De beschikking van de rechtbank noemt 14 mei 2018 als datum waarop het klaagschrift ter griffie is ontvangen, maar de akte inlevering klaagschrift inbeslaggenomen goederen vermeldt de datum 15 mei 2018 (waarschijnlijk omdat het klaagschrift op 14 mei 2018 na de datum van sluiting van de griffie is ingediend).
HR, 21-04-2020, nr. 18/04038 B
ECLI:NL:HR:2020:754
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
21-04-2020
- Zaaknummer
18/04038 B
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2020:754, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 21‑04‑2020; (Cassatie, Beschikking)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2020:409
ECLI:NL:PHR:2020:409, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 10‑03‑2020
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2020:754
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2020-0148
Uitspraak 21‑04‑2020
Inhoudsindicatie
Beklag, beslag ex art. 94 Sv op auto onder klager i.h.k.v. strafrechtelijk onderzoek naar valsheid in geschrift en/of oplichting door medewerkers gemeente. Rb heeft klaagschrift ongegrond verklaard op de grond dat OM en klager in onderhandeling zijn over schikking en klassiek beslag kan worden omgezet in conservatoir beslag (als OM en klager er niet uit komen) en dat het niet onredelijk is beslag te laten voortduren zolang er geen duidelijkheid is over schikking. Verzet strafvorderlijk belang zich tegen opheffing beslag? HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2010:BL2823 m.b.t. aan te leggen maatstaf i.g.v. een ex art. 94 Sv gelegd beslag. Rb heeft geoordeeld dat belang van strafvordering zich verzet tegen opheffing van beslag en daaraan ten grondslag gelegd dat “het klassieke beslag omgezet [kan] worden in conservatoir beslag” wanneer OM en klager, die in onderhandeling zijn over eventuele schikking, “er niet uit komen” en dat het “niet onredelijk [is] het beslag te laten voortduren zolang er geen duidelijkheid is over de schikking”. Dat oordeel is onjuist, omdat deze omstandigheden niet een belang van strafvordering in de zin van art. 94 Sv betreffen (vgl. ECLI:NL:HR:2015:3711). Volgt vernietiging en terugwijzing. CAG (anders t.a.v. ontvankelijkheid cassatieberoep): Uit ambtshalve ingewonnen inlichtingen kan worden afgeleid dat ex art. 94 Sv gelegd beslag ná beschikking Rb door omzetting ervan in beslag ex art. 94a Sv is komen te vervallen, zodat klager geen belang heeft bij cassatieberoep en daarin n-o is. Samenhang met 18/04039 B.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 18/04038 B
Datum 21 april 2020
BESCHIKKING
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam van 28 augustus 2018, nummer RK 18/3114, op een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend
door
[klager],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982,
hierna: de klager.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft K.Y. Ramdhan, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld.
De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot niet‑ontvankelijkverklaring van klager in het cassatieberoep.
2. Beoordeling van de cassatiemiddelen
2.1
De cassatiemiddelen klagen over het oordeel van de rechtbank dat het belang van strafvordering zich verzet tegen opheffing van het beslag. De cassatiemiddelen lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
2.2
De rechtbank heeft vastgesteld dat sprake is van een beslag als bedoeld in artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) en heeft het tot teruggave van de auto aan de klager strekkende klaagschrift ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe het volgende overwogen:
“Inhoud van het klaagschrift
Het klaagschrift strekt tot teruggave van het in beslag genomen voorwerp, te weten: een zwarte personenauto van het merk Hyundai Ix35 met kenteken [kenteken].
