HR, 10-10-2014, nr. 13/05775
13/05775
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
10-10-2014
- Zaaknummer
13/05775
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:2924, Uitspraak, Hoge Raad, 10‑10‑2014; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHDHA:2013:4604
Beroepschrift, Hoge Raad, 10‑10‑2014
Beroepschrift, Hoge Raad, 10‑10‑2014
- Vindplaatsen
V-N 2014/54.7 met annotatie van Redactie
NTFR 2015/205
NTFR 2014/2582 met annotatie van mr. P.G.J. Tiemessen
NTFR 2014/2498
Uitspraak 10‑10‑2014
Inhoudsindicatie
Art. 8:63 Awb. Hof mocht getuigenaanbod passeren aangezien onduidelijk is wat getuigen in hoger beroep meer of anders kunnen verklaren ten opzichte van hetgeen zij reeds voor de Rechtbank hebben verklaard.
Partij(en)
10 oktober 2014
Nr. 13/05775
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 15 oktober 2013, nr. BK‑12/00761;BK-12/00762;BK-12/00763, betreffende navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
1. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
2. Beoordeling van de middelen
2.1.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
2.1.2.
Belanghebbende heeft administratieve werkzaamheden verricht voor onder meer ondernemingen van [D].
2.1.3.
Aan belanghebbende zijn navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: de navorderingsaanslagen) opgelegd.
2.1.4.
De Inspecteur heeft bij de navorderingsaanslagen bedragen in het inkomen van belanghebbende begrepen die betrekking hebben op gelden die zij beweerdelijk voor haar broer in bewaring hield en op gelden die belanghebbende van [D] en andere opdrachtgevers heeft ontvangen. In geschil is of de Inspecteur deze inkomenscorrecties terecht heeft aangebracht.
2.1.5.
In de beroepsprocedure voor de rechtbank heeft belanghebbende schriftelijke verklaringen overgelegd van haar broer en [D]. Zij wenste daarmee te bewijzen dat zij van haar broer gelden ter bewaarneming heeft ontvangen, respectievelijk van derden gelden kreeg die voor [D] waren bestemd en ten behoeve van deze werden ontvangen.
2.1.6.
In hoger beroep heeft belanghebbende een bewijsaanbod gedaan. Dat aanbod bestond in het horen van haar broer en [D] als getuigen.
2.2.
Het Hof heeft geoordeeld dat het aan het bewijsaanbod voorbijgaat omdat het niet dan wel onvoldoende is gespecificeerd en onduidelijk is gebleven wat de broer van belanghebbende en [D] als getuigen kunnen toevoegen aan hetgeen reeds mondeling en schriftelijk is verklaard.
2.3.1.
Het eerste middel betoogt dat het Hof ten onrechte aan het bewijsaanbod van belanghebbende voorbij is gegaan.
2.3.2.
In hoger beroep zal van een partij die bewijs door getuigen aanbiedt in beginsel mogen worden verwacht dat zij voldoende concreet vermeldt op welke van haar stellingen dit bewijsaanbod betrekking heeft en, voor zover mogelijk, wie daarover een verklaring zouden kunnen afleggen, doch zal in het algemeen niet mogen worden verlangd dat daarbij ook wordt vermeld wat daarover door getuigen zal kunnen worden verklaard. Indien reeds getuigen zijn gehoord of schriftelijke verklaringen van de als getuigen aangeboden personen zijn overgelegd, zal de eis dat het bewijsaanbod voldoende specifiek en ter zake dienend moet zijn kunnen meebrengen dat nader wordt vermeld in hoeverre de getuigen meer of anders kunnen verklaren dan zij al hebben gedaan (zie HR 9 juli 2004, nr. C03/079HR, ECLI:NL:HR:2004:AO7817, NJ 2005/270).
