het tussenarrest (rov. 3.11) heeft overwogen, moet de schade worden begroot door de financiële situatie van [Real Estate] per 27 december 2012 in de reële situatie (inhoudende dat NedStars geen verhaal meer bood) te vergelijken met de hypothetische situatie dat de activa-en passivatransactie van 27 december 2012 niet had plaatsgevonden. Derhalve zal als vraag aan de deskundige worden voorgelegd:
e) Kunt u, door de financiële van [Real Estate] B.V. per 27 december 20112 in de reële situatie –dat Nedstars door de herstructurering geen enkel verhaal meer bood voor haar verplichtingen uit de huurovereenkomst- te vergelijken met de hypothetische situatie dat de activa- en passivatransactie van 27 december 2012 niet had plaatsgevonden, begroten welke schade [Real Estate] B.V. heeft geleden?
9.10.2.
Volgens [Real Estate] had NedStars zonder de activa- en passivatransactie kunnen worden gecontinueerd en had NedStars in dat geval de huurtermijnen gedurende de overeengekomen periode van vijf jaar kunnen voldoen. [Real Estate] heeft ter onderbouwing van die stelling gewezen op twee scenario’s die zijn opgesteld door [de adviseur] (productie 42 van [Real Estate] , overgelegd voorafgaand aan de comparitie van 18 maart 2016). Verder heeft [Real Estate] gesteld dat NedStars door de aandelentransactie van 17 december 2012 onderdeel was geworden van het [het concern] -concern met alle daarmee samenhangende voordelen, zoals schaalvoordelen, synergie en efficiëntie. Daarnaast was het [het concern] -concern in staat en bereid om in NedStars te investeren (antwoordmemorie na enquête, 37 e.v.). Dit was ook de intentie van [getuige 1] toen hij de aandelen overdroeg. Ook had NedStars financiering kunnen verkrijgen bij een bankinstelling. Dat [getuige 1] daarvan had afgezien omdat hij niet bereid was om persoonlijk borg te staan voor een dergelijke lening (welke borgstelling heel gebruikelijk is), doet aan de mogelijkheid om financiering te verkrijgen niet af (antwoordmemorie na enquête, 47).
De schade kan volgens [Real Estate] worden gesteld op de gederfde huurinkomsten na januari 2013 en op het verlies aan beleggingswaarde door de leegstand van het gehuurde pand.
9.10.3.
[appellanten c.s.] hebben gemotiveerd betwist dat er een causaal verband bestaat tussen de activa-en passivatransactie en het niet betalen van de huurtermijnen en de overige door [Real Estate] gestelde schade. Volgens hen zou in geval van de continuering van de bedrijfsvoering door NedStars al eind 2012 of anders uiterlijk aan het einde van het eerste kwartaal van 2013 een situatie zijn ontstaan dat NedStars niet langer aan haar verplichtingen had kunnen voldoen. Daarbij moet in ogenschouw worden genomen, aldus [appellanten c.s.] , dat bij het uitblijven van de activa-en passivatransactie door NedStars zelf de nodige investeringen in de ICT-infrastructuur hadden moeten worden gedaan. De middelen om die investering in de ICT-infrastructuur te doen, had NedStars niet (mne, 102).
9.10.4.
Volgens de hoofdregel van artikel 150 Rv. rust op [Real Estate] de bewijslast van zowel haar stelling dat de schade die zij heeft geleden het gevolg is van de activa-passivatransactie als van de omvang van de schade. Het hof is voornemens om ter beantwoording van de vraag of [Real Estate] door de activa- en passivatransactie schade heeft geleden en, zo ja, wat de omvang is van die schade een deskundige te benoemen.
9.10.5.