De raadsman van klager heeft naar aanleiding van het standpunt van het Openbaar Ministerie en ter toelichting op het klaagschrift kort samengevat het volgende aangevoerd. Er is geen conservatoir beslag gelegd en het is redelijkerwijs niet aan te nemen dat dat nog zal volgen aangezien klager en de officier van justitie in onderhandeling zijn over een eventuele schikking. De auto is niet meer nodig om de waarheid aan het licht te brengen. Ook is de auto niet aangemerkt als wederrechtelijk verkregen voordeel waardoor er geen strafvorderlijk belang bestaat om het beslag te laten voortduren.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft - onder verwijzing naar het schriftelijk standpunt van het Openbaar Ministerie - verklaard zich te verzetten tegen teruggave van het in beslag genomen voorwerp aan klager en heeft daartoe aangevoerd dat het belang van strafvordering zich daartegen verzet, omdat het Openbaar Ministerie voornemens is conservatoir beslag te laten leggen op de auto ten behoeve van een op te leggen geldboete in de strafzaak en/of een op te leggen betalingsverplichting in de ontnemingszaak.
De beoordeling
Uit de stukken en het verhandelde in raadkamer is het volgende gebleken.
Op 14 maart 2018 is op de voet van artikel 94 Sv voornoemd voorwerp in beslag genomen.
In het kader van het onderzoek […] naar twee medewerkers van de Gemeente Amsterdam, die samen (al dan niet) tegen betaling (door middel van valsheid in geschrifte en/of oplichting) gehandicaptenparkeervergunningen hebben verstrekt/verleend aan diverse begunstigden zijn meerdere auto’s, waaronder die van klager, in beslag genomen.
De rechtbank stelt voorop dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Dat betekent dat van de rechtbank niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden. Daarvoor is in de beklagprocedure geen plaats, omdat ten tijde van een dergelijke procedure veelal het dossier zoals dat uiteindelijk aan de zittingsrechter in de hoofd- of ontnemingszaak zal worden voorgelegd, nog niet compleet is en omdat voorkomen moet worden dat de beklagrechter vooruitloopt op het in de hoofd- of de ontnemingszaak te geven oordeel. Het beperkte karakter van de beklagprocedure komt tot uitdrukking in enkele van de aan te leggen toetsingsmaatstaven (Hoge Raad 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654).
In geval van een beklag van de beslagene tegen een op de voet van artikel 94 Sv gelegd beslag dient de rechtbank a. te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen, b. de teruggave van het in beslag genomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd.
Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor artikel 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer het inbeslaggenomene kan dienen om de waarheid aan de dag te brengen of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. Voorts verzet het door artikel 94 Sv beschermde belang van strafvordering zich tegen teruggave indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, met betrekking tot het voorwerp de verbeurdverklaring zal uitspreken of onttrekking aan het verkeer zal bevelen, al dan niet naar aanleiding van een afzonderlijke vordering daartoe als bedoeld in artikel 36b, eerste lid onder 4°, Sr in verbinding met art 552f Sv.
In het onderhavig geval is het Openbaar Ministerie in onderhandeling met klager over een eventuele schikking. Mocht men er niet uit komen, dan kan het klassieke beslag omgezet worden in conservatoir beslag. Het is dan ook niet onredelijk het beslag te laten voortduren zolang er geen duidelijkheid is over de schikking.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het strafvorderlijk belang zich verzet tegen opheffing van het beslag.
Het beklag dient daarom ongegrond te worden verklaard.”
2.3
Bij de beoordeling van een klaagschrift van de beslagene dat is gericht tegen een beslag dat is gelegd op grond van artikel 94 Sv, dient de rechter a. te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo nee, b. de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd. Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave als het veiligstellen van de belangen waarvoor artikel 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is het geval wanneer het inbeslaggenomen voorwerp kan dienen om de waarheid aan de dag te brengen - ook in een zaak betreffende een ander dan de klager - of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. Ook verzet het door artikel 94 Sv beschermde belang van strafvordering zich tegen teruggave als niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de later oordelende strafrechter de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van het voorwerp zal bevelen, al dan niet naar aanleiding van een afzonderlijke vordering daartoe als bedoeld in artikel 36b lid 1, onder 4º, van het Wetboek van Strafrecht in samenhang met artikel 552f Sv (vgl. HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823).