2.3.3. ’
s Hofs oordeel dat onduidelijk is gebleven wat belanghebbendes broer en [D] als getuigen kunnen toevoegen aan hetgeen reeds mondeling en schriftelijk is verklaard, is feitelijk van aard en kan daarom in cassatie niet op juistheid worden onderzocht. Dit oordeel is niet onbegrijpelijk. ’s Hofs kennelijk daarop voortbouwende oordeel dat het bewijsaanbod niet dan wel onvoldoende is gespecificeerd, geeft in het licht van het hiervoor in 2.3.2 overwogene geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kan, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, voor het overige in cassatie niet op juistheid worden getoetst. Het behoefde geen nadere motivering. Het eerste middel faalt.
2.4.
De overige middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu die middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer M.A. Fierstra als voorzitter, en de raadsheren R.J. Koopman en Th. Groeneveld, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 10 oktober 2014.
Beroepschrift 10‑10‑2014
Toevoeging aangevraagd
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Belastingzaak
SCHRIFTUUR HOUDENDE MIDDELEN VAN CASSATIE
van […] die verklaart door nagenoemde [X] ter zake bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd
in de zaak van:
[X]
verzoekster tot cassatie van de te haren laste door het Gerechtshof te 's‑Gravenhage op 15 oktober 2013 onder nummers BK-12/00761, BK-12/00762 en BK-12/00763 gedane uitspraak.
Middel 1
Schending van het recht en/of verzuim van vormen waarvan de niet-naleving met nietigheid is bedreigd of de niet-naleving zodanige nietigheid met zich meebrengt, in het bijzonder schending van het motiveringsbeginsel als bedoeld in artikel 3:46 en 47 van de Algemene wet bestuursrecht, doordat het hof het bewijsaanbod van [X] om haar broer [A] en [D] als getuigen te horen heeft gepasseerd, terwijl de feiten en omstandigheden, zoals die blijken uit de gedingstukken daartoe wel noopten. De redering van het Hof dat onduidelijk is gebleven wat deze getuigen kunnen toevoegen is onbegrijpelijk althans onvoldoende gemotiveerd.
Toelichting:
Op grond van hoofdstuk 6 en 8 Awb en hoofdstuk van afdeling 4 van de Algemene wet inzake Rijksbelastingen is de belanghebbende die bevoegd was hoger beroep in te stellen ook bevoegd cassatie in te stellen.
De bepalingen uit de procedure in beroep bij de rechtbank en het Hof zijn overeenkomstig van toepassing verklaard in cassatie.
De beslissing van het Hof had van een deugdelijke motivering voorzien dienen te worden.
Door het bewijsaanbod te passeren met de overweging dat het horen van de getuigen niets kan toevoegen aan hetgeen zij reeds mondeling en schriftelijk hebben verklaard, miskent het Hof grovelijk de waarde van het bewijsaanbod. De broer zou immers kunnen verklaren over zijn aankopen in Nederland en het alsdan in bewaring geven van contante residues aan zijn zus. Ter zitting is besproken dat hij dan verificatoire bescheiden zou tonen waaruit dit zou kunnen blijken.
De schriftelijke ingebrachte verklaringen waren een begin van het bewijs dat de belastingdienst de besproken bedragen ten onrechte bij het inkomen van [X] heeft betrokken.
Ook het bewijsaanbod om [D] te horen was gespecificeerd.[D] zou kunnen verklaren dat al de gelden die [X] ten behoeve van [D] ontving aan haar contant zijn afgedragen, zodat deze ontvangsten ten onrechte aan [X] zijn toegerekend.
De inspecteur heeft deze verklaringen op geen enkele wijze meegenomen in de navorderingsaanslagen en heeft zich volledig verlaten op de door de Fiod-ECD gepresenteerde schattingen.
Middel 2
Het Hof is ten onrechte in de uitspraak met geen enkel woord ingegaan op het verweer zoals neergelegd in de in het geding gebrachte rapportages van [G], waarmee het Hof in strijd heeft gehandeld met het motiveringsbeginsel.