Omtrent de uitgangspunten van de schadebegroting overweegt het hof het volgende. De stelling van [Real Estate] dat bij de begroting van de schade moet worden uitgegaan van de situatie dat financiering van NedStars had kunnen plaatsvinden vanuit het [het concern] -concern, wordt verworpen. De omstandigheid dat NedStars door de aandelentransactie van 17 december 2012 onderdeel is gaan uitmaken van dit concern, brengt niet mee dat het concern gehouden was om NedStars aanvullende financiering te verstrekken. Ook het feit dat het voor NedStars mogelijk was geweest om externe financiering bij een bankinstelling te verkrijgen, brengt niet mee dat NedStars gehouden was om die financiering aan te vragen en dat zij akkoord zou moeten gaan met de aan die financiering verbonden voorwaarden (waarbij de door [Real Estate] verlangde garantstelling door [getuige 1] al helemaal niet meer aan de orde is, nu [getuige 1] geen aandeelhouder meer was van NedStars). Bij de beantwoording van de vraag of NedStars zonder de activa- en passivatransactie in staat zou zijn geweest om haar bedrijfsvoering te continueren en aldus de huurtermijnen te blijven voldoen, moet dus als uitgangspunt worden genomen dat de bedrijfsvoering uit eigen middelen zou worden gefinancierd.
9.10.6.
Gezien het door [appellanten c.s.] gevoerde verweer dat bij het uitblijven van de activa- en passivatransactie al in het eerste kwartaal van 2013 het faillissement van NedStars zou zijn ingetreden, acht het hof het voor de begroting van de schade opportuun dat allereerst wordt vastgesteld of NedStars in staat was geweest om direct na afloop van het eerste kwartaal de huur over het tweede kwartaal te voldoen. Omdat dit kwartaal direct volgt op de activa- en passivatransactie van 27 december 2012, kan voor de beantwoording van die vraag worden uitgegaan van:
- het eigen vermogen en de liquide middelen die NedStars op 27 december 2012 ter beschikking stonden;
- de omzet die op basis van het op dat moment bestaande klantenbestand naar verwachting over het eerste kwartaal had kunnen worden gerealiseerd;
- een kostenstructuur gedurende de eerste drie maanden over 2013 die overeenkomt met die van december 2012.
Indien op basis van deze gegevens blijkt dat NedStars bij het uitblijven van de activa- en passivatransactie niet langer aan haar verplichtingen jegens haar schuldeisers, waaronder [Real Estate] , had kunnen voldoen, dan is het niet nodig om een deskundige onderzoek te laten doen naar de te verwachten solvabiliteit van NedStar tot en met 28 februari 2015. Het is dan evenmin nodig dat in dat kader onderzoek wordt gedaan naar de vraag of het voor de continuïteit van de dienstverlening van NedStar noodzakelijk was dat er, conform de overeenkomst van 18 december 2012 met [het concern] , nog verdere investeringen werden gedaan in de ICT- infrastructuur.
9.10.7.
In verband met hetgeen hiervoor in rov. 9.10.5. is overwogen wenst het hof reeds nu de volgende vragen aan de te benoemen deskundige voor te leggen:
Indien uw antwoord op vraag c) of vraag d) bevestigend is, wilt u dan ook de volgende vragen beantwoorden:
f) Welke omzet had NedStar, vast te stellen per maand, kunnen realiseren over de maanden januari, februari en maart 2013, uitgaande van het klantenbestand per 27 december 2012?
g) Welke kosten had NedStar, vast te stellen per maand, in de maanden januari, februari en maart 2013 moeten maken om die omzet te realiseren, waarbij moet worden uitgegaan van de kostenstructuur die NedStar had over de maand december 2012?
h) Was NedStar, met inachtneming van de antwoorden op de vragen f) en g), in staat om gedurende de maanden januari, februari en maart 2103 iedere maand haar verplichtingen aan haar schuldeisers te voldoen en kunt u uw antwoord toelichten?
9.11.
Partijen kunnen zich bij akte uitlaten over het aantal, de deskundigheid en - bij voorkeur eensluidend - de persoon van de te benoemen deskundige(n). Voorts kunnen partijen suggesties doen over de aan de deskundige(n) voor te leggen vragen. Het hof ziet aanleiding om het voorschot ter zake van de kosten van de deskundige(n) door ieder van partijen voor de helft te laten betalen.