2.4
De rechtbank heeft geoordeeld dat het belang van strafvordering zich verzet tegen opheffing van het beslag. De rechtbank heeft daaraan ten grondslag gelegd dat “het klassieke beslag omgezet [kan] worden in conservatoir beslag” wanneer het openbaar ministerie en de klager, die in onderhandeling zijn over een eventuele schikking, “er niet uit komen” en dat het “niet onredelijk [is] het beslag te laten voortduren zolang er geen duidelijkheid is over de schikking”. Dat oordeel is onjuist, omdat deze omstandigheden niet een belang van strafvordering in de zin van artikel 94 Sv betreffen (vgl. HR 22 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3711).
2.5
De cassatiemiddelen zijn gegrond.
3. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de beschikking van de rechtbank;
- wijst de zaak terug naar de rechtbank Amsterdam, opdat de zaak opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en M.T. Boerlage, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 april 2020.
Conclusie 10‑03‑2020
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Omzetting na de bestreden beschikking van de rechtbank naar aanleiding van het verzoek tot opheffing beslag ex art. 94 Sv in conservatoir beslag ex art. 94a Sv. Hierdoor is het gelegde beslag ex art. 94 Sv komen te vervallen, op grond waarvan de AG zich op het standpunt stelt dat klager niet ontvankelijk is in zijn cassatieberoep. Mocht de Hoge Raad daar anders over oordelen dan slaagt het cassatieberoep omdat de rechtbank ten onrechte het beslag heeft laten voortduren om de uitkomst van een schikking tussen het OM en klager af te wachten. Dit is geen strafvorderlijke belang waarvoor art. 94 Sv de handhaving van de inbeslagneming toelaat. De AG adviseert de Hoge Raad subsidiair, mocht de Hoge Raad klager ontvankelijk verklaren in het cassatieberoep, het beroep te laten slagen.
Partij(en)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 18/04038 B
Zitting 10 maart 2020
CONCLUSIE
T.N.B.M. Spronken
In de zaak
[klager],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982,
hierna: de klager.
1. Inleiding
1.1.
De rechtbank Amsterdam heeft bij beschikking van 28 augustus 2018 het klaagschrift van de klager, strekkende tot teruggave van een onder klager inbeslaggenomen personenauto, ongegrond verklaard.
1.2.
Er bestaat samenhang met de zaak 18/04039. In deze zaak zal ik vandaag ook concluderen.
1.3.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de klager en mr. K.Y. Ramdhan, advocaat te Amsterdam, heeft twee middelen van cassatie voorgesteld.
1.4.
Beide middelen richten zich tegen het oordeel van de rechtbank dat het strafvorderlijk belang zich verzet tegen opheffing van het beslag.
1.5.
Blijkens de stukken die op de voet van art. 447 lid 2 Sv aan de griffier van de Hoge Raad zijn gezonden, gaat het in de onderhavige zaak om het volgende.
(i) Op 13 maart 2018 is de personenauto van klager (van het merk Hyundai, type IX35, kenteken [kenteken]) in het kader van een politieonderzoek inbeslaggenomen op de voet van art. 94 Sv.
(ii) Op 15 mei 2018 is namens de klager een klaagschrift ex art. 552a Sv ingediend dat strekt tot opheffing van het beslag op de personenauto en tot teruggave.1.
(iii) Het klaagschrift is op 28 augustus 2018 behandeld in raadkamer. Bij beschikking van diezelfde datum heeft de rechtbank het beklag ongegrond verklaard.
1.6.
Naar aanleiding van bij het arrondissementsparket Amsterdam ambtshalve ingewonnen inlichtingen is door de desbetreffende beslagmedewerker op 19 februari 2019 medegedeeld dat er op de personenauto conservatoir beslag ex art. 94a Sv en douanebeslag rust.2.Een uitdraai uit het beslagportaal d.d. 23 december 2019 bevestigt dat op de auto conservatoir beslag rust.