Toelichting
Het Hof heeft bij de loop van het geding wel melding gemaakt van het indienen van een conclusie van re- en dupliek van partijen, maar laat de in het geding gebrachte brief van 17 juli 2013 met een reactie op de conclusie van dupliek volledig onbesproken, met als gevolg dat het Hof onder punt 7.7 van voormelde uitspraak ten onrechte tot de conclusie komt dat de gepresenteerde winst- en verliesrekening over het boekjaar 2007 tot en met 2010 onvoldoende is onderbouwd.
Middel 3
Ten onrechte heeft het Hof bij punt 7.10 overwogen dat de navorderingenaanslagen en de aanslag jusit zijn vastgesteld.
Toelichting
Dit middel strekt ertoe de uitspraak in zijn volledige omvang aan uw Raad voor te leggen.
[X] verzoekt al hetgeen in eerste aanleg in appel en bij de voorgaande middelen heeft gesteld als hier herhaald en ingevoegd te beschouwen.
[X] realiseert zich dat in het belastingrecht een enigszins andere motiveringsverplichting bestaat nu er geen uitdrukkelijk wettelijk voorschrift bestaat maar dat betekent niet dat de belastingdienst beschikkingen kan afgeven die niet gedragen worden door de daaraan ten grondslag liggende motviering. [X] doelt op het materiële motiveringsbeginsel.
Door de gelden van haar broer en de gelden van [D] bij haar aangiften mee te tellen is [X] ernstig benadeeld zodat vernietiging van het besluit van het Hof in de rede ligt.
Voormeld arrest van het Hof kan om die reden niet in staat blijven.
[X] verzoekt de Hoge Raad dan ook het arrest te vernietigen en de belastingdienst op de voet van artikel 8.75 van de Algemene wet bestuursrecht in de kosten van dit geding te veroordelen.
21
november 2013
Beroepschrift 10‑10‑2014
AANVULLEND SCHRIFTUUR IN CASSATIE
van […] die verklaart door hierna genoemde [X] ter zake bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd
in de zaak van:
[X]
verzoekster tot cassatie van de te haren laste door het Gerechtshof Den Haag op 15 oktober 2013 onder nummers BK-12/00761, BK-12/00762 en BK-12/00763 gedane uitspraak.
Vult hierbij onder volledige handhaving van de reeds ingediende cassatiemiddelen het op 21 november 2013 ingediende schriftuur houdende middelen van cassatie met de volgende bemerkingen van de boekhouder van [X] als aanvullende gronden aan.
Ontvangen salaris
De ontvangen salarissen zijn door de belastingdienst als omzet aangemerkt. Er is daar omzetbelasting over geheven en daarna loonbelasting over geheven. Dit is niet correct.
[X] was in dienst bij [F]. [F] is een onderdeel van [H] . De onderliggende documenten zijn reeds bij u en de rechtbank bekend.Er is een arbeidsovereenkomst tussen de stichting en [X] opgemaakt. Er zijn salarisstroken overhandigd door het bestuur van de stichting en de netto salarissen zijn per bank overgemaakt. In de omschrijvingen staan duidelijk vermeld dat het om salarisbetalingen gaat.
[X] was verplicht arbeid te verrichten onder toezicht van het bestuur.
De stichting was verplicht salaris uit te betalen. Dit heeft de stichting ook daadwerkelijk gedaan. Verder was er sprake van een gezagsverhouding. [X] was verplicht werkzaamheden onder toezicht van de stichting uit te voeren.
De wet op omzetbelasting biedt geen ruimte om omzetbelasting te heffen over genoten salarissen. Derhalve mag de belastingdienst over de genoten salarissen geen omzetbelasting heffen. Er is € 27.617,71 aan netto salaris ontvangen.
Derhalve moet een correctie worden gepleegd van € 4.409,00 m.b.t. omzetbelasting.
Over dit bedrag is door de stichting loonbelasting ingehouden. De belastingdienst heeft voor de tweede maal ten onrechte loonbelasting ingehouden van ruim € 12.000,00. Er mag nimmer tweemaal loonheffing worden geheven op eenzelfde bruto salaris.