9.12.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
10. De uitspraak
Het hof:
verwijst de zaak naar de rolzitting van 26 maart 2019 voor de doeleinden zoals omschreven in rechtsoverweging 9.11;
houdt alle overige beslissingen aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. T. Rothuizen-van Dijk, J.J. Verhoeven en O.G.H. Milar en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 5 maart 2019.
griffier rolraadsheer
Uitspraak 09‑08‑2016
Inhoudsindicatie
huurovereenkomst
Partij(en)
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.161.377/01
arrest van 9 augustus 2016
in de zaak van
1. [appellant 1] ,wonende te [woonplaats] ,
2. [appellant 2], wonende te [woonplaats] ,
3. [appellant 3], wonende te [woonplaats] ,
4. [appellant 4] ,
statutair gevestigd te [vestigingsplaats] ,
5. [appellant 5] ,
statutair gevestigd te [vestigingsplaats] ,
6. [appellant 6] ,
statutair gevestigd te [vestigingsplaats] ,
7. [appellant 7] ,
statutair gevestigd te [vestigingsplaats] ,
8. [appellant 8] ,
statutair gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellanten,
hierna gezamenlijk aan te duiden als [appellanten c.s.] ,
advocaat: mr. E.J.M. Vannisselroy te Veldhoven,
tegen
[Real Estate] Real Estate B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [Real Estate] ,
advocaat: mr. N.H.A. Kampschreur te Eindhoven,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 19 januari 2016 in het hoger beroep van het door de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch onder zaaknummer C/01/271624/HA ZA 13-880 gewezen vonnis van 29 oktober 2014.
5. Het verdere verloop van de procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het tussenarrest van 19 januari 2016;
- -
het proces-verbaal van de comparitie van partijen van 30 maart 2016;
- -
de akte d.d. 7 juni 2016 van [appellanten c.s.] met 7 producties (genummerd 43 tot en met 49).
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.
6. De verdere beoordeling
6.1.
In genoemd tussenarrest heeft het hof overwogen dat naar het oordeel van het hof op voorhand voldoende door [Real Estate] is bewezen dat [Real Estate] in ieder geval tot een bedrag van € 53.004,35 is benadeeld door de herstructurering per 27 december 2012 (rov. 3.8.2.) en dat [appellanten c.s.] wisten dan wel hadden moeten begrijpen dat [Real Estate] door die herstructurering werd benadeeld (rov. 3.8.3.). Voorts heeft het hof overwogen dat [appellanten c.s.] desgewenst in de gelegenheid zullen worden gesteld om tegenbewijs te leveren tegen deze door het hof op voorhand bewezen geachte stellingen. In de akte van 7 juni 2016 hebben [appellanten c.s.] aangegeven dat partijen er niet in zijn geslaagd om een minnelijke regeling te bereiken en dat [appellanten c.s.] gebruik wensen te maken van de mogelijkheid om tegenbewijs te leveren door het horen van getuigen.
6.2.
Het hof zal [appellanten c.s.] toelaten tot het leveren van bedoeld tegenbewijs en zal daartoe een getuigenverhoor gelasten. De zaak zal thans worden verwezen naar de rolzitting van 23 augustus 2016 voor het opgeven van verhinderdata van de zijde van beide partijen over de maanden september, oktober en november 2016. Gezien het aantal getuigen dat [appellanten c.s.] blijkens de akte van 7 juni 2016 wil laten horen, zal het hof in genoemde periode drie data bepalen voor de enquête en de eventueel te houden contra-enquête.
6.3.
Voor het overige zal het hof iedere beslissing aanhouden.
7. De uitspraak
Het hof:
laat [appellanten c.s.] toe tot het leveren van tegenbewijs tegen de op voorhand bewezen geachte stelling dat [Real Estate] is benadeeld door de herstructurering van NedStars B.V. per 27 december 2012 en dat [appellanten c.s.] wisten dan wel hebben moeten begrijpen dat [Real Estate] door die herstructurering werd benadeeld;
verwijst de zaak naar de rolzitting van 23 augustus 2016 voor het opgeven van de verhinderdata over de maanden september, oktober en november 2016 aan de zijde van beide partijen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. T. Rothuizen-van Dijk, J.J. Verhoeven en F.E.J. Beekhoven van den Boezem en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 9 augustus 2016.
griffier rolraadsheer