Op 28 januari 2019 heeft de raadsman van klager een afschrift van een op die datum ingediend klaagschrift ex art. 552a Sv, aan de Hoge Raad toegezonden, waarin de rechtbank Amsterdam verzocht wordt om opheffing van het conservatoir beslag, dat volgens het klaagschrift op 10 september 2018 door de officier van justitie is gelegd op de auto van klager van het merk Hyundai, type IX35, kenteken [kenteken].
Over de datum van de omzetting van het strafvorderlijk beslag ex art. 94 Sv in conservatoir beslag ex art. 94a Sv bevatten de aan de Hoge Raad toegezonden stukken verder geen nadere informatie, dan hetgeen gesteld is in het klaagschrift van 28 januari 2019. De uitdraai uit het beslagportaal vermeldt dat het op 29 januari 2019 ingediende klaagschrift, ik neem aan dat het gaat om het klaagschrift tegen het conservatoire beslag ex art. 94a Sv op de auto, op 4 juni 2019 ongegrond is verklaard. Tegen deze beslissing lijkt geen cassatieberoep te zijn ingesteld.
Tot slot blijkt uit in december 2019 ambtshalve ingewonnen informatie dat bij de rechtbank Amsterdam in het systeem geen behandeling van de strafzaak kan worden gevonden en ook niet bekend is of er wel een zitting gepland is of gaat worden.
2. Ontvankelijkheid van het beroep
2.1.
Uit het een en ander kan mijns inziens worden afgeleid dat het op de voet van art. 94 Sv gelegde beslag, na de bestreden beschikking van de rechtbank, op 10 september 2018 door de omzetting ervan in conservatoir beslag ex art. 94a Sv is komen te vervallen. Dat betekent dat de klager geen belang heeft bij het cassatieberoep, zodat hij daarin niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
2.2.
Voor het geval de Hoge Raad daarover anders mocht oordelen, bespreek ik kort de middelen.
3. De middelen
3.1.
Het eerste middel klaagt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het strafvorderlijk belang zich verzet tegen opheffing van het beslag, aangezien de omstandigheid dat het klassieke beslag mogelijk zou worden omgezet in een conservatoir beslag onvoldoende is om aan te nemen dat het strafvorderlijk belang zich verzet tegen opheffing van het beslag. Het tweede middel klaagt dat de rechtbank een onjuiste maatstaf heeft gehanteerd door te overwegen dat het niet onredelijk is het beslag te laten voortduren zolang er geen duidelijkheid is over de schikking. Deze middelen lenen zich voor een gezamenlijke bespreking.
3.2.
De officier van justitie heeft blijkens het proces-verbaal van de behandeling van het klaagschrift in raadkamer het volgende aangevoerd:
“De zaaksofficier heeft mij verzocht dit rekest te behandelen. Zij heeft mij verteld dat ze met klager bezig is met een transactie. De raadsman heeft tot op heden alle voorstellen afgewezen en verklaart nu ter zitting dat de officier van justitie niet reageert. Voorafgaand aan de zitting heeft de officier mij dit al voorspeld. Zij had verwacht er met klager uit te kunnen komen. Helaas blijkt dat de verdachte niet tot overleg bereid is. Er ligt nu klassiek beslag, maar de zaaksofficier is voornemens om conservatoir beslag te leggen, dat mag ook gezien het fraudedossier. Daarom vorder ik ook het klaagschrift op grond van artikel 552a Sv, dat ziet op de strafvorderlijke belangen, ongegrond te verklaren. Er is nog sprake van strafrechtelijke belangen die het beslag rechtvaardigen.”
3.3.
De beschikking van de rechtbank houdt, voor zover voor de beoordeling van de middelen van belang, het volgende in:
“Inhoud van het klaagschrift
Het klaagschrift strekt tot teruggave van het in beslag genomen voorwerp, te weten: een zwarte personenauto van het merk Hyundai Ix35 met kenteken [kenteken].