Aansprakelijkheid voor afdracht van heffingen
Volgens de wet is de werkgever ([H]) aansprakelijk voor de inhoudingen en afdracht van de heffingen loonbelasting, volks- en werknemersverzekering. Indien de werkgever een stichting is dan zijn de bestuurders hoofdelijk aansprakelijk voor het niet afdragen van de heffingen. Het is heel erg vreemd dat beide bestuursleden van de stichting nooit door de belastingdienst zijn aangeschreven om de premies te betalen. Ten minste een van de bestuursleden is vermogend genoeg om de ingehouden premies te kunnen voldoen. In deze is het niet logisch dat de belastingdienst rechtstreeks bij [X], die werknemer was, de ingehouden heffingen door de stichting probeert te incasseren. De bestuurders dienen aangeschreven te worden om de ingehouden premies alsnog te voldoen.
Stortingen op eigen bankrekening
Er zijn gelden op eigen bankrekening gestort, te weten:
- —
deels gelden van klanten;
- —
deels gelden van een broer van [X];
- —
deels gelden van de stichting die weer cash afgedragen moesten worden.
Een verklaring van hen is reeds bij u en de rechtbank bekend. [X] kan voor de belastingdienst geen overtuigend bewijs leveren waar het geld vandaan komt. Maar de belastingdienst kan op haar beurt ook niet bewijzen dat de beweringen van [X] niet kloppen. Beiden hebben geen overtuigende bewijzen.
Indien er geen bewijzen zijn dan moet er gekeken worden wat logisch en billijk is.
Hierin zijn er twee partijen. Het bestuur die al jaren oplichtingspraktijken erop nahouden en [X] die onder psychiatrisch behandeling is en antidepressiva medicijnen slikt. [X] claimt dat zij de ontvangen gelden aan het bestuur moest afdragen. Daar kreeg zij een bepaald bedrag voor die zij mocht houden. In totaal is dat ongeveer € 6.000,00. Over dit bedrag mag de Belastingdienst inkomstenbelasting heffen. De Belastingdienst heeft over het totaal bedrag van ruim € 51.000,00 loonheffing berekend. Dit bedrag dat op haar bankrekening was gestort betrof: een deel salaris en gelden van de stichting. Dit laatste deel moest [X] cash afdragen aan de stichting.
Het is niet logisch dat een [D] € 51.000,00 zomaar weggeeft aan een persoon die psychisch niet in orde is en die niet eens goed helder kan nadenken vanwege de zware medicijnen die zij inneemt. Het moet hier gaan om witwassen van gelden uit de stichting (voor dit feit is [X] al gestraft ). Een weldenkend persoon kan dit niet geloven. Oplichters willen zelf rijk worden en niet anderen rijk maken.
Het is aannemelijker dat er gelden gestort worden op de rekening van [X] en dat zij cash dit moest afdragen aan de stichting en daarvoor een kleine vergoeding kreeg. Een oplichter wil immers geen sporen achterlaten. Indien de belastingdienst naar bewijzen zoekt dan is het logisch dat ze niet te vinden zijn. [D] is een doorgewinterde oplichter en laat geen sporen achter. Hierdoor kan de belastingdienst geen bewijzen kan vinden. Gelukkig heeft [D] spijt betuigd en een verklaring afgelegd dat ze daadwerkelijk geld cash heeft ontvangen van [X]. De verklaring is reeds in de procedure gebracht. Hier heeft de rechtbank niets mee gedaan en ook geen afdoende verklaring afgegeven waarom zij daar niets mee gedaan heeft. Deze verklaring ondersteunt de beweringen van [X].
Verder is het niet voor de hand liggend dat de stichting salaris heeft betaald voor het voeren van administratie voor klanten en tevens toestond dat [X] de ontvangen gelden van klanten mocht behouden. Door de stellingen van [X]
zonder deugdelijke motivering terzijde te stellen heeft het Hof het motiveringsbeginsel geschonden.
[X] verzoekt de Hoge Raad dan ook het arrest te vernietigen en de belastingdienst op de voet van artikel 8.75 van de Algemene wet bestuursrecht in de kosten van dit geding te veroordelen.