De raadsman van klager heeft naar aanleiding van het standpunt van het Openbaar Ministerie en ter toelichting op het klaagschrift kort samengevat het volgende aangevoerd. Er is geen conservatoir beslag gelegd en het is redelijkerwijs niet aan te nemen dat dat nog zal volgen aangezien klager en de officier van justitie in onderhandeling zijn over een eventuele schikking. De auto is niet meer nodig om de waarheid aan het licht te brengen. Ook is de auto niet aangemerkt als wederrechtelijk verkregen voordeel waardoor er geen strafvorderlijk belang bestaat om het beslag te laten voortduren.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft - onder verwijzing naar het schriftelijk standpunt van het Openbaar Ministerie - verklaard zich te verzetten tegen teruggave van het in beslag genomen voorwerp aan klager en heeft daartoe aangevoerd dat het belang van strafvordering zich daartegen verzet, omdat het Openbaar Ministerie voornemens is conservatoir beslag te laten leggen op de auto ten behoeve van een op te leggen geldboete in de strafzaak en/of een op te leggen betalingsverplichting in de ontnemingszaak.
De beoordeling
Uit de stukken en het verhandelde in raadkamer is het volgende gebleken.
Op 14 maart 2018 is op de voet van artikel 94 Sv voornoemd voorwerp in beslag genomen.
(…)
In het onderhavig geval is het Openbaar Ministerie in onderhandeling met klager over een eventuele schikking. Mocht men er niet uit komen, dan kan het klassieke beslag omgezet worden in conservatoir beslag. Het is dan ook niet onredelijk het beslag te laten voortduren zolang er geen duidelijkheid is over de schikking.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het strafvorderlijk belang zich verzet tegen opheffing van het beslag.
Het beklag dient daarom ongegrond te worden verklaard.”
3.4.
De rechtbank heeft vastgesteld dat op de personenauto waarvan de klager de teruggave verzoekt, op grond van art. 94 Sv beslag is gelegd en dat hierop (nog) geen beslag op de voet van art. 94a Sv ligt. Verder blijkt uit de stukken van het geding dat het beslag op de personenauto is gelegd onder de klager.
3.5.
Dit betekent dat de rechtbank (a) moest beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag nodig maakt en, zo nee, (b) de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp moest gelasten aan de klager, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd.Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor art. 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is het geval wanneer de desbetreffende voorwerpen kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. Verder verzet het door art. 94 Sv beschermde belang van strafvordering zich tegen teruggave indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van het voorwerp zal bevelen, al dan niet naar aanleiding van een afzonderlijke vordering daartoe als bedoeld in art. 36b, eerste lid onder 4, Sr in verbinding met art. 552f Sv.3.
3.6.
De rechtbank heeft in deze zaak geoordeeld dat het belang van strafvordering zich verzet tegen teruggave van de auto. Daarmee heeft de rechtbank op zichzelf de juiste maatstaf toegepast, zodat het tweede middel faalt.
3.7.
Ik meen echter dat de overweging dat het niet onredelijk is het beslag te laten voortduren zolang er geen duidelijkheid is over de schikking, niet een belang van strafvordering betreft dat zich tegen teruggave van de auto verzet. Ook een door de rechter-commissaris (op vordering van de officier van justitie) nog te geven beslissing als bedoeld in art. 103 Sv is immers geen strafvorderlijk belang waarvoor art. 94 Sv de (handhaving van de) inbeslagneming toelaat.4.Gelet hierop is het eerste middel terecht voorgesteld.
4. Conclusie
4.1.
Primair stel ik mij op het standpunt dat de klager niet ontvankelijk is in zijn cassatieberoep. lndien de Hoge Raad daarover anders oordeelt, slaagt het eerste middel en faalt het tweede middel.
4.2.
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden beschikking aanleiding behoren te geven als de Hoge Raad oordeelt dat het cassatieberoep ontvankelijk is.
4.3.
Deze conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van klager in het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 10‑03‑2020
De samenhangende zaak 18/04039 heeft betrekking op het douanebeslag.
Vgl. HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654, m.nt. Mevis.
Vgl. HR 12 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1692, en HR 22 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3711.